ECLI:NL:RBROT:2006:AY9188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
177788 / HA ZA 02-1279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over documentair krediet tussen Fortis Bank en ICBC

In deze zaak, uitgesproken op 27 september 2006 door de Rechtbank Rotterdam, staat de bevoegdheid van de rechtbank centraal in een geschil tussen Fortis Bank (Nederland) N.V. en de Industrial and Commercial Bank of China (ICBC) over een documentair krediet. Fortis, eiseres in de hoofdzaak, heeft een betalingsverzoek ingediend, terwijl ICBC, gedaagde, een beroep doet op litispendentie vanwege een reeds bestaande procedure in China. De rechtbank oordeelt dat het beroep op litispendentie niet opgaat, omdat de Chinese procedure al was geëindigd voordat het bevoegdheidsincident in Nederland begon. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Fortis tegen ICBC.

De rechtbank behandelt ook de vraag naar de plaats van betaling. Fortis had een betalingsverzoek gedaan dat niet als een door partijen aangewezen plaats van betaling kan worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat, volgens Nederlands recht, de betaling dient te geschieden in de woonplaats van Fortis, te weten Rotterdam. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst tussen Fortis en ICBC wordt beheerst door Nederlands recht, en dat de plaats van betaling niet eenzijdig door Fortis kan worden bepaald door een aanwijzing van een buitenlandse bankrekening.

De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak en verwijst de zaak naar de rol van 8 november 2006 voor conclusie van antwoord aan de zijde van ICBC en Turner. Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin, die de rechtbank in deze enkelvoudige kamer vertegenwoordigt.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 177788 / HA ZA 02-1279
Uitspraak: 27 september 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap FORTIS BANK (NEDERLAND) N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
incidenteel verweerster,
procureur mr. J.H.A.M. Scheiffers,
advocaat mr. A.R.J. Croiset van Uchelen te Amsterdam
- tegen -
1. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging INDUSTRIAL AND COMMERCIAL BANK OF CHINA,
gevestigd te Manzhouli, Inner Mongolië, China,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
procureur mr. M.A.R.C. Padberg,
advocaat mr. W.K. van den Berg te Amsterdam;
2. de rechtspersoon naar het recht van de plaats van vestiging TURNER INTERNATIONAL LTD.,
gevestigd te Hong Kong, China,
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiseres,
procureur mr. H.E. Schweers,
advocaat mr. G.J.T.M. van den Bergh te Amsterdam.
Partijen blijven hierna aangeduid als respectievelijk "Fortis", “ICBC” en “Turner”.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken in het griffiedossier. Uit die stukken blijkt het procesverloop.
1. De verdere beoordeling van het geschil in het door ICBC opgeworpen incident
1.1
Bij het tussenvonnis van 10 mei 2006 (hierna: het tussenvonnis) is de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door Fortis bij akte over de vraag of op grond van haar betalingsverzoek als genoemd onder 4.5 van het tussenvonnis (te weten betaling door overboeking op een bankrekening van Fortis te New York) geconcludeerd moet worden dat de terugbetalingsverbintenis van ICBC in New York, althans niet in Nederland, moet worden uitgevoerd.
1.2
Fortis heeft een akte genomen, ICBC een antwoordakte.
1.3
Aan de orde is de vraag naar de plaats van de uitvoering van de uit het documentair krediet voortvloeiende verbintenis van ICBC tot betaling aan Fortis, als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder a, Rv.
Indien partijen, in overeenstemming met het recht dat de overeenkomst beheerst, de plaats van uitvoering daarvan hebben aangewezen, is dat beslissend, tenzij deze vaststelling geen enkel daadwerkelijk verband houdt met de reële inhoud van de overeenkomst en enkel tot doel heeft de bevoegde rechter aan te wijzen. Bij gebreke van zo´n overeenkomst dient de plaats van betaling te worden vastgesteld aan de hand van de regels dienaangaande in het op de overeenkomst toepasselijk recht.
1.4
De contractuele rechtsverhouding waar het in dit verband om gaat, is de uit de onder 1.1 in het tussenvonnis bedoelde l/c voortvloeiende contractuele relatie tussen ICBC, de issuing bank, en Fortis, als geregeld in artikel 10(d) en artikel 14 UCP 500. Het gaat hier om de overeenkomst waarbij - globaal weergegeven - een andere bank, in dit geval Fortis, in opdracht van de issuing bank, derhalve ICBC, tegen ontvangst van de aan het kredietadvies beantwoordende documenten betaling verricht aan de begunstigde, in dit geval Turner. Hiertegenover staat de verplichting van de issuing bank tot terugbetaling aan Fortis van het door laatstgenoemde betaalde bedrag tegen ontvangst van deze documenten.
Als kenmerkende prestant in de zin van artikel 4 lid 2 EVO geldt Fortis, de opdrachtnemer. Nu de hoofdvestiging van Fortis in Nederland is gelegen, betekent dit dat op de rechtsverhouding Nederlands recht van toepassing is, tenzij uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land. Zo’n uitzonderingsgeval doet zich in de onderhavige zaak niet voor. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rol van Fortis niet uitsluitend die is van een zogenoemd ‘doorgeefloket’ ten behoeve van ICBC, de issuing bank. Fortis dient namelijk niet uitsluitend - als onmiddellijk vertegenwoordiger van ICBC - de documenten van Turner in ontvangst te nemen en deze daarvoor te betalen, maar dient bovendien zelfstandig en voor eigen rekening te beoordelen of de door haar van Turner ontvangen documenten voldoen aan het kredietadvies, dat zij bovendien zélf heeft opgesteld. Wanneer vervolgens ICBC weigert over te gaan tot vergoeding van Fortis wegens vermeende onvolledigheid van de door haar, ICBC, van Fortis ontvangen documenten, kan Fortis zich vervolgens (in beginsel) niet meer verhalen op Turner in verband met de dienaangaande gemaakte afspraak tussen Fortis en Turner. Zie in dit verband bijvoorbeeld de bepaling “THAT BENEFICIARY HAS REQUESTED NEGOTIATING BANK TO DISCOUNT THE DRAFT/DOCUMENTS, WITHOUT RECOURSE TO BENEFICIARY”.
Het bovenstaande betekent dat de onderhavige overeenkomst tussen Fortis en ICBC wordt beheerst door Nederlands recht.
1.5
De onder 1.4 bedoelde overeenkomst tussen ICBC en Fortis bevat geen overeenkomst over de plaats van betaling. Het in het tussenvonnis onder 4.5 aangeduide betalingsverzoek van Fortis d.d. 12 februari 2001 geldt niet als een door partijen aangewezen plaats van betaling als bedoeld onder 1.3. Een overeengekomen plaats van uitvoering wordt, bij gebreke van een daartoe strekkend beding, niet eenzijdig en onherroepelijk bepaald door de schuldeiser door middel van aanwijzing van de bij een bank in een ander land dan het land van zijn woonplaats geopende rekening waarop betaling tegemoet wordt gezien.
1.6
Naar Nederlands recht dient te worden betaald in de woonplaats van Fortis, de schuldeiser (art. 6:116 lid 1 BW), doch kan Fortis een andere plaats van betaling aanwijzen, mits deze plaats is gelegen in het land van de woonplaats van Fortis, de schuldeiser, op het tijdstip van de betaling of op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis (art. 6:116 lid 2 BW). Dat laatste betekent dat vorenbedoelde eenzijdige aanwijzing door Fortis ter zake van betaling op een door haar bij een bank in New York aangehouden rekening - voor zover dit overigens geldt als een aanwijzing in vorenbedoelde zin, hetgeen in het midden kan blijven - buiten beschouwing moet blijven. Betaald moet derhalve worden in Rotterdam. Dit betekent dat uit artikel 6, aanhef en onder a, Rv zou moeten volgen dat deze rechtbank bevoegd is.
1.8
ICBC heeft nog een beroep op litispendentie gedaan (artikel 12 Rv), aangezien zij tegen Tianyuan - de opdrachtgever tot het openen van de l/c (zie het tussenvonnis onder 1.1) -, en Turner een procedure is begonnen voor de ‘Intermediate People’s Court of Hulunbeier, Inner Mongolia Autonomous Region, the People’s Republic of China’, waarin is gevorderd dat de l/c wordt vernietigd en betaling op basis van de l/c wordt stopgezet vanwege bedrog aan de zijde van Turner. Fortis is bij deze procedure betrokken als zogeheten ‘third party’. In 2002 heeft dit gerecht uitspraak gedaan en de vorderingen van ICBC toegewezen. Tegen deze uitspraak is Fortis in hoger beroep gegaan bij de ‘Superior People’s Court of the Inner Mongolia Autonomous Region, People’s Republic of China’. Dit gerechtshof heeft op 20 juli 2004 uitspraak gedaan, waarbij het vonnis van genoemd gerecht in eerste aanleg is vernietigd, voor zover het de toewijzing betreft van de vordering tot nietigverklaring van de l/c. Op het punt van het stopzetten van de betaling op basis van de l/c is het vonnis bekrachtigd.
1.9
Het onderhavige bevoegdheidsincident is door ICBC aangevangen bij incidentele conclusie van 1 december 2004. Nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, moet het ervoor worden gehouden dat de eerdergenoemde, reeds van 20 juli 2004 daterende uitspraak van het Chinese gerechtshof op 1 december 2004 reeds in kracht van gewijsde was gegaan. Dit betekent dat ten tijde van de aanvang van het onderhavige bevoegdheidsincident de Chinese procedure niet meer aanhangig was als bedoeld in artikel 12 Rv. Reeds op grond hiervan kan het beroep van ICBC op litispendentie niet slagen.
1.1
Het bovenstaande leidt ertoe dat de rechtbank bevoegd is kennis te nemen van de vordering van Fortis tegen ICBC.
1.11
De beslissing ten aanzien van de proceskosten zal worden aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
2. De beslissing
De rechtbank,
in het door ICBC opgeworpen incident
verklaart zich bevoegd van de vordering van Fortis tegen ICBC kennis te nemen;
houdt de beslissing ten aanzien van de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak,
in de hoofdzaak
verwijst de zaak naar de rol van 8 november 2006 voor conclusie van antwoord aan de zijde van ICBC en Turner.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
901/1548