ECLI:NL:RBROT:2006:AY9188
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- L. de Loor-Alwin
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de rechtbank in een geschil over documentair krediet tussen Fortis Bank en ICBC
In deze zaak, uitgesproken op 27 september 2006 door de Rechtbank Rotterdam, staat de bevoegdheid van de rechtbank centraal in een geschil tussen Fortis Bank (Nederland) N.V. en de Industrial and Commercial Bank of China (ICBC) over een documentair krediet. Fortis, eiseres in de hoofdzaak, heeft een betalingsverzoek ingediend, terwijl ICBC, gedaagde, een beroep doet op litispendentie vanwege een reeds bestaande procedure in China. De rechtbank oordeelt dat het beroep op litispendentie niet opgaat, omdat de Chinese procedure al was geëindigd voordat het bevoegdheidsincident in Nederland begon. Dit betekent dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van Fortis tegen ICBC.
De rechtbank behandelt ook de vraag naar de plaats van betaling. Fortis had een betalingsverzoek gedaan dat niet als een door partijen aangewezen plaats van betaling kan worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat, volgens Nederlands recht, de betaling dient te geschieden in de woonplaats van Fortis, te weten Rotterdam. De rechtbank concludeert dat de overeenkomst tussen Fortis en ICBC wordt beheerst door Nederlands recht, en dat de plaats van betaling niet eenzijdig door Fortis kan worden bepaald door een aanwijzing van een buitenlandse bankrekening.
De rechtbank houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak en verwijst de zaak naar de rol van 8 november 2006 voor conclusie van antwoord aan de zijde van ICBC en Turner. Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Loor-Alwin, die de rechtbank in deze enkelvoudige kamer vertegenwoordigt.