Parketnummer: 10/661271-05
Datum uitspraak: 21 maart 2006
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres].
Raadsman mr. van J.C. Zundert, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën, aangeduid als A1 tot en met A3 als bijlagen aan dit vonnis gehecht. Deze bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Klip heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact en behandeling van de verdachte bij het DOK.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte zal bevelen.
Het onder 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Op grond van de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting is onvoldoende bewijs voorhanden om bewezen te achten dat verdachte zijn vinger(s) in en/of tegen de vagina van het slachtoffer heeft gehouden.
Weliswaar kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte de benen van het slachtoffer heeft gespreid en haar vagina heeft bekeken, echter aan deze handelingen kan niet het ontuchtige karakter als bedoeld in artikel 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht worden toegekend en verdachte behoort dientengevolge te worden vrijgesproken van de tenlastegelegde ontucht.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
in de periode van 1 februari 1984 tot en met 31 juli 1991
te Capelle aan den IJssel en/of Rotterdam,
meermalen
met zijn minderjarig kind
te weten [benadeelde partij] (geboren op [geboortedatum] 1977)
ontucht heeft gepleegd, namelijk het
- brengen van zijn, verdachtes, vinger in en tegen de vagina van die
[benadeelde partij] en
- brengen/duwen/wrijven van zijn, verdachtes, penis tegen de vagina en
hand en gezicht/hoofd van die [benadeelde partij] en
- likken van de vagina van die [benadeelde partij] en
- met zijn, verdachtes, handen knijpen in de borsten van
die [benadeelde partij] en
- met zijn, verdachtes, mond zuigen aan de borsten van die [benadeelde partij]
en
- met zijn, verdachtes, lichaam wrijven tegen het lichaam van die [benadeelde partij].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Het bewezen feit levert op:
Ontucht plegen met zijn minderjarige kind, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf en maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een lange periode seksuele handelingen gepleegd met zijn dochter. Verdachte heeft het slachtoffer onzedelijk betast en zich door haar ook onzedelijk laten betasten. Deze seksuele handelingen werden door verdachte aanvankelijk gepleegd in de woning waar hij en zijn gezin woonde. Na de relatiebreuk met zijn echtgenote vonden deze handelingen plaats in de woning van verdachte wanneer zijn dochter bij verdachte logeerde.
De ervaring leert dat kinderen die het slachtoffer zijn geworden van een zedenmisdrijf daar nog langdurig psychische schade van kunnen ondervinden.
Verdachte heeft door het plegen van deze feiten het risico in het leven geroepen dat zijn nichtje op een leeftijd dat zij daar aan toe is niet in staat zal zijn om op onbevangen wijze met haar seksuele gevoelens om te gaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het niet goed was wat hij deed, doch desondanks heeft hij ten koste van zijn jonge dochter geen weerstand geboden aan zijn lustgevoelens.
In het bijzonder rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij in de bewuste periode het slachtoffer zonder aanleiding regelmatig lichamelijk heeft mishandeld. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij door verdachte met grote regelmaat werd geslagen en dat verdachte er zelfs tijdens haar slaap op “losbeukte”. Verdachte heeft het slachtoffer -onder meer- gedreigd te overgieten met zoutzuur en haar vervolgens in een ruimte onder de grond te gooien indien zij anderen zou vertellen wat hij bij haar deed. Door deze mishandelingen en bedreiging van het slachtoffer heeft verdachte haar in een positie geplaatst waaraan zij zich als kind niet kon onttrekken. Ook de moeder van het slachtoffer was, kennelijk uit angst voor verdachte, in die periode niet in staat haar dochter tegen de mishandelingen en bedreigingen te beschermen.
De ernstige gevolgen die het slachtoffer van de feiten heeft ondervonden en ook nog dagelijks ondervindt heeft verdachte uit de zich ter terechtzitting door het slachtoffer zelf voorgedragen slachtofferverklaring van 27 februari 2006 zelf kunnen vernemen.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte zichzelf in de slachtofferrol geplaatst.
De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij het laakbare van zijn handelingen jegens het slachtoffer niet of nauwlijks inziet.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 juli 2005 niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft, naast een door de Reclassering Nederland omtrent verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport d.d. 10 oktober 2005 kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport, opgemaakt door drs A.M.F. Beekkerk van Ruth, GZ-psycholoog.
In deze rapportage wordt het volgende aangegeven.
Bij verdachte is sprake van narcistische en antisociale persoonlijkheidskenmerken.
Betrokkene komt naar voren als een egocentrische man, die gericht is op behoeftebevrediging. Hij beschikt over een gebrekkige impulscontrole en gewetensfunctie. Betrokkene presenteert zich op sociaal wenselijke wijze, maar overdekte agressie en vijandigheid is voelbaar. Een dergelijk persoonlijkheidsprofiel maakt mogelijk dat betrokkene tot afwijkende sexuele dan wel agressieve gedragingen in staat zou zijn. Er is reden aan te nemen dat van genoemd persoonijkheidsprofiel reeds sprake was ten tijde van het tenlastegelegde. Er is een sterk verband tussen het beschreven persoonlijkheidsprofiel en de ten laste gelegde feiten. Betrokkene kan als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar voor het hem ten laste gelegde worden beschouwd.
Recidive van zowel de sexuele als gewelddadige ten laste gelegde feiten zou kunnen plaatsvinden binnen een vertrouwelijke, persoonlijke band met een meisje/vrouw.
Door de deskundige wordt geadviseerd aan betrokkene in het kader van bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling van verdachte bij Forensische Psychiatrische Polikliniek “Het Dok”, gericht op het doen toenemen van seksuele en agressieve impulscontrole.
De rechtbank neemt de hiervoor weergegeven bevindingen en conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
In genoemd reclasseringsrapport wordt het door de deskundige gegeven advies van behandeling bij het “Dok” onderschreven. Daarnaast wordt in het relaclasseringsrapport geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde op te leggen.
Verdachte heeft medegedeeld dat hij hieraan zal meewerken als de rechtbank hem dit zou opleggen, maar dat hij op zichzelf het nut van een dergelijke behandeling niet inziet.
Gelet op de inhoud van voormelde rapporten en gelet op het belang verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken, zal de rechtbank de aan verdachte een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde verplicht jeugdreclasseringscontact en de geadviseerde behandeling van verdachte bij het Dok opleggen.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
HET VERZOEK TOT OPHEFFING VAN DE SCHORSING VAN DE VOORLOPIGE HECHTENIS.
Niet gebleken is van dringende omstandigheden die de opheffing van de schorsing rechtvaardigen.
Daaraan doet de huidige veroordeling niet af.
Het verzoek van de officier van justitie om de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte te bevelen zal mitsdien worden afgewezen.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ / SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde partij], wonende te [adres], terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 462,00 en immateriële schade tot een bedrag van € 10.000,00 bij wijze van voorschot.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde straf-bare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment naar maatstaven van billijkheid en gelet op algemene ervaringsregels bij wijze van voorschot worden vastgesteld op € 4.000,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De geleden materiële schade wordt gevorderd terzake van de aan benadeelde opgelegde eigen bijdrage in het kader van een aan de benadeelde verstrekte toevoeging, afgegeven voor het voeren van een civiele procedure ter verhaal van schade wegens een onrechtmatige daad.
Nu vergoeding van schade wordt gevorderd verband houden met kosten gemaakt in het kader van een te voeren civiele en niet een strafrechtelijke procedure, komen deze kosten voor een vergoeding in een strafrechtelijke procedure niet in aanmerking en zal de benadeelde partij in haar vordering terzake van materiële schade niet ontvankelijk worden verklaard. Hierbij wordt in overweging genomen dat bij een toevoeging ten behoeve van een Terwee-vordering (waar in casu sprake van is) geen eigen bijdrage verschuldigd is.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden in deze strafzaak begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen, is gelet op 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57 en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 12 (TWAALF) MAANDEN;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 4 (VIER) MAANDEN niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
. de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
. de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt;
. dat de verdachte zich onder ambulante behandeling zal laten stellen bij het DOK te
Rotterdam, zolang dit nodig wordt geoordeeld en voorts dat de veroordeelde zich gedurende de behandeling zal gedragen naar de aanwijzingen hem in dat kader gegeven;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst af het verzoek van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis;
- wijst de vordering van de benadeelde partij bij wijze van voorschot toe tot een bedrag van € 4.000,00 (zegge: VIERDUIZEND EURO) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende te [adres];
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor het overige en bepaalt dat de dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 4000,00 (zegge: VIERDUIZEND EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buizer, voorzitter,
en mrs. Buchner en De Gans, rechters,
in tegenwoordigheid van Van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 maart 2006.