ECLI:NL:RBROT:2006:AY7864

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201654 / HA ZA03-2002
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Fiege
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op ontbreken ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar

In deze zaak, uitgesproken op 30 augustus 2006 door de Rechtbank Rotterdam, gaat het om een geschil tussen eiseres [X], die een juwelierszaak exploiteert, en gedaagden, de vennootschap onder firma Coy International en twee natuurlijke personen, [Y] en [Z]. De zaak betreft de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan een bedrijfspand dat door Coy c.s. zou worden verbouwd. Eiseres heeft gesteld dat de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd en dat zij hierdoor schade heeft geleden. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder dagvaardingen, conclusies en proces-verbaal van een comparitie van partijen.

De rechtbank oordeelt dat Coy c.s. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, omdat zij ondeugdelijk heeft gepresteerd en bepaalde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd. Eiseres heeft voorts betoogd dat een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank overweegt dat indien zou komen vast te staan dat Coy c.s. zo ondeugdelijk heeft gepresteerd dat het van eiseres niet gevergd kon worden haar na 19 juli 2003 (nogmaals) in de gelegenheid te stellen deze gebreken te herstellen, een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rol om Coy c.s. in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de omvang van de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden. De rechtbank zal vervolgens een tussenvonnis wijzen waarin eiseres in de gelegenheid wordt gesteld de omvang van de werkzaamheden te bewijzen. De beslissing omtrent de bewijslevering ter zake de deugdelijkheid van de door Coy c.s. geleverde prestaties zal pas na deze bewijslevering worden genomen. De vordering van eiseres om Coy c.s. te veroordelen tot schadevergoeding is in afwachting van verdere bewijslevering aanhouden.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 201654 / HA ZA03-2002
Uitspraak: 30 augustus 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[X],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur en advocaat mr. C.P.A. Nuijten,
- tegen -
1. de vennootschap onder firma COY INTERNATIONAL,
gevestigd te Rotterdam,
2. [Y],
wonende te [woonplaats],
3. [Z],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. J.R. Maas,
advocaat mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[X]” respectievelijk “Coy c.s.”.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 14 augustus 2003 en de door [X] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 28 januari 2004, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 september 2004 en het daarin vermelde faxbericht d.d. 15 april 2004 van de zijde van [X] met bijlagen;
- conclusie van antwoord in reconventie, tevens wijziging van eis in conventie, met producties;
- akte aan de zijde van Coy c.s.;
- antwoordakte aan de zijde van [X], tevens akte tot vermindering van eis, met producties;
- akte houdende uitlaten producties aan de zijde van Coy c.s.;
- de stukken van het op 1 augustus 2003 ten verzoeke van [X] en ten laste van Coy c.s. onder Postbank N.V. gelegde conservatoire beslag;
- de stukken van het op 1 augustus 2003 ten verzoeke van [X] en ten laste van Coy c.s. gelegde conservatoire beslag.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1 [X] exploiteert een juwelierszaak onder de handelsnaam Juwelier Ersin. In 2003 heeft zij besloten een tweede vestiging te openen onder de handelsnaam “Goudpaleis Gül” in een gehuurd bedrijfspand aan de Beijerlandsestraat 150/152 te Rotterdam.
2.2 Op 31 maart 2003 zijn partijen overeengekomen dat Coys c.s. voormeld bedrijfspand tot juwelierszaak zou verbouwen en daartoe materialen zou leveren. De schriftelijke overeenkomst vermeldt als totaalbedrag € 29.150,- (incl. BTW) en als omschrijving van de werkzaamheden het volgende:
- ovaal kassa aanrecht
- complete voor etalage
- tussenetalage
- spiegels
- decor 1
- decor 2
- tegelzetterswerkzaamheden
- complete werkzaamheden montage en verven.
2.3 Coy c.s. heeft vervolgens de wensen van [X] uitgewerkt in onder meer tekeningen van de nieuwe inrichting van het bedrijfspand. Deze tekeningen zijn als productie 9 bij de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie overgelegd.
2.4 Op 15 april 2003 zijn Coy c.s. en [X] naar Turkije gevlogen om aldaar materialen te bestellen.
2.5 Op 7 mei 2003 zijn partijen een tweede overeenkomst aangegaan ter zake de herinrichting van de kantoorruimte achter de winkel, alsmede de levering van een granieten vloer in winkel en kantoorruimte. De schriftelijke overeenkomst vermeldt als totaal bedrag € 16.000,- (incl. BTW) en als omschrijving van de werkzaamheden het volgende:
- 75 meter graniet aanleg
- complete herinrichting van kantoorruimte.
2.6 Vanwege deze tweede overeenkomst moesten er extra bestellingen in Turkije worden geplaatst.
2.7 Begin juli 2003 had Coy c.s. de verbouwing voltooid en de sleutels van het pand aan [X] overhandigd.
2.8 Omdat [X] niet tevreden was, hebben partijen op 12 juli 2003 afgesproken dat Coy c.s. de volgende 8 punten zou veranderen c.q. verbeteren:
- vervangen van de plastic rails in de glazen toonbank door chromen rails;
- aanbrengen van verlichting in alle kasten;
- metselwerk aanbrengen in de achterkant van de kasten;
- metselwerk aanbrengen in de wc’s;
- aanpassen bovenkant deuren conform de decoraties in de gehele winkel;
- afwerken van twee hoekpunten;
- plaatsen van een deur naar de kelder;
- afwerken/vervangen van voegsel bij een aantal vloertegels.
2.9 Op 19 juli 2003 heeft Coy c.s. aangegeven voormelde punten te hebben veranderd/verbeterd. [X] heeft vervolgens aangegeven nog steeds niet tevreden te zijn.
2.10 Een door Coy c.s. aan Ersin Juwelier gezonden factuur d.d. 22 juli 2003 vermeldt ter zake de verbouwingswerkzaamheden als totaalbedrag € 45.150,- (incl. BTW), waaronder een bedrag ad € 3.823,39 ter zake extra kosten gemaakt in verband met extra bestellingen buiten de afgesproken artikelen.
2.11 [X] heeft in totaal een bedrag ad € 20.300,- aanbetaald.
2.12 Nadat [X] beslagen had laten leggen, heeft Coy c.s. in kort geding opheffing hiervan gevorderd. Bij kort-gedingvonnis d.d. 1 september 2003 is [X] opgedragen de bedoelde beslagen op te heffen en is zij voorts veroordeeld om aan Coy c.s. bij wijze van voorschot te voldoen een bedrag van
€ 28.673,39, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag is op [X] verhaald, waardoor uiteindelijk de gehele factuur is voldaan.
3. De vordering in conventie
De gewijzigde vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Coy c.s. te veroordelen om aan [X] te betalen een bedrag van in totaal € 41.079,99 met rente en kosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [X] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Partijen zijn mondeling overeengekomen dat de uit te voeren werkzaamheden zo’n 6 tot 8 weken in beslag zouden nemen, zodat Coy c.s. eind juni 2003 klaar had kunnen zijn met de verbouwingswerkzaamheden. Doordat Coy c.s. deze termijn niet heeft gehaald, heeft [X] schade geleden bestaande uit gederfde winst over de maanden juli en augustus 2003 ad € 8.687,-.
3.2 Coy c.s. is voorts toerekenbaar tekortgeschoten in het nakomen van haar verplichtingen doordat zij ondeugdelijk heeft gepresteerd en bepaalde werkzaamheden in het geheel niet heeft uitgevoerd.
Coy c.s. was zonder ingebrekestelling in verzuim omdat zij op 19 juli 2003 aangaf haar werkzaamheden als beëindigd en haar prestatie als geleverd te beschouwen. Subsidiair is [X] van mening dat, gezien de omstandigheden, een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid brengt voorts mede dat een omzettingsverklaring achterwege kon blijven, althans het beroep van Coy c.s. op het ontbreken hiervan is in strijd met de redelijkheid en billijkheid, nu een dergelijke verklaring geen enkel redelijk doel zou dienen.
Coy c.s. heeft zo ondeugdelijk gepresteerd dat aan haar prestatie geen of zelfs een negatieve waarde dient te worden toegekend. Coy c.s. heeft derhalve onverschuldigd betaald, subsidiair is [X] gerechtigd vervangende schadevergoeding te vorderen.
3.3.1 Het werk bleek dermate slecht uitgevoerd dat een groot deel van de verbouwing, zo niet bijna de volledige verbouwing, over moest, waarvoor [X] het bedrijf Baran heeft ingeschakeld. Hierdoor heeft [X] feitelijk haar winkel pas kunnen heropenen in september 2003. Ook op die grond dient Coy c.s. de door [X] geleden schade bestaande uit gederfde winst ad
€ 8.687,- te vergoeden.
3.3.2 De vervangende schadevergoeding dient gesteld te worden op de factuur en de meerwerkfactuur die het bedrijf Baran heeft gezonden, in totaal een bedrag ad € 32.300,- (incl. BTW), waarop een bedrag ad € 2.439,50 (incl. BTW) ter zake het plafond en de kroonluchters in mindering dient te worden gebracht. Met uitzondering van deze laatste twee posten waren alle overige op de factuur en de meerwerkfactuur voorkomende posten werkzaamheden noodzakelijk tot herstel van de door de verbouwingswerkzaamheden van Coy c.s. geconstateerde gebreken.
3.3.3 Daarnaast heeft [X] een schadepost ad € 1.474,42 (excl. BTW). Dit betreft de vervanging van een winkelruit die is gebroken als gevolg van de opdracht door Coy c.s. aan de deurwaarder om het kort-gedingvonnis te executeren.
3.3.4 [X] vordert schade c.q. minderwerk in verband met het feit dat een granieten vloer in rekening is gebracht, terwijl een plavuizen vloer is geleverd. Het verschil in waarde bedraagt € 5.000,-.
3.4 Coy c.s. heeft het kort-gedingvonnis ten onrechte geëxecuteerd als gevolg waarvan [X] de volgende schade heeft geleden:
- het ten onrechte bovenop de oorspronkelijke overeenkomst betaalde bedrag ad € 2.064,94 aan rente en executiekosten;
- vermogensschade ad € 7.500,- doordat de Mercedes van [X] ter waarde van € 20.000,- bij openbare verkoop is verkocht voor een bedrag ad € 12.500,-.
4. Het verweer in conventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [X] in de kosten van het geding.
Coy c.s. heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Er is geen concrete oplevertermijn afgesproken. De vordering ter zake winstderving ontbeert derhalve elke grondslag.
4.2 Coy c.s. heeft deugdelijk gepresteerd.
4.3 Coy c.s. is niet in verzuim omdat zij niet in gebreke is gesteld. Het verzuim is niet zonder ingebrekestelling ingetreden.
4.4 [X] heeft Coy c.s. geen omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW gezonden.
4.5 Betwist wordt dat [X] schade heeft geleden. Subsidiair wordt de hoogte van de gestelde schade betwist. Bovendien moet de door [X] ontvangen subsidie ad € 22.689,- op de schade in mindering worden gebracht.
4.6 Het kort-gedingvonnis is terecht geëxecuteerd. Subsidiair wordt de hoogte van de ter zake gevorderde schade betwist. Bovendien is de eventueel door [X] geleden schade slechts aan haarzelf toe te rekenen, nu zij in de gelegenheid is gesteld de vordering te voldoen en hiertoe niet op minnelijk wijze is overgegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1 De rechtbank stelt voorop dat nu [X] geen ontbinding van de door haar met Coy c.s. gesloten overeenkomsten vordert, zij gehouden was de door Coy c.s. gezonden facturen te betalen. Van onverschuldigde betaling, zoals door [X] gesteld, is derhalve geen sprake. [X] vordert het bedrag van de door haar betaalde facturen overigens ook niet terug. Mitsdien is slechts de vraag aan de orde of er sprake is van een schadevergoedingsplicht aan de zijde van Coy c.s. Coy c.s. heeft gesteld dat op haar geen schadevergoedingsplicht rust, omdat zij niet in verzuim is. Nu gesteld noch gebleken is dat er sprake was van een blijvende onmogelijkheid in de zin van artikel 6:74 lid 2 BW, is voor het ontstaan van een schadevergoedingsplicht verzuim wel vereist. De rechtbank zal derhalve dit punt als meest verstrekkend verweer eerst bespreken.
5.2 Vast staat dat [X] Coy c.s. niet in gebreke heeft gesteld. Het verzuim dient derhalve op andere wijze te zijn ingetreden. Voor zover [X] heeft bedoeld te stellen dat het verzuim is ingetreden doordat Coy c.s. het werk niet gereed had binnen de mondeling overeengekomen termijn, wordt deze stelling verworpen. Wil het verzuim intreden door het enkel verstrijken van een termijn, dan dient deze termijn voldoende concreet te zijn overeengekomen. Hetgeen [X] hieromtrent heeft gesteld, namelijk dat de werkzaamheden gereed zouden zijn zo’n 6 tot 8 weken na aanvang hiervan, is onvoldoende om te concluderen dat er sprake is van een termijn als bedoeld in artikel 6:83 onder a BW.
5.3 [X] heeft zich (voorts) op het standpunt gesteld dat krachtens artikel 6:83 onder c BW het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden. Ook deze stelling wordt verworpen, nu hetgeen [X] hieromtrent heeft gesteld onvoldoende is om haar stelling te dragen. Artikel 6:83 onder c BW vereist een mededeling van de schuldenaar met de strekking dat hij niet of niet zonder tekortkoming zal nakomen. [X] heeft gesteld dat Coy c.s. op 19 juli 2003 haar werkzaamheden als geëindigd en haar prestatie als geleverd beschouwde. De rechtbank acht dit geen mededeling met de strekking als hiervoor bedoeld. Coy c.s. heeft ook onbetwist gesteld dat zij heeft aangeboden de toonbank te vervangen, doch dat dit door [X] is afgeslagen, en voorts dat zij steeds bereid is geweest tot overleg, doch door [X] niet meer in de gelegenheid is gesteld eventuele tekortkomingen te herstellen.
5.4 [X] heeft voorts aangevoerd dat, gezien de omstandigheden, een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft hiertoe onder meer gesteld dat Coy c.s. zo ondeugdelijk had gepresteerd dat zij er geen vertrouwen meer in had dat zij op de gewenste wijze de werkzaamheden alsnog zou uitvoeren, dat haar bezwaren niet alleen zagen op de lijst van 8 punten vermeld onder 2.8 doch de gehele verbouwing betroffen, dat ook de in de lijst genoemde gebreken niet naar behoren waren hersteld en dat er gezien de subsidieverlening geen ruimte was voor een wekenlange periode voor herstel.
De rechtbank is van oordeel dat indien zou komen vast te staan dat Coy c.s. zo ondeugdelijk heeft gepresteerd dat het van [X] niet gevergd kon worden haar na 19 juli 2003 (nogmaals) in de gelegenheid te stellen deze gebreken te herstellen een beroep op het ontbreken van een ingebrekestelling inderdaad naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het bewijs hiervan rust in beginsel op [X].
5.5 Om echter te zijner tijd de deugdelijkheid van de door Coy c.s. geleverde prestaties te kunnen beoordelen is het allereerst noodzakelijk vast te stellen wat partijen precies met elkaar zijn overeengekomen aangaande de door Coy c.s. te verrichten werkzaamheden, nu partijen hieromtrent van mening verschillen.
5.5.1 Tussen partijen is niet in geschil dat Coy c.s. in samenspraak met [X] materialen zou bestellen in Turkije, dat zij deze materialen zou monteren en voor de eventuele afwerking zou zorgdragen. Uit de stukken en hetgeen partijen hebben gesteld, leidt de rechtbank af dat deze materialen betrekking hadden op een toonbank, vitrines, kasten en decoraties (naar de rechtbank begrijpt worden hiermee wandpanelen bedoeld).
Tussen partijen is wel in geschil of oorspronkelijk was afgesproken dat Coy c.s. zou zorgdragen voor het bijbehorende hang- en sluitwerk en de bijbehorende verlichting (incl. elektriciteit). Het is echter niet van belang vast te stellen of dit reeds in het begin was afgesproken, nu niet is betwist dat Coy c.s. deze werkzaamheden uiteindelijk op zich heeft genomen, zodat zij ook deze punten deugdelijk af diende te werken.
Tussen partijen is eveneens in geschil of oorspronkelijk was afgesproken dat Coy c.s. zou zorgdragen voor het bijbehorende glaswerk. Dit wordt door [X] gesteld en – naar de rechtbank begrijpt – door Coy c.s. betwist. De bewijslast dienaangaande rust op [X].
Tussen partijen is voorts in geschil of oorspronkelijk was afgesproken dat de achterkant van de toonbank afgesloten zou dienen te zijn door middel van een schuifdeursysteem van glas. Nu Coy c.s. dit heeft betwist, rust op [X] de bewijslast dienaangaande.
Indien zij hier niet in zou slagen, heeft het volgende te gelden. In ieder geval staat vast dat Coy c.s. dit uiteindelijk wel op zich heeft genomen, zodat zij in beginsel deugdelijk diende te presteren. Coy c.s. heeft echter aangevoerd dat zij [X] er vooraf nadrukkelijk op gewezen heeft dat het feitelijk onmogelijk was een goed functionerend schuifdeursysteem aan te brengen omdat de toonbank ovaal is. Indien het juist zou zijn dat Coy c.s. een voorbehoud heeft gemaakt alvorens dit onderdeel van de werkzaamheden op zich te nemen, kan [X] Coy c.s. geen verwijt maken dat zij op dit punt niet deugdelijk heeft gepresteerd. De bewijslast ter zake rust op Coy c.s.
5.5.2 Voorts blijkt uit de overeenkomst hiervoor vermeld onder 2.2 dat Coy c.s. tegelzetterswerk zou verrichten. Om wat voor soort tegelwerk (wand en/of vloer) het ging en in welke ruimtes dit zou plaatsvinden (winkelruimte, kelder, keuken en/of toiletten) is de rechtbank niet duidelijk geworden. Gesteld noch gebleken is echter dat dit werk ondeugdelijk zou zijn verricht, zodat deze werkzaamheden verder buiten beschouwing zullen blijven.
5.5.3 Tussen partijen is niet in geschil dat Coy c.s. oorspronkelijk een granieten vloer zou plaatsen, doch dat partijen uiteindelijk overeen zijn gekomen dat dit een plavuizen vloer zou worden. Coy c.s. diende derhalve deze plavuizen vloer deugdelijk te leggen.
5.5.4 Partijen zijn voorts overeengekomen dat Coy c.s. de kantoorruimte zou herinrichten. [X] heeft gesteld dat de bestelde kasten slechts deels zijn geleverd en enige onderdelen van de inrichting zoals opgenomen in de tekeningen vermeld onder 2.2 in de achterruimte ontbreken, bijvoorbeeld de hoekbank, de tafel en de kastjes. Nu zij dit echter pas in haar laatste akte heeft gesteld, heeft Coy c.s. hier nog niet op kunnen reageren. Zij zal hiertoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Coy c.s. kan zich dan tevens uitlaten over de stelling van [X] dat Coy c.s. de keuken deels zou inrichten middels een bovenkast/keukenkasten.
5.5.5 Tussen partijen is in geschil of oorspronkelijk was afgesproken dat Coy c.s. een omtimmering voor de kluis zou maken. Het is echter niet van belang vast te stellen of dit reeds in het begin was afgesproken, nu niet is betwist dat Coy c.s. dit uiteindelijk op zich heeft genomen, zodat zij ook dit punt deugdelijk af diende te werken.
5.5.6 In haar laatste akte heeft [X] nog gesteld dat het stucwerk van de wc’s ondeugdelijk was. Nu Coy c.s. hier niet meer op heeft kunnen reageren, is het de rechtbank niet duidelijk of tussen partijen is afgesproken dat Coy c.s. het stucwerk zou verzorgen. Coy c.s. zal alsnog in de gelegenheid gesteld worden zich hieromtrent uit te laten.
5.5.7 Tot slot heeft [X] gesteld dat het ook tot de werkzaamheden van Coy c.s. behoorde om het trappengat naar beneden en de muur bij het trappengat af te werken. Tegenover de gemotiveerde betwisting door Coy c.s. rust op [X] de bewijslast dienaangaande.
5.6 Gezien het voorgaande zal de zaak eerst naar de rol worden verwezen teneinde Coy c.s. in de gelegenheid te stellen zich in een conclusie uit te laten als hiervoor bedoeld onder 5.5.4 en 5.5.6. [X] zal vervolgens in de gelegenheid gesteld worden hierop te reageren. Hierna zal de rechtbank een tussenvonnis wijzen waarin [X] in de gelegenheid gesteld zal worden de omvang van de tussen haar en Coy c.s. overeengekomen werkzaamheden te bewijzen. Om proceseconomische redenen zal Coy c.s. dan tegelijkertijd in de gelegenheid gesteld worden om het bewijs te leveren dat zij een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van het schuifdeursysteem voor de toonbank.
Pas nadat de rechtbank de omvang van de tussen partijen overeengekomen werkzaamheden heeft kunnen vaststellen, zal een beslissing omtrent de bewijslevering ter zake de deugdelijkheid van de door Coy c.s. geleverde prestaties worden genomen.
5.7 Wat betreft de gevorderde schade overweegt de rechtbank nu reeds het volgende.
5.7.1 Mocht te zijner tijd vastgesteld worden dat Coy c.s. ondeugdelijk heeft gepresteerd dan is, in tegenstelling tot hetgeen Coy c.s. heeft betoogd, een omzettingsverklaring als bedoeld in artikel 6:87 BW niet vereist, nu [X] heeft gesteld dat zij alle gebreken heeft laten herstellen, zodat nakoming inmiddels blijvend onmogelijk is geworden.
5.7.2 De door [X] gevorderde schadepost ad € 1.474,42 ter zake de vervanging van een winkelruit, ligt voor afwijzing gereed, nu deze schade geen gevolg is van het eventuele ondeugdelijke presteren van Coy c.s.
5.7.3 [X] vordert schade c.q. minderwerk in verband met het feit dat een granieten vloer in rekening is gebracht, terwijl een plavuizen vloer is geleverd. Over het algemeen zal een plavuizen vloer inderdaad minder kosten met zich brengen dan een granieten vloer. Coy c.s. wordt verzocht in haar conclusie als bedoeld in 5.6 gemotiveerd aan te geven of dat in casu ook het geval is geweest en zo ja, tot welke kostenbesparing dit heeft geleid.
5.7.4 Coy c.s. heeft subsidiair nog gesteld dat op de schade het door [X] ontvangen subsidiebedrag in mindering dient te worden gebracht. Deze stelling wordt verworpen, nu Coy c.s. niet heeft aangegeven waarom dit zou dienen te gebeuren en de rechtbank dit ook niet inziet.
6. De vordering, het verweer en de beoordeling in reconventie
6.1 De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [X] te veroordelen tot vergoeding van de door Coy c.s. ten gevolge van de onrechtmatige beslagen geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in reconventie.
Aan deze vordering heeft Coy c.s., onder verwijzing naar hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, ten grondslag gelegd dat de beslaglegging op 1 augustus 2003 onrechtmatig was en dat Coy c.s. hierdoor aanzienlijke schade heeft geleden, onder meer wegens winstderving.
6.2 Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van Coy c.s. in de kosten van het geding. Onder verwijzing naar hetgeen [X] in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe aangevoerd dat de beslagen terecht zijn gelegd.
6.3 Ter comparitie is vervolgens aangegeven dat Coy c.s. in haar nadere akte na comparitie een specificatie zal dienen te geven van de in reconventie gestelde schade. De rechtbank constateert echter dat Coy c.s. in deze nadere akte in het geheel niet terugkomt op haar reconventionele vordering. Voor zover hieruit al niet de conclusie kan worden getrokken dat Coy c.s. haar reconventionele vordering niet langer handhaaft, is de rechtbank in ieder geval van oordeel dat zij onvoldoende feiten heeft gesteld waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden, zodat de vordering te zijner tijd op die grond zal worden afgewezen.
7. De beslissing
De rechtbank,
in conventie
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 11 oktober 2006 voor het nemen van een conclusie door Coy c.s. als hiervoor bedoeld onder 5.6 en 5.7.3;
in reconventie
houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fiege.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
204/1694