ECLI:NL:RBROT:2006:AY7863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
250964 / HA ZA 05-3392
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Gruijl-van Benthem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning en terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de vernietiging van de erkenning van hun kinderen en de terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderalimentatie. De man, die de kinderen op 28 december 1988 had erkend, vorderde een bedrag van € 20.649,33 van de vrouw, dat hij had betaald aan kinderbijdrage, nadat zijn erkenning was vernietigd. De man stelde dat door de vernietiging van de erkenning zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen met terugwerkende kracht was komen te vervallen. De vrouw daarentegen betwistte deze vordering en stelde dat de man onderhoudsplichtig was gebleven, ongeacht de vernietiging van de erkenning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn vordering baseerde op de vernietiging van de erkenning, maar oordeelde dat de erkenning een familierechtelijke relatie creëert tussen de erkenner en het kind. De rechtbank benadrukte dat de erkenner niet per se de biologische vader hoeft te zijn en dat de man zijn stelling dat hij onjuist was geïnformeerd over zijn biologische vaderschap niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de vernietiging van de erkenning niet betekent dat de kosten die de man heeft gemaakt voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, teruggevorderd kunnen worden. Dit zou in strijd zijn met het consumptief karakter van die uitgaven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de juridische implicaties van erkenning en de gevolgen van vernietiging daarvan in het kader van alimentatieverplichtingen.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht F2
Zaak-/rolnummer: 250964 / HA ZA 05-3392
Uitspraak: 30 augustus 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. M. Verschoor,
- tegen -
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.P. Vandervoodt,.
Partijen worden hierna aangeduid als "de man" respectievelijk "de vrouw".
1. Het verloop van het geding
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 22 november 2005 en de door de man overgelegde producties;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast:
2.1. Partijen zijn op 18 januari 1989 te Rotterdam in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2. Dit huwelijk is op 23 oktober 1990 ontbonden door inschrijving van het echtscheidingsvonnis d.d. 6 augustus 1990 in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Uit de vrouw zijn (onder meer) de volgende kinderen geboren:
{X], geboren op [geboortedatum] te [gemeente], en
[Y], geboren op [geboortedatum] te [gemeente] (hierna tezamen te noemen: de kinderen). De man heeft de kinderen op 28 december 1988 erkend.
2.5. Bij beschikking van deze rechtbank van 3 december 1990 is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 113,45 (f. 250,--) per maand per kind zal betalen.
2.7. Bij beschikking van deze rechtbank van 1 april 2004 is, na DNA-onderzoek, de erkenning door de man van de kinderen vernietigd.
3. De vordering
De vordering luidt – zakelijk weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 20.649,33, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
De conclusie van de vrouw strekt tot afwijzing van de vordering van de man, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4. De beoordeling
De man legt aan zijn vordering ten grondslag dat door de vernietiging van de erkenning de grondslag voor zijn onderhoudsplicht jegens de kinderen met terugwerkende kracht is komen te vervallen. Hij stelt in totaal € 29.079,17 ten
titel van kinderbijdrage te hebben voldaan, waarvan de gemeente hem een bedrag van € 8.429,84 heeft gerestitueerd nadat is komen vast te staan dat hij niet de verwekker van de kinderen was. Het restant ad € 20.649,33 vordert de man thans van de vrouw terug. Volgens de man is de vrouw niet tot betaling daarvan bereid.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat door de erkenning de man onderhoudsplichtig is geworden jegens de kinderen. De vernietiging van de erkenning brengt volgens haar niet mede dat al hetgeen de man uit dien hoofde heeft betaald onverschuldigd is betaald. Dit zou ook overigens in strijd zijn met het consumptief karakter van de bijdrage.
Hieromtrent overweegt de rechtbank als volgt.
Door de erkenning ontstaat een familierechtelijke betrekking tussen de erkenner en het kind. De erkenner wordt dus de juridische vader van het kind. Dat een vader een onderhoudsverplichting jegens zijn kind heeft, wordt door de man weliswaar erkend, maar hij stelt zich op het standpunt dat de vrouw hem onjuist heeft geïnformeerd over zijn biologische vaderschap van de kinderen. De man gaat daarmee voorbij aan de omstandigheid dat ook anderen dan de verwekker een kind kunnen erkennen. De erkenner hoeft derhalve niet ook de verwekker te zijn. Aan erkenning kunnen, naast het verwekkerschap, allerlei andere redenen ten grondslag liggen. Overigens heeft de man bedoelde stelling, na betwisting daarvan door de vrouw, op geen enkele wijze nader onderbouwd.
Nadat de vernietiging van de erkenning onherroepelijk is geworden, wordt de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Met andere woorden: de erkenner is achteraf nooit de vader van het kind geweest, het kind stamt niet van hem af. Dat brengt evenwel niet mede dat de kosten die hij heeft gemaakt ten behoeve van de verzorging en opvoeding van het kind moeten worden terugbetaald. Dat zou in strijd zijn met het consumptief karakter van die uitgaven. Die uitgaven zijn gedaan in een periode dat de man als vader van de kinderen te boek stond. In die periode hadden de kinderen voeding en kleding nodig. De wetgever heeft dan ook in artikel BW 1:206, lid 3 bepaald dat door de vernietiging geen vordering tot teruggave van de kosten van verzorging en opvoeding ontstaat. Reeds hierom dient de vordering van de man te worden afgewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de omstandigheid dat de gemeente Rotterdam het kennelijk ten titel van bijstandsverhaal op de man verhaalde bedrag aan hem heeft gerestitueerd niet ook een terugbetalings-verplichting van de vrouw kan worden afgeleid.
Nu het onderhavige geschil voortvloeit uit een familierechtelijke betrekking zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank,
Wijst af de vordering.
Compenseert de proceskosten, zodat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Gruijl-van Benthem.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
120