Stad Rotterdam heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1
Het optreden van Stad Rotterdam is, zowel wat het gestelde handelen als het gestelde nalaten betreft, niet onrechtmatig geweest.
a.
De enkele omstandigheid dat [F.] in 1998 een debetstand van aanzienlijke omvang had behoefde voor Stad Rotterdam geen reden te zijn om bijzondere maatregelen te treffen; de brief die is gezonden is een standaardbrief, die debetstand is aangezuiverd, [F.] had voor het ontstaan daarvan een verklaring en voor vermoedens van fraude was toen geen enkele aanleiding.
De latere aanwijzingen van fraude die er in juni 1999 waren betroffen een andersoortige vorm (de spookpolissen) dan die, waarvan eisers de dupe zijn geworden; door die spookpolissen werden slechts verzekeraars en niet verzekeringnemers gedupeerd. Waarschuwen was daarom ook toen niet nodig, wel is per 10 juni 1999 voor alle polissen in de portefeuille van [F.] overgegaan op maatschappij-incasso. Pas toen later ook de De Waerdye-fraude aan het licht kwam was daarvoor aanleiding geweest, maar dat is pas in februari 2000, in elk geval ruim na augustus 1999 gebeurd. Als Stad Rotterdam toen gewaarschuwd had, had dat eisers niet kunnen baten, nu hun stortingen toen al gedaan waren.
Voor zover er gewaarschuwd moest worden is de brief van 24 juni 1999, geciteerd onder 2.6, die ook aan eisers is gestuurd, in de toen actuele situatie een voldoende waarschuwing. Dat die brief wellicht eisers niet bereikt heeft kan Stad Rotterdam niet verweten worden.
Bij dit alles is van belang dat [F.] een onafhankelijke assurantietussenpersoon was en dat het portefeuillerecht in de weg stond aan een intensievere (gedwongen) begeleiding, controle van de boekhouding en/of het op andere wijze rechtstreeks benaderen van verzekeringnemers.
b.
Stad Rotterdam heeft [F.] geen origineel De Waerdye-papier verstrekt. Het is onduidelijk hoe [F.] daarover de beschikking heeft gekregen, niet uit te sluiten valt dat het is gestolen of later, in opdracht van [F.], gedrukt. Overigens is gebleken dat [F.] ook kleurkopieën heeft gebruikt, terwijl het postbusnummer al jaren niet meer gebruik is bij Stad Rotterdam.
c.
Stad Rotterdam was gerechtigd om van [F.] te verlangen dat hij zijn schuld aan haar zou terugbetalen en zij was niet gehouden te controleren op welke wijze hij de daartoe benodigde gelden zou verkrijgen. Desniettemin heeft Stad Rotterdam daarnaar wel geïnformeerd en de schriftelijke toezegging gekregen van de vader van [F.] respectievelijk een goede vriend van hem, een zekere Rabbie, dat zij die gelden bij wijze van lening aan [F.] aan Stad Rotterdam zouden betalen. Het staat ook in het geheel niet vast dat [F.] in feite ten dele heeft betaald met van De [N.] en Van der [M.] verkregen gelden. Ingevolge de onder 2.5 bedoelde overeenkomst zijn door Stad Rotterdam bedragen ontvangen van hfl. 50.000,= op 23 juni 1999, hfl. 300.000,= op 5 juli 1999 en hfl.250.000,= op 15 juli 1999, dus in elk geval voor de storting van De [N.] in augustus.
Dusdoende heeft Stad Rotterdam niet onrechtmatig gehandeld.
Van ongerechtvaardigde verrijking is evenmin sprake, nu het ging om de betaling van een legitieme en opeisbare vordering.
4.2
Voor wat betreft de premiedepotstorting valt niet in te zien wat Stad Rotterdam verweten kan worden. Stad Rotterdam biedt aan verzekeringnemers desgewenst de mogelijkheid om bij haar een premiedepot te storten, onafhankelijke tussenpersonen zoals [F.] zijn daartoe niet bevoegd.
Dat bij deze verzekering sprake zou zijn van een premiedepot was voor Stad Rotterdam ook op geen enkele wijze kenbaar.
Dat dhr. en mw. De [N.] kennelijk op basis van hun persoonlijke band met [F.] bereid waren om (niet rechtstreeks bij Stad Rotterdam of bij een bank maar) bij [F.] een premiedepot te storten moet voor hun eigen rekening en risico blijven. De coulance die Stad Rotterdam inderdaad naar andere gedupeerden heeft betoond betrof een wezenlijk andere situatie, te weten deze, dat de betrokkene kon aantonen dat hij de verschuldigde premie aan [F.] had overgemaakt, die vervolgens had nagelaten die naar Stad Rotterdam door te boeken. Die premies heeft Stad Rotterdam in haar boeken als ontvangen genoteerd. Aldus heeft zij ook enige stortingen van Van der [M.] behandeld.
Het depot van dhr. en mw. De [N.] had echter geen betrekking op verschuldigde premies, maar op premies die vele jaren in de toekomst verschuldigd zouden worden.
Overigens is de polis niet geroyeerd maar premievrij gemaakt en wordt betwist dat sprake zou zijn van een einduitkering van hfl.450.000,=.
4.3
Het causale verband tussen eventuele onzorgvuldigheden van Stad Rotterdam en de gestelde schade ontbreekt.
In de eerste plaats is het moment waarop Stad Rotterdam mogelijk had moeten waarschuwen gelegen na het moment van de stortingen.
In de tweede plaats was de verhouding tussen eisers en [F.] zodanig, dat waarschuwingen er eisers niet van zouden hebben weerhouden hun geld aan [F.] toe te vertrouwen.
4.4
Subsidiair:
Eisers hebben eigen schuld aan hun schade. Er waren zowel voor als tijdens de looptijd diverse aanwijzingen die eisers hadden moeten doen twijfelen aan de echtheid van de De Waerdye-rekening (zeer hoge rente, ontbreken van een offerte van Stad Rotterdam, rentebetalingen vanaf de eigen girorekening van [F.], ontbreken van afschrijvingen) en controle was zeer eenvoudig geweest door contact met Stad Rotterdam op te nemen, maar dat hebben eisers nagelaten. Tenslotte was het op zich reeds onwaarschijnlijk dat Stad Rotterdam als verzekeraar een zuiver spaarproduct zou aanbieden.
4.5
De hoogte van de schade wordt betwist: in oktober 1999 is aan dhr. en mw. De [N.] hfl.100.000,- terugbetaald, dat moet verrekend worden; ook de rente-betalingen die in elk geval enige maanden zijn betaald, zowel voor wat betreft dhr. en mw. De [N.] als voor wat betreft Van der [M.], moeten worden verrekend.
4.6
De wettelijke rente wordt vanaf een te vroeg moment gevorderd.