ECLI:NL:RBROT:2006:AY6670

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
717451
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.J. van Die
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van facturen en schadevergoeding in geschil tussen Interlab B.V. en Stichting Cottica

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 augustus 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen Interlab B.V. (eiseres) en Stichting Cottica (gedaagde). Eiseres vorderde betaling van een bedrag van € 419,45, bestaande uit onbetaalde facturen en buitengerechtelijke kosten. Eiseres stelde dat gedaagde heeft nagelaten om facturen te voldoen, maar de kantonrechter oordeelde dat eiseres haar vordering onvoldoende had gemotiveerd. De rechtbank merkte op dat eiseres niet had voldaan aan haar substantiërings- en bewijsaandraagplicht, zoals neergelegd in de artikelen 111 en 131 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiseres had in de dagvaarding slechts vermeld dat gedaagde geen verweer had gevoerd, terwijl uit correspondentie bleek dat gedaagde wel degelijk verweer had gevoerd. Dit gebrek aan onderbouwing leidde tot de afwijzing van de vordering.

De kantonrechter constateerde verder dat eiseres niet de relevante bewijsstukken had overgelegd die haar vordering konden onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat eiseres had moeten aantonen welke werkzaamheden in rekening waren gebracht en waarom de factuur van € 29,75 was verhoogd naar € 345,37. De rechter oordeelde dat eiseres onvoldoende duidelijkheid had verschaft over de overeenkomst en de bijbehorende facturen.

Uiteindelijk werd de vordering van eiseres afgewezen en werd eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. L.J. van Die en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
sector kanton
VONNIS
in de zaak van
de besloten vennootschap
Interlab B.V.,
gevestigd te Haarlem en kantoorhoudende te Spaarndam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 28 maart 2006,
gemachtigde : C.H. Boeder te Haarlem,
tegen
de stichting
Stichting Cottica,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: de heer W.P. Riebeek.
Het verloop van de procedure
Eiseres heeft -zakelijk weergegeven- gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen om aan haar te betalen de som van € 419,45.
Gedaagde heeft van antwoord geconcludeerd.
Eiseres heeft onder overlegging van producties van repliek geconcludeerd.
Gedaagde heeft van dupliek geconcludeerd.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden.
De stellingen van partijen
Aan de eis is -zakelijk weergegeven- het volgende ten grondslag gelegd:
Eiseres heeft terzake van op of omstreeks na te melden factuurdatum aan gedaagde verkochte en geleverde zaken en/of in opdracht en voor rekening van gedaagde verrichte werkzaamheden te vorderen gekregen conform factuur 7693 d.d. 16 september 2005 een bedrag van € 345,37. Eiseres was genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven waardoor buitengerechtelijke kosten verschuldigd zijn geworden. Op de onderhavige overeenkomst zijn algemene leverings en betalingsvoorwaarden van toepassing op grond waarvan eiseres een rente van 12 % per jaar berekend vanaf 30 dagen na factuurdatum alsmede buitengerechtelijke kosten.De verschenen rente beloopt een bedrag van € 19,89.
Terzake buitengerechtelijke kosten vordert eiseres een bedrag van € 54,19.Eiseres stelt dat tegen de vordering geen inhoudelijk verweer is gevoerd door gedaagde.
Gedaagde heeft bij antwoord tegen de eis volgende aangevoerd dat zij verschillende malen zowel bij eiseres als bij haar gemachtigde, vergeefs getracht heeft opheldering te krijgen over de grondslag van de vordering.
Eiseres heeft vervolgens bij repliek gesteld dat zij voor gedaagde domeinnamen heeft gehost en daarmee samenhangende diensten heeft verleend. Eiseres heeft gedaagde per e-mail op 16 september 2005 een factuur gezonden van € 29,75 met het verzoek deze voor 30 september 2005 te betalen. Omdat betaling ondanks aanmaning uitbleef heeft eiseres haar vordering van € 29,75 (vermeerderd met kosten voor domeinnaambeperkende maatregelen, aan/afsluitkosten en administratiekosten, in totaal een bedrag van € 345,37) uit handen gegeven.
Op 9 maart 2006 verstuurt de gemachtigde van eiseres een brief aan gedaagde waarin zij schrijft “ naar aanleiding van uw reactie op onze eerdere aanmaning berichten wij u, dat uw opmerkingen voor cliënt(e) geen reden zijn het ingenomen standpunt te herzien”.
Gedaagde heeft bij eiseres een contract getekend voor een website voor de duur van één jaar. Gedaagde heeft de overeenkomst opgezegd doch eiseres deelde mee dat dit niet tijdig is gebeurd zodat de overeenkomst werd verlengd waarna gedaagde wederom voor een jaar heeft betaald. Eiseres heeft de website laten blokkeren. Gedaagde heeft hierdoor schade geleden van meer dan € 15.000,00.
De beoordeling van het geschil
In dit verband overweegt de kantonrechter allereerst het volgende.
Op de onderhavige procedure is het procesrecht van toepassing is zoals dit geldt vanaf
1 januari 2002. De wetgever heeft daarin als hoofdregel opgenomen (neergelegd in artikel 131 Rv) dat er slechts één schriftelijke ronde plaatsvindt en dat eisende en gedaagde partij dienen te voldoen aan hun substantiërings- en bewijsaandraagplicht zoals neergelegd in artikel 111 lid 3 en 128 lid 5 Rv.
Eiseres heeft, door in de dagvaarding slechts te vermelden dat gedaagde "geen (naar de mening van eiser juridisch steekhoudend) verweer" heeft aangevoerd, niet aan de in artikel 111 lid 3 neergelegde substantiërings- en bewijsaandraagplicht voldaan.
Uit de brief van de gemachtigde van eiseres aan gedaagde van 9 maart 2006 blijkt dat door gedaagde in ieder geval enig verweer is gevoerd. Als gedaagde voorafgaand aan de dagvaarding geen enkel verweer tegen de vordering heeft ingebracht had eiseres dát moeten vermelden; heeft gedaagde wel verweer gevoerd, dan had eiseres dat moeten weergeven en lag het op haar weg om reeds in de dagvaarding te beargumenteren waarom dat verweer haars inziens niet steekhoudend was, onder verschaffing van bewijsmiddelen.
Voorts heeft eiseres het bepaalde in artikel 85 lid 1 Rv. niet nageleefd.
De stukken waarop zij zich beroept hadden bij dagvaarding in het geding moeten worden gebracht. In elk geval had eiseres, nadat gedaagde bij conclusie van antwoord de grondslag van de vordering gemotiveerd had betwist bij repliek producties moeten overleggen ter adstructie van de door haar gestelde overeenkomst dan wel anderszins bewijs moeten verschaffen of tenminste concreet moeten aanbieden.
Ten slotte constateert de kantonrechter dat eiseres kennelijk niet de van belang zijnde feiten aanvoert en daarmee het bepaalde in artikel 21 Rv. negeert. Zij geeft immers aan meer schriftelijke bewijsstukken onder zich te hebben maar legt deze niet over.
Uit de door eiseres bij repliek overgelegde producties en de daarop volgende reactie van gedaagde is komen vast te staan dat tussen partijen in het verleden in ieder geval een overeenkomst is gesloten. Over deze overeenkomst heeft eiseres geen enkele duidelijkheid verschaft. Niet gesteld of gebleken welke werkzaamheden in de factuur van 16 september 2006 in rekening worden gebracht en/of deze onder de tussen partijen gesloten overeenkomst vallen. Op welke grond de factuur van aanvankelijk € 29,75 vervolgens uit handen wordt gegeven voor een bedrag van € 345,37 is door eiseres niet toegelicht, terwijl dit, gelet op het door gedaagde bij antwoord gevoerde verweer, zonder meer van haar verwacht had mogen worden.
Alles overziende stelt de kantonrechter vast dat eiseres haar vordering in het licht van het gevoerde verweer onvoldoende heeft geadstrueerd. De vordering wordt dan ook afgewezen.
Eiseres wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
Voor zover gedaagde met haar stelling bij dupliek dat zij door het blokkeren van de website schade heeft geleden tot een bedrag van € 15.000,-- bedoeld heeft een reconventionele vordering in te stellen overweegt de kantonrechter dat, gelet op artikel 137 wetboek van burgerlijke rechtsvordering, een eis in reconventie dadelijk bij het antwoord dient te worden ingesteld. Nu dat niet is gebeurd, wordt de reconventionele vordering buiten beschouwing gelaten.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiseres in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde vastgesteld op nihil
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. van Die en uitgesproken ter openbare terechtzitting.