ECLI:NL:RBROT:2006:AY6475

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
203933/ HA ZA 03-2380
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor gebrekkige lantaarnpaal en risico-aansprakelijkheid op basis van artikel 6:174 BW

In deze zaak vorderde Axa Schade N.V., als verzekeraar van Schildersbedrijf Hoftijzer B.V., betaling van de gemeente Spijkenisse wegens schade die een schilder had opgelopen door een stroomstoot van een gebrekkige lantaarnpaal. De feiten van de zaak dateren van 4 juli 1997, toen de schilder tijdens schilderwerkzaamheden aan de lantaarnpaal een schok kreeg. Axa stelde dat de gemeente als eigenaar van de lantaarnpaal aansprakelijk was op basis van artikel 6:174 BW, dat risico-aansprakelijkheid voor gebrekkige opstallen regelt. De gemeente voerde verweer en betwistte de aansprakelijkheid, onder andere door te stellen dat de lantaarnpaal op het moment van het ongeval uitgeschakeld was en dat er geen gebrekkige situatie was.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet had aangetoond dat de lantaarnpaal geen gebrekkige opstal was. De rechtbank verwierp het verweer van de gemeente dat de lantaarnpaal geen gebrekkige opstal was en concludeerde dat de lantaarnpaal niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente aansprakelijk was voor de schade die de schilder had geleden, en dat de regresvordering van Axa niet was verjaard. De gemeente had niet voldoende onderbouwd dat de lantaarnpaal op het moment van het ongeval spanningsloos was, en de rechtbank gelastte een comparitie van partijen om verdere inlichtingen te verstrekken en een minnelijke regeling te beproeven. De uitspraak werd gedaan door mr. R.J.A.M. Cooijmans op 5 juli 2006.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 203933/ HA ZA 03-2380
Uitspraak: 5 juli 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap
AXA SCHADE N.V.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
hierna ook te noemen: Axa,
procureur: mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat: mr. P.C. Knijp,
- tegen -
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SPIJKENISSE,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde,
hierna ook te noemen: de gemeente,
procureur mr. W.J. Hengeveld,
advocaat: mr. P.A.T.N. Wortmann.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 24 september 2003, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 5 januari 2005, waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 23 februari 2005;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte uitlating producties van Axa.
2. Het geschil
Axa vordert de gemeente te veroordelen tot betaling aan haar van € 24.957,91, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2001 tot aan de dag van voldoening, met veroordeling van de gemeente in de proceskosten, dit alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De gemeente heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, dan wel afwijzing van de vordering, met veroordeling van Axa, uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3. De beoordeling
3.1 De rechtbank gaat uit van de navolgende vaststaande feiten.
- Op 4 juli 1997 zijn in opdracht van Eneco door Schildersbedrijf Hoftijzer B.V. (hierna: Hoftijzer) schilderswerkzaamheden uitgevoerd aan lantaarnpalen in de gemeente Spijkenisse.
- Hoftijzer heeft daarbij de door haar ingeleende schilder [X] ingezet.
- Onderdeel van het schilderwerk was het schilderen van de binnenkant van de deurtjes (of: poortjes) van lantaarnpalen.
- Rond het moment van het openen van het bovenste deurtje van één van de lantaarnpalen heeft [X] plotseling pijn in zijn linkerarm gekregen.
- [X] heeft schriftelijk, op 15 juli 1997, het volgende verklaard:
“Rond 11.30 uur deed ik de deur open van de bewuste lichtmast om de binnenkant van de deur te schilderen, maar omdat de deur wat klemde ging ik met mijn linkerhand naar de deur om deze met mijn rechterhand open te trekken. Deze kans kreeg ik echter niet want ik kreeg een verschrikkelijke schok door mijn linkerarm. Op dat moment wist ik nog niet wat er gebeurd was. Dit besefte ik pas toen ik weer bij mijn positieve was.
Een passerende motoragent heeft zit alles zien gebeuren en is mij onmiddellijk te hulp geschoten. Ik ben weer naar de lantaarnpaal gelopen en zag dat de draden isolatie-vrij en helemaal kapot waren. Dit is ook vastgesteld door de agent en mijn collega. Ik ben toen weer gaan zitten want ik werd weer onwel. Later werd ik opgehaald door de ambulance voor nader onderzoek in het ziekenhuis (…)”.
- Genoemde motoragent, F. Westhoff, heeft in een mutatie-rapport van 8 juli 1997 het volgende vermeld:
“ Was rapp. ter plaatse op de Sportlaan thv Maranatha terwijl betrokkene die de daar staande lantarenpaal aan het schilderen was, tegen de grond gesmakt werd door een stroomstoot. Bleek dat bij het afnemen van het deksel, deze onder stroom te staan. Dankzij zijn lederen werkhandschoenen, had hij geen zichtbare verwondingen (…)”.
- Axa heeft, als verzekeraar van Hoftijzer, aan [X] een uitkering gedaan ter vergoeding van schade.
3.2 Axa legt aan haar vordering ten grondslag dat zij, als gesubrogeerd verzekeraar van Hoftijzer, die aansprakelijkheid is als feitelijk werkgever, een regresvordering heeft verkregen op de gemeente als hoofdelijk schuldenaar. De aansprakelijkheid van de gemeente baseert Axa op artikel 6:174 BW, dat risicoaansprakelijkheid vestigt ter zake van opstallen.
3.3 Niet in discussie is dat de gemeente medio 1997 eigenares was van de onderhavige lantaarnpaal, noch dat die lantaarnpaal als opstal in de zin van artikel 6:174 BW moet worden aangemerkt.
3.4 Het als primair verweer door de gemeente gedane beroep op verjaring van de vordering wordt verworpen. Nadat de gemeente had aangevoerd dat er van uitgegaan moet worden dat de onderhavige betaling door Axa aan [X] pas na 4 juli 2002 is gedaan, zijnde meer dan vijf jaren na het incident, heeft Axa bij repliek de desbetreffende betalingsbewijzen overgelegd waaruit blijkt dat reeds vóór die datum is betaald. De gemeente heeft dit niet betwist zodat, met inachtneming van artikel 6:11 lid 3 BW, de regresvordering niet is verjaard. Anders dan door de gemeente betoogd met een beroep op artikel 6:11 lid 4 BW, staan de redelijkheid en billijkheid niet in de weg aan toepassing van voornoemd lid 3. De door de gemeente genoemde omstandigheden, in de kern erop neerkomend dat Axa te lang heeft gewacht met het onderbouwen van de gestelde betaling en van de hoogte van het bedrag, rechtvaardigen niet de conclusie dat Axa haar recht op regres heeft verwerkt. De gemeente is bij brief van 21 februari 2003 door Axa aangesproken tot betaling, zodat de gemeente in elk geval vanaf dat moment rekening heeft kunnen houden met de onderhavige regresvordering, waaraan niet afdoet dat Axa volgens de gemeente vervolgens in gebreke bleef een en ander deugdelijk te onderbouwen.
Voorts is de omstandigheid dat - zoals de gemeente stelt - haar bewijspositie is verslechterd, zulks door het tijdsverloop tussen juli 1997 en begin 2003, een uitvloeisel van de regeling van artikel 6:11 lid 3 BW, dat voor haar risico blijft.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een andere conclusie dienen te leiden. Weliswaar heeft Axa lang gewacht met het aanspreken van de gemeente, ook nadat zij volgens haar stellingen in september 2001 tot uitbetaling aan [X] is overgegaan, doch niet is concreet gesteld of anderszins gebleken dat er in die periode bewijsmiddelen verloren zijn gegaan.
3.5 Het verweer van de gemeente dat de lantaarnpaal geen gebrekkige opstal was, en derhalve in de bewoordingen van artikel 6:174 BW wel voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen, wordt eveneens verworpen.
Axa heeft in dit kader aangevoerd dat de bedrading in de lantaarnpaal niet afdoende was geïsoleerd en in aanraking kon komen met het deurtje van de paal, alsmede dat de Arbeidsinspectie heeft vastgesteld dat de lantaarnpaal aanrakingsgevaarlijk was.
De gemeente heeft betoogd dat het ondoenlijk is de miljoenen lichtmasten in Nederland preventief te controleren en dat alleen indien de lantaarnpaal ingeschakeld staat, het denkbaar is dat een deurtje onder stroom staat en een persoon die dit aanraakt een stroomstoot krijgt. Volgens de gemeente stond de lantaarnpaal op 4 juli 1997 rond 11.30 uur echter uitgeschakeld.
Niet in discussie is dat de bedrading versleten en deels kaal was. Uit voornoemde eigen stellingen van de gemeente volgt dat dit tot gevolg kan hebben dat het deurtje onder stroom staat. Voorts is niet in discussie dat via deze versleten bedrading stroom kan zijn afgegeven indien het voorschakelapparaat, dat een condensator bevat, was ingeschakeld dan wel enige tijd daarvoor ingeschakeld is geweest. Voorts is in de door de gemeente (als productie 1 bij conclusie van antwoord) overgelegde rapportage van Centraal Beheer (op pagina 2) vermeld (vergelijk ook de interne notitie van Eneco; productie 3, laatste blad):
”Door de arbeidsinspectie en dhr. van Bree, veiligheidsdeskundige van Eneco, werd een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Een aantal feiten zijn hierbij vast komen te staan. Zo bleek dat de bedrading van het electriciteitssnoer niet geïsoleerd was. Tevens bevonden zich roetsporen op het voorschakelapparaat (VSA) en bleek dat de bedrading vast heeft gezeten (door verf) aan de mastpoort”.
Dit levert een gebrek op dat bijzonder gevaar oplevert voor personen. Hieruit volgt dat de lantaarnpaal niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mocht stellen.
3.6 De gemeente heeft vervolgens betwist dat bedoeld gevaar zich heeft verwezenlijkt. In dit kader heeft Axa zich beroepen op de verklaringen van [X] zelf en van een ter plaatse toevallig aanwezige motoragent.
Voor wat betreft de verklaring van [X] stelt de gemeente dat hij de enige is die over de toedracht van het hem beweerdelijk overkomen ongeval een verklaring kan afleggen. In de overige stellingen van de gemeente, in het bijzonder het betoog dat waarschijnlijk sprake is geweest van een aanval als gevolg van diabetes, ligt de betwisting van de juistheid van de verklaring van [X] besloten.
Voor wat betreft de verklaring van de motoragent stelt de gemeente dat uit diens verklaring niet blijkt dat hij het (vermeende) ongeval heeft zien gebeuren. De gemeente stelt dat hij [X] pas opmerkte nadat deze “tegen de grond was gesmakt”.
Voorts stelt de gemeente dat rond 11.30 uur de lantaarnpalen uitgeschakeld waren en dat binnen één uur na het incident is vastgesteld dat de bedrading in de lantaarnpaal spanningsloos was. Tot slot stelt zij dat de condensator (van het voorschakelapparaat) rond het tijdstip van het incident al lang ontladen moet zijn geweest.
3.7 De betwisting is te speculatief waar de gemeente aanvoert dat [X] waarschijnlijk een aanval als gevolg van diabetes heeft gehad. De enkele omstandigheid dat [X] in 1989 per ongeluk in zijn alvleesklier is geschoten - waardoor een verhoogd risico zou zijn ontstaan op het ontwikkelen van suikerziekte en symptomen als flauwvallen en een verkrampte, stijve arm kunnen optreden - is in de omstandigheden van het geval onvoldoende voor het vermoeden dat dit de verklaring is voor het incident. Dit geldt temeer nu in de overgelegde medische stukken geen enkele suggestie in die richting valt te lezen.
De stellingen van de gemeente over diabetes als verklaring van het voorval blijven om deze redenen buiten verdere beschouwing.
3.8 Voor wat betreft de motoragent valt niet in te zien waar de gemeente op baseert dat deze agent een en ander pas heeft gezien nadat [X] was gevallen. Uit de verklaring moet veeleer worden opgemaakt dat de motoragent het voorval wel heeft zien gebeuren.
3.9 De overige voornoemde stellingen van de gemeente dienen mede in het licht van de door haarzelf overgelegde stukken te worden beschouwd.
- In het expertiserapport van 25 november 1998 van Centraal Beheer (productie 1 bij cva) is - zoals hiervoor al aangehaald - opgenomen dat is vastgesteld dat er roetsporen zijn aangetroffen op het voorschakelapparaat.
- In het interne stuk van Eneco (productie 3 bij cva) is opgenomen:
“Mogelijke oorzaak.
Het meest waarschijnlijk is dat de draden van het lampsnoer (Rotterdam) over het aangesneden deel verteerd waren en het lampsnoer vastgeverfd zat aan de mastpoort, Hierdoor kan bij het openen van de mastpoort de hand of de poort geraakt zijn door de blanke draden waardoor een stroomdoorgang door het lichaam tot stand kon komen. Hiertoe dient echter de lichtmast wel (kort geleden of nog) ingeschakeld te zijn geweest!!”.
- In de ongevalsrapportage van Eneco van 17 juli 1997, door de gemeente overgelegd bij dupliek (productie 7), is als bevinding opgenomen (op blad 2):
“De masten in de Sportlaan zijn oude stalen 10 mtr masten. In de aangrenzende wijk zijn de, lagere, masten intussen vervangen (…)
Op 10 juli (…)
Van het ongeval zijn nauwelijks (brand of vonk)sporen aanwezig. Het enige zichtbare zijn de roetdelen op het VSA aan de bovenzijde waar de aansluiting van het lampsnoer zit. Uit verder onderzoek blijkt dat in de nabijheid geen qua installatiedelen gelijke palen staan, zodat geen werkende situatie gezien kan worden. (…)
Door EB HLE wordt op mijn verzoek bezien of er op 04-07-’97 rond het tijdstip van het ongeval geschakeld is. Dit blijkt niet zo te zijn volgens de heer Man in ’t Veld. Overigens zijn enkele monteurs wegens vacantie niet ondervraagd.”
Deze uit de overgelegde stukken blijkende informatie kan van doorslaggevend belang zijn voor de verdere beoordeling. De hieruit af te leiden omstandigheden dat er wel degelijk roetsporen op het voorschakelapparaat zijn aangetroffen en dat sprake is van een oude lantaarnpaal, waarbij in de nabijheid geen qua installatiedelen gelijke palen staan, vormen een ondersteuning van het standpunt van Axa. Daarbij komt dat aan de stelling van de gemeente dat een condensator al lang ontladen had moeten zijn, mede vanwege de toepassing van een weerstand, geen concrete onderbouwing ten grondslag ligt die is toegespitst op de onderhavige lantaarnpaal.
Alvorens hieromtrent verdere beslissingen worden genomen, dient de gemeente in de gelegenheid te worden gesteld zich nader uit te laten over hetgeen uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid. Hiertoe zal een comparitie van partijen worden gelast.
3.10 De stellingen van de gemeente ten aanzien van eigen fouten c.q. schuld van Hoftijzer en [X] worden verworpen. De gemeente heeft geen concrete instructie of handeling genoemd die het ongeval met de gebrekkige lantaarnpaal had kunnen voorkomen.
3.11 Ter onderbouwing van de hoogte van het gevorderde bedrag heeft Axa bij repliek stukken in het geding gebracht aangaande de schade die [X] heeft geleden als gevolg van het ongeval op 4 juli 1997. Ook deze stukken en de daarop gebaseerde stellingen van partijen behoeven nadere bespreking. In het bijzonder kan uit de stukken worden afgeleid dat neurofysiologische afwijkingen ontbreken, hetgeen een discrepantie oplevert ten opzichte van de ondervonden klachten, doch dat tevens (als voorlopige conclusie in 1997, door neuroloog Kleyweg) “conversie” als diagnose is genoemd.
3.12 Het door Axa uitgekeerde bedrag is als “lump sum” met [X] overeengekomen op advies van een door Axa ingeschakelde schaderegelaar. De overgelegde stukken bieden enige concrete aanknopingspunten ter begroting van de schade. Het rapport van Centraal Beheer bevat de onderdelen “arbeidsaspecten” en “schadeaspecten”. Voorts wordt in de correspondentie tussen Axa en haar schaderegelaar gesproken van 9,5% blijvende invaliditeit voor de hele mens, alsmede van verhoogde economische kwetsbaarheid en een verlies van arbeidsvermogen.
Ter comparitie zal op basis hiervan de vraag aan de orde komen of Axa aldus als redelijke verzekeraar heeft gehandeld en voorts of op deze basis de hoogte van de schade kan worden vastgesteld voor het geval (hoofdelijke) aansprakelijkheid van de gemeente komt vast te staan. Ook de ingangsdatum van de gevorderde wettelijke rente kan ter comparitie aan de orde komen.
3.13 Om voormelde redenen gelast de rechtbank een comparitie van partijen. Die zitting zal tevens worden benut om een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven.
4. De beslissing
De rechtbank:
beveelt partijen, deugdelijk vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte is, vergezeld door hun raadslieden te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de comparitierechter mr. Cooijmans, op een in overleg met partijen nader te bepalen datum en tijdstip, zulks voor het verstrekken van inlichtingen zoals hiervoor is aangegeven en voor het beproeven van een minnelijke regeling;
bepaalt dat de procureurs van partijen binnen twee weken na vonnisdatum opgave doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in de maanden oktober 2006 tot en met december 2006, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de comparitierechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[1694]