ECLI:NL:RBROT:2006:AY6470

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
230227 / HA ZA 04-3583
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en causaal verband bij verkeersongeval

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een letselschadeclaim van eiseres, die als bestuurster van een personenauto op 1 maart 1993 betrokken raakte bij een verkeersongeval. Eiseres stelt dat zij door dit ongeval whiplashletsel heeft opgelopen, wat heeft geleid tot diverse klachten zoals hoofdpijn, duizeligheid, concentratieproblemen en nek- en schouderklachten. De gedaagde partij, de WAM-verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval, heeft aansprakelijkheid erkend, maar betwist de omvang van de schade en de noodzaak van de gevorderde deskundigenonderzoeken. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende medische rapporten, waaronder die van neuroloog prof. dr. J.C. Koetsier en psychiater dr. G.F. Koerselman, die de klachten van eiseres ondersteunen, maar ook nuanceringen aanbrengen in de beoordeling van haar beperkingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van eiseres, die onder andere een verklaring voor recht en deskundigenonderzoeken omvatten, te onbepaald zijn om toewijsbaar te zijn. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd om te verschijnen voor een comparitie, waarbij zij hun standpunten verder kunnen toelichten en de mogelijkheid hebben om in onderling overleg te treden over de deskundige en de vraagstelling. De verdere procedure is aangehouden in afwachting van de resultaten van deze comparitie. De rechtbank benadrukt dat de schadeposten die niet voldoende zijn geconcretiseerd, niet zullen worden toegewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans op 2 augustus 2006.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 230227 / HA ZA 04-3583
Uitspraak: 2 augustus 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur en advocaat: mr. M. Elmers,
- tegen -
de naamloze vennootschap MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720 N.V.,
thans genaamd: Fortis ASR Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur: mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat: mr. M.D. Spruit.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- de dagvaarding van 4 januari 2005, met producties;
- de conclusie van antwoord, met een productie;
- de conclusie van repliek, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte van eiseres, met producties;
- de antwoordakte van gedaagde.
2. Het geschil
De vordering luidt om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat:
1. eiseres door het haar op 1 maart 1993 overkomen ongeval schade lijdt
a) in verband met het verlies aan verdienvermogen en
b) in verband met het verlies van zelfwerkzaamheid
en deze schade in condicio sine qua non verband staat met het ongeval van 1 maart 1993;
2. eiseres door het haar op 1 maart 1993 overkomen ongeval behoefte heeft aan een zekere mate van huishoudelijke hulp;
II. te bepalen dat:
1. er ter bepaling van de huishoudelijke hulpbehoefte en de schade in verband met het verlies van de zelfwerkzaamheid op kosten van gedaagde een arbeidskundig onderzoek dient te worden verricht door de arbeidsdeskundige mevrouw R.E.E.M. Artoos, werkzaam bij Bureau Terzet en de kosten van de berekening ten laste komen van gedaagde;
2. er ter berekening van de schade in verband met het verlies van verdienvermogen een expertise moet worden verricht door Laumen RE&O, Rekenkundige Expertise & Opleidingen en de kosten van de berekening ten laste komen van gedaagde;
III. alles met de veroordeling van gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan eiseres de door de op 1 maart 1993 gepleegde onrechtmatige daad veroorzaakte materiele en immateriële schade, nader op te maken bij staat, met de wettelijke rente hierover vanaf 1 maart 1993, althans vanaf de datum die de rechtbank redelijk en billijk acht;
IV. en met veroordeling van gedaagde in de kosten van dit geding, een bedrag hierin begrepen voor de kosten van de procureur van eiseres.
Gedaagde heeft verweer gevoerd tegen deze vorderingen en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring, althans tot afwijzing, met veroordeling van eiseres in de kosten van de procedure, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3. De beoordeling
De feiten.
3.1 Tussen partijen staan de navolgende feiten vast:
a. Eiseres, geboren op 2 oktober 1968, is op 1 maart 1993 als bestuurster van een personenauto een verkeersongeval overkomen.
b. Gedaagde heeft als WAM-verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval voor eiseres erkend.
c. Op verzoek van gedaagde is bij beschikking van deze rechtbank van 6 november 1996 een voorlopig deskundigenonderzoek gelast door neuroloog prof. dr. J.C. Koetsier en psychiater dr. G.F. Koerselman.
d. Koerselman heeft op 22 januari 1997 verslag uitgebracht.
e. Koetsier heeft op 24 februari 1997 verslag uitgebracht, waarin de bevindingen van Koerselman zijn verwerkt. Het verslag houdt in, voor zover hier van belang:
“1.(…)
bij het onderzoek vermeldt betrokkene de lichamelijke klachten van hoofdpijn, vermoeidheid en last van de ogen alsmede nekpijn, concentratie-zwakte en overgevoeligheid voor geluid, slapeloosheid en moeheid.
2. (…)
bij psychiatrisch onderzoek worden geen psychiatrische afwijkingen vastgesteld. Bij het onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden voor concentratie- of geheugenproblemen van relevante betekenis. Bij het onderzoek van de beweeglijkheid van de halswervelkolom wordt een normale beweeglijkheid vastgesteld, waarbij betrokkene wel pijn aangeeft in de uiterste stand. Bij het neurologische onderzoek worden geen afwijkingen gevonden. Bij revisie van het röntgenonderzoek van de halswervelkolom, welke kort na het relevante ongeval bij betrokkene gemaakt is, worden geen afwijkingen van traumatische aard gezien.
3. (…)
hoewel bij het onderzoek geen afwijkingen worden gevonden, passen de klachten van betrokkene bij het postwhiplashsyndroom volgens de criteria van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie.
4. (…)
hoewel bij onderzoek geen afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunnen de klachten van betrokkene als realistisch worden beschouwd en enkel en alleen als gevolg van het ongeval worden beschouwd.
5. (…)
zuiver als gevolg van de klachten van betrokkene is zij in lichte mate beperkt bij bovenhandse activiteiten en activiteiten, waarbij zij ver moet reiken of repeterende bewegingen in het hoofd/halsgebied moet maken, terwijl zij ook minder goed in staat is tot het verrichten van zwaar tillende arbeid, maar in staat moet worden geacht om tot vijftien kilo ineens, enige malen per uur, te tillen. Hierdoor is zij beperkt in het dagelijks leven, met name bij de zware huishoudelijke activiteiten, zoals ramen lappen, stofzuigen en dergelijke, en in de vrijetijdsbesteding, zodat zij het tennisspelen alsmede het schoolslag zwemmen heeft moeten staken. Bij het verrichten van loonvormende arbeid is zij beperkt voorzover de genoemde activiteiten van toepassing zijn.
6. (…)
naar onze mening bestaat er ten aanzien van de aanwezige klachten een eindtoestand, daar het ongeval langer dan twee jaar geleden plaatsvond.
7. (…)
8. (…)
volgens de richtlijnen van de AMA-guide, vierde editie, kan in psychiatrisch opzicht geen invaliditeit worden vastgesteld, terwijl ook op somatisch gebied volgens deze richtlijnen geen percentage kan worden berekend, met name omdat er geen geobjectiveerde bewegingsbeperking van de halswervelkolom is. Volgens de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Neurologie (editie 1994) is er echter sprake van een postwhiplashsyndroom, waarbij de klachten van betrokkene aanzienlijk zijn, zodat een percentage van 5% op de gehele mens moet worden aangenomen. Dit is het maximale percentage.
(…)”.
f. Revalidatiearts dr. W.C.G. Blanken, de medisch adviseur van eiseres, heeft bij brieven van 21 januari 2003 en 12 april 2005 de advocate van eiseres geadviseerd.
g. Gedaagde heeft als voorschotten onder algemene titel op 29 februari 1996 fl. 10.000,= betaald en op 11 september 1997 wederom fl. 10.000,=, zijnde in totaal € 9.075,60. Voorts heeft gedaagde € 1.121,07 aan voertuigschade uitbetaald en een bedrag van € 6.806,70 wegens buitengerechtelijke kosten.
De grondslag van de vorderingen.
3.2 Eiseres legt aan haar vorderingen ten grondslag dat gedaagde als WAM-verzekeraar van de veroorzaker van het haar overkomen ongeval de schade dient te vergoeden die zij lijdt door het ongeval, met name als gevolg van medische beperkingen.
Eiseres stelt dat zij door het ongeval van 1 maart 1993 whiplashletsel heeft opgelopen, dat gepaard ging met hevige hoofdpijn, duizelingen, concentratieproblemen en schouder- en nekklachten.
Bij dagvaarding stelt zij “ook momenteel” vaak de volgende klachten te hebben:
- pijn in de nek,
- pijn in de schouders,
- pijn in het achterhoofd, over het hoofd naar het voorhoofd uitstralend,
- concentratieproblemen,
- extreme vermoeidheid,
- last van overgevoeligheid van de ogen,
- slapeloosheid en
- geheugenproblemen.
Eiseres voert aan dat zij is beperkt ten aanzien van:
- bovenhandse activiteiten,
- activiteiten waarbij zij ver moet reiken,
- activiteiten waarbij zij repeterende bewegingen met hoofd en hals moet maken,
- zwaar tillende arbeid,
- zware huishoudelijke activiteiten, zoals ramenzemen, stofzuigen en dergelijke,
- de vrijetijdsbesteding, zoals tennissen en zwemmen.
Ter onderbouwing van haar stellingen ten aanzien van de medische situatie verwijst eiseres naar de rapporten van Koerselman en Koetsier, alsmede naar een advies van 21 januari 2003 van haar medisch adviseur, revalidatiearts dr. W.C.G. Blanken.
De kern van het verweer.
3.3 Gedaagde heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend, doch voert tegen de vorderingen aan dat de (on)geschiktheid voor het eigen beroep of andere passende arbeid moet worden beoordeeld op basis van de bevindingen van Koerselman en Koetsier. Voor het geval (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld, zal volgens gedaagde moeten worden beoordeeld of dat zonder ongeval anders zou zijn geweest.
Gedaagde heeft ten aanzien van de medische situatie aangevoerd dat eiseres, naast sociale problemen en problemen in de relatie met de werkgever, veel ernstige gezondheidsklachten heeft ontwikkeld na het ongeval die in geen enkel verband staan met het ongeval en die het in hoge mate onaannemelijk maken dat zij zonder het ongeval wel zou zijn blijven werken (cva 5-10) en die ook zonder ongeval een zekere mate van hulp waarschijnlijk maken (cva 13). Gedaagde noemt in het bijzonder chronische ontstekingen in het maag-darmkanaal, progressieve leverfunctiestoornissen en psychische klachten.
Ook zou volgens gedaagde sprake zijn van preëxistente klachten en beperkingen (antwoordakte 6). Gedaagde geeft niet concreet aan op welke klachten en/of beperkingen zij hier het oog heeft.
Volgens gedaagde waren de postwhiplash-klachten na enige tijd naar de achtergrond verdwenen (cvd 23 e.v., antwoordakte 20, 21).
Verder voert gedaagde aan dat er zeer duidelijke aanwijzingen bestaan dat eiseres haar arbeid heeft gestaakt per 31 oktober 2002 in verband met de zorg voor haar twee jonge kinderen.
Voorts heeft gedaagde, onder verwijzing naar een rapport van 10 september 1997 van arbeidsdeskundige R. Kuiper (cva, productie 1), betoogd dat, gelet op de uit het rapport van Koetsier volgende beperkingen, geen sprake is van arbeidsongeschiktheid voor het eigen beroep als medewerker retail bij ABN-AMRO (cva 11). Van diezelfde beperkingen uitgaande, voert gedaagde voorts aan dat nergens uit blijkt dat behoefte bestaat aan huishoudelijke hulp voor vier uren per week en dat de door Koetsier genoemde beperkingen bij het huishoudelijke werk nauwelijks aan de orde zullen zijn (cva 13).
Eiseres heeft een en ander betwist.
De medische beoordeling.
3.4 De rapporten van Koerselman en Koetsier bieden steun aan voormelde stellingen van eiseres ten aanzien van de door haar ondervonden klachten, behoudens voor wat betreft de gestelde pijn in de schouders en de gestelde geheugenproblemen. De door eiseres gestelde beperkingen, zoals hiervoor opgesomd, vinden steun in de rapporten van Koerselman en Koetsier, met dien verstande dat in genoemde rapporten bij de omschrijving van de beperkingen enkele nuanceringen zijn aangebracht die van belang kunnen zijn bij de verdere beoordeling. Gedaagde heeft de bevindingen van Koerselman en Koetsier niet betwist, zodat deze als uitgangspunt zullen gelden.
3.5 Partijen voeren discussie over (onderdelen van) de belastbaarheid van eiseres, zoals deze in de vorm van een belastbaarheidspatroon vorm zou moeten krijgen. Uit de verwijzing bij repliek (onder 15) naar de brief van 12 april 2005 van medisch adviseur Blanken (cvr, productie 1) leidt de rechtbank voorts af dat deze in het algemeen bij chronische pijnklachten ook beperkingen in mentale duurbelastbaarheid en flexibiliteit mogelijk acht. In hoeverre eiseres zulks ten grondslag wil leggen aan haar vorderingen, is evenwel niet duidelijk. Gedaagde heeft een en ander gemotiveerd betwist (cvd 30; antwoordakte 10, 20).
3.6 De vraag of eiseres door het ongeval schade heeft geleden, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke situatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Van belang is derhalve dat in rechte komt vast te staan in hoeverre in de hypothetische situatie dat het ongeval niet had plaatsgevonden, eveneens sprake zou zijn geweest van medische beperkingen, zulks als gevolg van preëxistente en/of na het ongeval ontstane klachten.
3.7 Uit de door eiseres herhaaldelijk benadrukte stelling dat zij arbeidsongeschikt is geworden, te begrijpen in de zin dat zij is uitgevallen in haar werk, kan niet de conclusie worden getrokken dat zij niet in staat is loonvormende arbeid te verrichten wegens medische beperkingen.
Of en, zo ja, in hoeverre sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, zulks als gevolg van aan het ongeval toe te rekenen beperkingen, is een arbeidskundige vraag die aan de orde kan komen zodra is vastgesteld wat de aan het ongeval toe te rekenen medische beperkingen van eiseres zijn.
3.8 Uit het voorgaande volgt dat voor wat betreft de medische beoordeling het geschil zich toespitst op de volgende discussiepunten:
a. het belastbaarheidspatroon op basis van de rapporten van Koerselman en Koetsier;
b. de vraag of sprake is van relevante beperkingen in mentale duurbelastbaarheid en flexibiliteit;
c. de niet-ongevalsgerelateerde medische beperkingen.
3.9 Het ligt thans in de rede dat de rechtbank een (medisch) deskundige zal benoemen ter voorlichting omtrent deze discussiepunten. Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de discipline waarin de te benoemen deskundige werkzaam is, de persoon van de te benoemen deskundige, alsmede over de aan deze voor te leggen vraagpunten. Daarbij kan uitgangspunt zijn de "Vraagstelling causaal verband bij ongeval" (1 a t/m l en 2 a, b en c) zoals voorgesteld door de Projectgroep "medische deskundigen in de rechtspleging" van de Vrije Universiteit (gepubliceerd op http://www.rechten.vu.nl; Onderzoek; Programma's; Burgerlijk recht; IWMD; Projecten; Vraagstellingen).
Comparitie van partijen.
3.10 Ten behoeve van voormelde uitlatingen door partijen zal een comparitie van partijen worden gelast. Partijen wordt in overweging gegeven op voorhand in onderling overleg te treden over de deskundige en over de vraagstelling en de comparitierechter vóór de zitting te informeren omtrent de resultaten van dat overleg. Ter comparitie kunnen partijen zich voorts nader uitlaten naar aanleiding van hetgeen hiervoor over de medische beoordeling is overwogen.
De rechtbank acht het niet nodig dat eiseres persoonlijk verschijnt ter comparitie. Indien zij dit evenwel zelf wenst, is zij hiertoe uiteraard uitgenodigd.
Stukken waarop partijen zich ter comparitie wensen te beroepen dienen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de comparitierechter en aan de wederpartij te worden toegezonden.
De arbeidskundige beoordeling.
3.11 Nadat de medische beperkingen zijn vastgesteld - eventueel te onderscheiden naar verschillende periodes - komt in het kader van de arbeidskundige beoordeling nader aan de orde op welke wijze wordt vastgesteld in hoeverre sprake is van verlies aan verdienvermogen, van behoefte aan huishoudelijke hulp en van verlies van zelfwerkzaamheid.
3.12 Voor zover in de feitelijke situatie na het ongeval sprake is van restverdiencapaciteit mag in het kader van de schadebeperkingsplicht van een benadeelde worden verwacht dat deze zich er voor inzet daadwerkelijk overeenkomstig die restverdiencapaciteit inkomen te verwerven. In dat kader heeft eiseres gesteld dat reïntegratie in een passende functie is mislukt (akte onder 38). Gedaagde heeft de relevantie daarvan betwist (antwoordakte 34, 35).
3.13 Voor wat betreft de beoordeling van de (on)geschiktheid voor de eigen arbeid, heeft gedaagde (cva 11) verwezen naar een rapportage van arbeidsdeskundige Kuiper van Arbeidskundig Adviesbureau AAB BV (hierna: AAB) van 10 september 1997, waarin onder meer de belastingen in de eigen functie van medewerker retail bij ABN-AMRO Bank worden beschreven en waarin wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid voor het eigen beroep. Eiseres heeft de omschrijving door AAB van de belastingen in de eigen functie niet bestreden, doch wel dat van een juist belastbaarheidspatroon van eiseres zou zijn uitgegaan.
3.14 Voor het overige discussiëren partijen met name over de uitgangspunten die in acht moeten worden genomen bij de bepaling van de arbeidsinkomsten die eiseres in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad.
3.15 Pas nadat duidelijkheid zal zijn verkregen omtrent de medische uitgangspunten in deze procedure, kan de verdere arbeidskundige beoordeling plaatsvinden.
De vorderingen.
3.16 De door eiseres gevraagde verklaringen voor recht zijn te onbepaald c.q. te algemeen om toewijsbaar te zijn. De gevorderde deskundigenonderzoeken betreffen slechts een processueel belang. Niet valt in te zien dat deze vorderingen (sub II. 1 en 2) zouden kunnen uitmonden in een veroordeling bij eindvonnis. Voor het overige vordert eiseres vergoeding van schade, op te maken bij staat. Ter aanduiding van de elementen waaruit de schade volgens eiseres bestaat, verwijst zij naar een “voorlopige schadestaat” (productie 10) en een “schadestaat in verband met verlies van verdienvermogen” (productie 11). Productie 10 bevat een aantal schadeposten, deels met vermelding van een schadebedrag, deels “PM”. Productie 11 bevat de becijfering van het verlies aan verdienvermogen over de periode van (maart) 1995 tot en met 2004.
De rechtbank gaat er van uit dat het mogelijk is alle gestelde schadeposten te concretiseren zodat de schade - voor zover deze zal worden vastgesteld - ook direct in het vonnis op een bedrag kan worden begroot, zulks op de voet van artikel 612 Rv. Eiseres wordt om deze reden verzocht al haar schadeposten afzonderlijk in bedragen te concretiseren en dit op te nemen in een in een later stadium van de procedure nog in te dienen processtuk, derhalve niet slechts in een productie. Schadeposten die niet voldoende worden geconcretiseerd, zullen niet worden toegewezen.
De verdere procedure.
3.17 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de resultaten van de comparitie van partijen.
4. De beslissing
De rechtbank:
beveelt partijen te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank voor de comparitierechter mr. Cooijmans, op een in overleg met partijen nader te bepalen datum en tijdstip, zulks voor het verstrekken van inlichtingen zoals hiervoor is aangegeven;
bepaalt dat de procureurs van partijen binnen twee weken na vonnisdatum opgave doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan eigen zijde in de maanden oktober 2006 tot en met december 2006, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat bescheiden die op de zaak betrekking (kunnen) hebben en die nog niet in de procedure zijn overgelegd door de partij die deze ter gelegenheid van de comparitie ter sprake wil brengen uiterlijk twee weken vóór de zitting aan de comparitierechter en aan de wederpartij dienen te worden toegezonden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
[1694]