ECLI:NL:RBROT:2006:AY6245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
205084 / HA ZA 03-2581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade als gevolg van ongeval met verlies van arbeidsvermogen en medische informatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, betreft het een letselschadeclaim van eiser, die als gevolg van een ongeval op 30 juni 1997 schade heeft geleden in de vorm van verlies van arbeidsvermogen. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.O. de Wilde, vorderde dat de gedaagden, de naamloze vennootschappen SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ ERASMUS N.V. en NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gehouden zijn tot het vergoeden van de schade die hij heeft geleden door het ongeval. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende processtukken, waaronder tussenvonnissen en akten van beide partijen. Eiser heeft gesteld dat de verzekeringsuitkeringen door Nationale Nederlanden zijn stopgezet, wat volgens hem een tekortkoming in de verzekeringsovereenkomst oplevert. Nationale Nederlanden heeft echter betwist dat zij tekortgeschoten is, en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de wijziging van de eis door eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat de primaire vordering van eiser moet worden afgewezen, omdat hij niet heeft aangetoond dat Nationale Nederlanden tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De rechtbank heeft ook een deskundigenonderzoek bevolen om de medische situatie van eiser te onderzoeken en de gevolgen van het ongeval vast te stellen. De deskundige, dr. J.J.M. van Hoof, is benoemd om de medische informatie te beoordelen en de rechtbank te adviseren over de mate van functieverlies en beperkingen van eiser. De rechtbank heeft verder bepaald dat eiser een voorschot van € 1.200,-- moet betalen voor het deskundigenonderzoek en dat de zaak zal worden aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 205084 / HA ZA 03-2581
Uitspraak: 12 juli 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. J.O. de Wilde te ‘s Hertogenbosch,
- tegen -
1. de naamloze vennootschap SCHADEVERZEKERING
MAATSCHAPPIJ ERASMUS N.V. ,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. D.C. van Fulpen,
2. de naamloze vennootschap NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. B.J.R. van Tongeren,
advocaat mr. C.J. van Weering.
Partijen blijven hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "Erasmus" en “Nationale Nederlanden”.
1. Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 27 juli 2005 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- akte na tussenvonnis aan de zijde van [eiser], tevens houdende akte wijziging van eis, met producties;
- akte na tussenvonnis aan de zijde van Nationale Nederlanden, met producties;
- akte na tussenvonnis aan de zijde van Erasmus, met producties.
2. De verdere beoordeling
Ten aanzien van Nationale Nederlanden
2.1
Bij genoemd tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het subsidiaire doch meest verstrekkende verweer van Nationale Nederlanden, dat op grond van de polis de uitkeringen onder de verzekering moeten worden gedaan aan de verzekeringnemer [X] als begunstigde onder de polis en niet aan verzekerde [eiser].
2.2
[Eiser] heeft bij akte na tussenvonnis - niet nader onderbouwd - gesteld dat de eventuele uitkeringen op de polis hem (uiteindelijk) tot baat strekken en heeft tevens akte verzocht van een wijziging van de eis, in die zin dat hij subsidiair vordert, dat de rechtbank voor recht verklaart dat Nationale Nederlanden gehouden is dekking te verlenen uit hoofde van de polis met nummer 76-10809552 conform de bepalingen rond de betreffende polis tot
aan het arbeidsongeschiktheidspercentage als vastgesteld in de onderhavige procedure, alsmede de wettelijke rente over de niet tijdig uitgekeerde verzekeringspenningen.
Nationale Nederlanden stelt dat zij zich niet tegen de wijziging van de eis wenst te verzetten, doch merkt op dat strikt genomen door de wijziging van de eis de niet-ontvankelijkheid niet wordt ondervangen. Zij heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Nu Nationale Nederlanden geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging van de eis, zal de rechtbank, mede omwille van de proceseconomie, op de gewijzigde eis rechtdoen.
2.3
[Eiser] heeft aan zijn primaire vordering ten grondslag gelegd dat Nationale Nederlanden jegens hem toerekenbaar tekortgeschoten is, omdat zij de betalingen van de aan [eiser] toekomende verzekeringsuitkeringen heeft stopgezet. Deze grondslag kan de vordering niet dragen.
[Eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie rechtvaardigen dat Nationale Nederlanden jegens hem is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst. Op grond van de polis staat
vast dat uitkeringen onder de arbeidsongeschiktheidsverzekering met polis-nummer 76-10809552 moeten worden gedaan aan de verzekeringnemer
[X] als begunstigde onder de polis en niet aan de verzekerde [eiser]. Dit leidt dan ook tot de conclusie dat de primaire vordering
moet worden afgewezen.
Ten aanzien van Erasmus en Nationale Nederlanden
2.4
Bij genoemd tussenvonnis zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de perso(o)n(en) van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze voor te leggen vragen.
2.5
[Eiser] heeft voorgesteld dr. J.J.M. van Hoof (adres: Kapushof 17, 6641 JR Beuningen) tot deskundige te benoemen. Erasmus en Nationale Nederlanden hebben aangegeven dat zij met benoeming van deze deskundige instemmen.
2.6
Nationale Nederlanden en Erasmus hebben daarbij opgemerkt dat dr. Van Hoof wèl de beschikking dient te krijgen over de medische informatie met betrekking tot de gezondheidstoestand van [eiser] over de periode vóór het ongeval en over de periode na het ongeval tot heden en dat ook hun medisch adviseurs en advocaten dienen te kunnen beschikken over dezelfde medische informatie.
De rechtbank acht vooralsnog geen redenen aanwezig [eiser] te bevelen bedoelde medische informatie ter beschikking te stellen. Zoals in rechtsover-weging 6.3 van voormeld tussenvonnis reeds is overwogen heeft [eiser] ter gelegenheid van het gehouden pleidooi nadrukkelijk aangegeven tot het verstrekken van de benodigde informatie bereid te zijn. Uit niets blijkt dat [eiser] daar thans anders over denkt.
De rechtbank is van oordeel dat van [eiser] mag worden verwacht dat
hij de medisch adviseurs van Erasmus en Nationale Nederlanden en de te benoemen deskundige het volledige medisch dossier verstrekt, inclusief de (volledige) zogeheten “groene kaart” van de huisarts, waaruit (ook) van eventueel relevante preëxistente problematiek, voor zover aanwezig, kan blijken.
Het niet verstrekken van de hiervoor genoemde informatie door [eiser] (op grond van zijn “blokkeringsrecht”), kan in deze procedure het vermoeden doen ontstaan, dat de gestelde arbeidsongeschiktheid (mede) een ander oorzaak heeft dan het ongeval van 30 juni 1997.
In een zaak als deze, waarin partijen worden bijgestaan door hun medisch adviseurs, dient naar het oordeel van de rechtbank het uitgangspunt te zijn dat de medisch adviseurs ervoor zorg dragen dat het medisch dossier wordt gecompleteerd voordat een deskundige wordt ingeschakeld. Het completeren van het medisch dossier en het op basis daarvan beoordelen of advies van een onafhankelijk medisch specialist dient te worden ingewonnen, is bij uitstek een taak van de medisch adviseurs van partijen. Het spreekt naar het oordeel van de rechtbank voor zich dat die medisch adviseurs over het volledige medisch dossier dienen te kunnen beschikken. Zij moeten in beginsel geacht worden op basis daarvan te kunnen beoordelen welke medische informatie van belang is voor het tussen partijen bestaande geschil. De rechtbank gaat er hierbij vanuit dat een professioneel medisch adviseur niet alleen op medisch gebied deskundig is, maar ook over enig - voor de goede uitoefening van zijn vak relevant - juridisch inzicht beschikt. Voor zover van bepaalde medische informatie voor de medisch adviseurs van partijen duidelijk is dat deze niet relevant is voor de beoordeling van het tussen partijen bestaande geschil lijkt er geen reden te bestaan om andere bij de beoordeling van het geschil betrokkenen in die informatie inzage te bieden. Er bestaat immers geen reden voor verdergaande inbreuken op de privacy dan noodzakelijk om een zorgvuldige beoordeling van de relevante (juridische en) medische aspecten van het geschil mogelijk te maken. Anderzijds moet een beroep op de privacy niet ertoe strekken om verborgen te houden hetgeen voor een goede beoordeling van de medische aspecten van een geschil van belang is.
Tegen deze achtergrond verwerpt de rechtbank het betoog van Erasmus en Nationale Nederlanden, dat ook hun advocaten dienen te kunnen beschikken over dezelfde medische informatie.
2.7
[Eiser] heeft zich niet uitgelaten over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Nationale Nederlanden heeft aangegeven dat zij ermee akkoord is indien aan de deskundige dezelfde vragen worden voorgelegd als vermeld in de beschikking van de rechtbank (zaak-/ rekestnummer 158023 / HA RK 01-105)
d.d. 31 januari 2002, mits de door haar geformuleerde wijzigingen van enkele vragen in acht worden genomen, waaraan Erasmus zich heeft geconformeerd.
Mede in aanmerking genomen hetgeen partijen naar voren hebben gebracht omtrent de aan de deskundige voor te leggen vraagstelling, zal de rechtbank
de in het dictum te vermelden vragen, die ontleend zijn aan de "Vraagstelling causaal verband bij ongeval" (1 a t/m l en 2 a, b en c) zoals voorgesteld door de Projectgroep "medische deskundigen in de rechtspleging" van de Vrije Universiteit (gepubliceerd op http://www.rechten.vu.nl), aangevuld met enkele vragen die de rechtbank gebruikelijk stelt, aan de deskundige ter beantwoording voorleggen. De rechtbank acht het geraden om deze (verbeterde) vraagstelling aan de deskundige voor te leggen, nu deze vraagstelling qua inhoud en strekking overeenkomt met de in voormelde beschikking geredigeerde vraagstelling, maar meer toegesneden moet worden geacht op de specifieke problematiek in letselschadezaken, waarbij de rechtbank aantekent dat zij in letselschadezaken inmiddels vaker kiest voor deze vraagstelling.
2.8
De te benoemen deskundige heeft zich bereid verklaard als zodanig op te treden, desgevraagd te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben en niet betrokken te zijn bij de tussen partijen in geschil zijnde problemen.
2.9
De deskundige heeft het aan het onderzoek verbonden loon en de kostenvergoeding begroot op € 1.200,--. Ingevolge artikel 195 Rv, tweede volzin, dient [eiser] ter zake van dit loon en deze kostenvergoeding dit bedrag als voorschot te voldoen. Tevens dient hij een eventueel aanvullend voorschot te voldoen, indien de deskundige daarom heeft verzocht.
De rechtbank neemt aan dat bij gebreke van de betaling van het voorschot
[eiser] de door de deskundige te onderzoeken stellingname niet langer handhaaft.
2.1
Bij voormeld tussenvonnis is [eiser] voorts in de gelegenheid gesteld in te gaan op het verweer van Erasmus dat [eiser] slechts gederfd ondernemersloon toekomt en geen winst uit onderneming, waarbij hem tevens de mogelijkheid geboden is inzichtelijk te maken welk ondernemersloon hij genoot vóór en na het ongeval en met hoeveel uren werk per week, dit in verband met de eventueel te gelegener tijd door een arbeidsdeskundige te hanteren uitgangspunten en maatstaven voor de vaststelling van de post verlies aan arbeidsvermogen.
2.11
[Eiser] heeft bij akte na tussenvonnis ten aanzien van de gestelde schadepost verlies arbeidsvermogen gesteld dat het tot nu toe niet mogelijk is geweest de schade als gevolg van het verminderde verdienvermogen (volledig) op Nationale Nederlanden en Erasmus te verhalen en dat daarom in de jaarstukken van de maatschap tot nu toe geen rekening is gehouden met zijn (mate van) arbeidsongeschiktheid. [eiser] wijst in dit verband op artikel 9 van een thans geldend maatschapcontract d.d. 15 september 1998 (productie 29 bij akte na tussenvonnis), waarin onder meer is bepaald:
“Indien de winst van de maatschap daalt omdat een vennoot geen respectievelijk minder arbeid ten behoeve van de maatschap kan verrichten ten gevolge van arbeidsongeschikt-heid welke door een schuldige derde is veroorzaakt, vervalt voor de arbeidsongeschikte vennoot de aanspraak op de winst sub b. respectievelijk wordt bedoelde aanspraak naar evenredigheid van de minder verrichte arbeid verlaagd.
In geval het winstaandeel van de andere vennoten vermindering ondergaat door winstdaling van de maatschap ten gevolge van de verminderde inbreng van arbeid zoals hiervoren bedoeld wordt de schade verhaald op het winstaandeel sub b. en c. van de arbeidsongeschikte vennoot.
Bovenstaande blijft buiten toepassing indien en voor zover de schade welke geleden wordt door de arbeidsongeschiktheid van een vennoot niet op een schuldige derde kan worden verhaald.”
[Eiser] stelt dat verder van nog belang is dat naar aanleiding van het wegvallen van arbeidsvermogen bij hem, zijn broer [Y] eerder dan gepland is toegetreden tot de maatschap en dat in februari 2005 in verband met de blijvende groei van de onderneming die de maatschap drijft, een knecht in dienst is genomen, hetgeen eveneens verband houdt met de afgenomen arbeidsproductiviteit van [eiser].
[Eiser] heeft daarbij benadrukt dat ten tijde van het ongeval de maatschap zich in de ontwikkelingsfase bevond en dat sindsdien het loonwerk in de sector fors is toegenomen. Hij verwijst daarvoor naar jaarrekeningen van de maatschap vanaf 1994 tot en met 2004 (productie 30 bij akte na tussenvonnis).
[eiser] heeft in dit verband voorts gesteld dat geen enkel belang mag worden toegekend aan het maatmaninkomen zoals berekend door het GUO Arnhem op basis van gegevens over de jaren 1994, 1995 en 1996 en wijst erop dat de accountant van de maatschap de schade als gevolg van verlies aan verdien-vermogen voorlopig heeft begroot op € 378.418,00 (productie 31 bij akte na tussenvonnis).
2.12
De rechtbank kan [eiser] niet volgen in de berekening van het verlies aan verdienvermogen, reeds omdat in die begroting de accountant is uitgegaan van verschillende arbeidsongeschiktheidspercentages, terwijl - zoals Erasmus heeft aangevoerd - [eiser] zich nu juist op het standpunt stelt dat zijn schade nog niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van arbeids-ongeschiktheidscijfers.
Het maatschapcontract van 15 september 1998 bevat weliswaar een bepaling in artikel 9, die ziet op de afwijkende verdeling van het ondernemersloon en de winst uit onderneming ingeval de winst daalt wegens arbeidsongeschiktheid van een vennoot die door een derde is veroorzaakt, maar uit niets blijkt dat de winstdeling inmiddels ook daadwerkelijk is bijgesteld.
[eiser] heeft daarvoor een verklaring aangevoerd, maar terecht merkt Erasmus op, dat in het bij dagvaarding overgelegde Schaderapport Schattings-onderzoek van Nationale Nederlanden (productie 5 bij dagvaarding) dat dateert van 6 december 2000, is vermeld dat “Vader heeft besloten, dat de verminderde en gewijzigde arbeidsinzet van verzekerde geen consequenties heeft op diens inkomen. De winstverdeling is dus niet bijgesteld.”.
Erasmus heeft er voorts op gewezen dat onduidelijk is hoe [eiser] met de bij akte na tussenvonnis overgelegde jaarstukken zijn verlies aan arbeidsvermogen wil aantonen, nu uit deze stukken valt op te maken dat de omzet van 1994 tot 2004 is opgelopen van € 82.313,01 in 1994 naar € 591.886,-- in 2004 en dat [eiser] na het ongeval naast het ondernemersloon ook de bedrijfswinst uit de onderneming is uitgekeerd, terwijl voorts wanneer de inkomens van de drie broers in het familiebedrijf over de jaren 2001, 2003 en 2004 met elkaar worden vergeleken opvalt, dat zij wat ondernemersloon en winstaandeel betreft, weinig ten opzichte van elkaar verschillen.
Het vorenstaande betekent dat tot dusver niet is gebleken dat [eiser] na het ongeval een lager ondernemersloon of lagere winstuitkering heeft genoten dan vóór het ongeval het geval was en dat vooralsnog niet is komen vast te staan dat [eiser] tot dusver schade heeft geleden door verlies aan verdien-vermogen. [eiser] zal derhalve op bovengenoemde punten duidelijkheid dienen te verschaffen en zal daarbij zijn vordering deugdelijk nader onderbouwd dienen te preciseren. Tevens dient hij daarbij inzichtelijk te maken welk maatmaninkomen als uitgangspunt moet worden gehanteerd bij de berekening van het verlies arbeidsvermogen.
2.13
In afwachting van het een en ander houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
3. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
beveelt een deskundigenonderzoek ter beantwoording van de volgende vragen:
1. De situatie na ongeval
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de huidige en toekomstige (verwachte) gezondheidssituatie van betrokkene.
a. Hoe luidt de anamnese voor wat betreft de aard en de ernst van het letsel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van deze behandelingen?
b. Wilt u een actuele inventarisatie van de medische voorgeschiedenis van betrokkene op uw vakgebied vermelden?
c. Wilt u bij uw antwoord op de vragen 1a en 1b aangeven welke gegevens u ontleent aan het relaas van betrokkene en welke u ontleent aan onderzoek van de door u verkregen medische gegevens?
d. Wat zijn uw bevindingen bij lichamelijk en eventueel hulponderzoek?
e. Wat is de diagnose op uw vakgebied? (zie tevens vraag 1f)
f. Indien sprake is van klachten waarbij geen medisch objectiveerbare afwijkingen kunnen worden vastgesteld, kunt u dan gemotiveerd aangeven wat uw differentiaal diagnostische overwegingen zijn?
g. Welke huidige mate van functieverlies (impairment) kunt u vaststellen op uw vakgebied? Wilt u dit uitdrukken in een percentage volgens de richtlijnen van de American Medical Association (AMA-guides, laatste druk), aangevuld met eventuele richtlijnen van uw eigen beroepsvereniging?
h. Welke beperkingen ondervindt betrokkene naar uw oordeel in zijn huidige toestand in het dagelijks leven, bij de vrijetijdsbesteding, bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden en bij het verrichten van loonvormende arbeid? Wilt u deze beperkingen zo uitgebreid mogelijk beschrijven en zonodig toelichten ten behoeve van een eventueel in te schakelen arbeidsdeskundige?
i. Acht u de huidige toestand van betrokkene zodanig dat een beoordeling van de blijvende gevolgen van het ongeval mogelijk is, of verwacht u in de toekomst nog een belangrijke verbetering of verslechtering van het op uw vakgebied geconstateerde letsel?
j. Zo ja welke verbetering of verslechtering verwacht u?
k. Kunt u aangeven op welke termijn en in welke mate u die verbetering dan wel verslechtering verwacht?
l. Kunt u aangeven welke gevolgen deze verbetering dan wel verslechtering zal hebben voor de mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en de beperkingen (als bedoeld in vraag 1h)?
2. De hypothetische situatie zonder ongeval
Dit onderdeel heeft tot doel inzicht te verschaffen in de vraag of een causaal verband aanwezig is tussen het ongeval dat betrokkene overkwam en de door u in het vorige onderdeel geconstateerde klachten en afwijkingen. De vaststelling van het causaal verband vindt in het civiele aansprakelijkheidsrecht plaats aan de hand van een vergelijking tussen de huidige toestand van betrokkene (daaronder begrepen de prognose) en de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden als het ongeval nooit had plaatsgevonden. Onderstaande vragen hebben tot doel de hypothetische situatie zonder ongeval zo goed mogelijk in kaart te brengen.
a. Zijn er op uw vakgebied klachten en afwijkingen die er ook zouden zijn geweest, of op enig moment ook hadden kunnen ontstaan, als het ongeval betrokkene niet was overkomen?
b. Voor zover u de vorige vraag bevestigend beantwoordt (dus zonder ongeval ook klachten), kunt u dan een indicatie geven met welke mate van waarschijnlijkheid, op welke termijn en in welke omvang de klachten en afwijkingen dan hadden kunnen ontstaan?
c. Kunt u aangeven welke mate van functieverlies (als bedoeld in vraag 1g) en welke beperkingen (als bedoeld in vraag 1h) uit deze klachten en afwijkingen zouden zijn voortgevloeid?
Toelichting: Meestal zal het niet mogelijk zijn om deze vragen (met name de vragen 2b en 2c) met zekerheid te beantwoorden. Van u wordt ook niet gevraagd zekerheid te bieden. Wel wordt gevraagd of u vanuit uw kennis en ervaring op uw vakgebied uw mening wilt geven over kansen en waarschijnlijkheden.
Het is dus de bedoeling dat u aangeeft, wat u op grond van uw deskundigheid op uw vakgebied op deze vragen kúnt zeggen.
3. Aanvullend
a. Indien u het voor een zorgvuldige beoordeling van de u voorgelegde vragen wenselijk acht om aanvullende medische informatie in te winnen, wordt u verzocht daartoe over te gaan.
b. Welke opmerkingen zijn naar uw oordeel verder van belang ten behoeve van de door de rechtbank te nemen beslissing?
benoemt tot deskundige die het onderzoek zal verrichten:
de heer dr. J.J.M. van Hoof, zenuwarts
Kapushof 17
6641 JR Beuningen
telefoon 024-6771777;
bepaalt dat [eiser] binnen vier weken na heden het voor de deskundige bestemde voorschot ad € 1.200,-- overmaakt naar bankrekeningnummer 19.23.25.892 ten name van MvJ Arrondissement Rotterdam (545), onder vermelding van het zaak- en rolnummer, alsmede: "voorschot deskundigen-bericht";
draagt de griffier op aan genoemde deskundige mede te delen dat het voorschot is gestort;
bepaalt dat bij achterwege blijven van storting van het voorschot de zaak zal worden verwezen naar de rol van 6 september 2006 voor conclusie na niet-uitgebracht deskundigenbericht;
bepaalt dat [eiser] een eventueel aanvullend voorschot dient te voldoen, indien de deskundige daarom heeft verzocht;
bepaalt dat [eiser] het procesdossier in afschrift aan de deskundige doet toekomen;
bepaalt dat het onderzoek zal plaatsvinden op een nader door de deskundige na overleg met de procureurs (raadslieden) van partijen te bepalen plaats en tijd;
bepaalt dat de deskundige partijen in de gelegenheid moet stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en daarvan moet doen blijken in het door hem op te maken deskundigenbericht;
bepaalt dat het ondertekende deskundigenbericht uiterlijk 2 maanden nadat het onderzoek heeft plaatsgevonden, zal worden ingeleverd ter griffie van deze rechtbank;
bepaalt dat de deskundige bij de inlevering van het deskundigenbericht een gespecificeerde opgave doet van het loon en de kostenvergoeding;
bepaalt dat [eiser] vier weken nadat het deskundigenbericht bij de griffie van deze rechtbank is ingeleverd in de gelegenheid is ter rolle een conclusie na deskundigenbericht te nemen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.A.M. Cooijmans.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
275/1694