ECLI:NL:RBROT:2006:AY5121
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- W.F. Lubberink
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en achterstallig loon van een werkneemster
In deze zaak vorderde een werkneemster achterstallig loon na een ontslag op staande voet, dat zij als onterecht beschouwde. De werkgeefster stelde dat de werkneemster op 10 februari 2006 boos was weggelopen van een gesprek, wat volgens haar de aanleiding was voor het ontslag. De werkneemster had een arbeidsovereenkomst voor gemiddeld 19,33 uur per maand en vorderde onder andere het brutosalaris van € 143,62 per maand, vermeerderd met onregelmatigheidstoeslag, vanaf 13 februari 2006 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
De rechtbank Rotterdam oordeelde dat de werkgeefster niet aan de voorwaarden voor een ontslag op staande voet had voldaan. De gedraging van de werkneemster op 10 februari 2006, het boos weglopen, voldeed niet aan de vereisten voor een dringende reden. De rechtbank stelde vast dat er geen eerdere waarschuwingen waren gegeven aan de werkneemster over haar gedrag, en dat het ontslag niet onverwijld was medegedeeld. De leidinggevende had pas op 13 februari 2006 het ontslag telefonisch meegedeeld, terwijl de werkneemster op 10 februari 2006 al aanwezig was bij het gesprek.
De rechtbank concludeerde dat het ontslag op staande voet nietig was, omdat niet voldaan was aan de vereisten van onverwijldheid en de dringende reden. De vordering van de werkneemster werd toegewezen, en de werkgeefster werd veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.