RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Registratienummer: WATOM 05/4788-PEE
Uitspraakdatum: 6 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te Rotterdam, eiser,
de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Met ingang van 1 januari 2005 zijn het Hoogheemraadschap van Schieland, het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard en een deel van het zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden gefuseerd tot het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (hierna: het Hoogheemraadschap). Thans oefent verweerder de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum door de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Schieland werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap van Schieland.
Van eiser is bij wege van aanslag voor de jaren 2001 tot en met 2005 een waterschapsomslag gebouwd geheven van € 82,49 respectievelijk € 84,60, € 88,20, € 99,-- en € 137,17. De respectieve dagtekeningen van de aanslagen waren 31 december 2003, 31 december 2003,
31 maart 2004, 30 juni 2004 en 30 juni 2005.
Tegen deze aanslagen heeft eiser bij brieven van 2 februari 2004, onderscheidenlijk
2 februari 2004, 6 mei 2004, 12 juli 2004 en 21 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij gezamenlijke uitspraak op bezwaar, gedagtekend 31 augustus 2005, de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiser bij brief van 10 oktober 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 6 februari 2006 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2006. Aanwezig was eiser, alsmede namens de heffingsambtenaar I. Risseeuw.
2. Feiten en omstandigheden
2.1 Eiser is en was in de jaren 2001 tot en met 2005 genothebbende krachtens eigendom van de woning [adres] (hierna ook: de onroerende zaak). Het betreft een onroerende zaak als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
2.2 Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 september 2000 besloten tot wijziging van de reglementen van de onder hen ressorterende waterschappen. Deze wijziging hield - voorzover hier van belang - in dat met ingang van 1 januari 2001 de waterkwantiteitstaak, dat wil zeggen het beheer van het waterpeil van singels en sloten, voor het grondgebied van de gemeente Rotterdam, door de betreffende waterschappen van deze gemeente zou worden overgenomen (hierna: herpoldering). Het waterbeheer ten aanzien van de onroerende zaak is vanaf laatstgenoemde datum aan het Hoogheemraadschap van Schieland opgedragen.
2.3 Voor het jaar 2000 is eiser door het Hoogheemraadschap van Schieland alleen voor de waterkeringsomslag aangeslagen. Met ingang van 2001 is eiser door dit Hoogheemraadschap daarnaast tevens voor de waterkwanteitsomslag aangeslagen.
3. Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de onderwerpelijke aanslagen terecht en naar het juiste bedrag aan eiser heeft opgelegd.
3.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat dit niet het geval is en dat de jaarlijkse verhoging van de omslagen dient te worden verminderd tot op één percent van het bedrag dat in het voorgaande jaar aan onroerende-zaakbelastingen van hem is geheven. Hij beroept zich daartoe op het gelijkheidsbeginsel - het beleid van de gemeente en het Hoogheemraadschap pakt voor hem ongunstiger uit dan voor anderen - en het vertrouwensbeginsel, naar aanleiding van een passage in "Schieland Info" en een brief van het Hoogheemraadschap van december 2000. Tevens wijst eiser op het late tijdstip van de uitspraak op bezwaar. Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat sprake is van dubbele heffing omdat de aanslagen van het Hoogheemraadschap wel zijn verhoogd vanwege de taakverschuiving, terwijl de aanslagen van de gemeente Rotterdam niet zijn verlaagd.
3.3 Verweerder stelt zich daartegenover op het standpunt dat de aanslagen terecht en tot het juiste bedrag aan eiser zijn opgelegd. De stijging van de omslagen is het gevolg van de overheveling van de waterkwantiteitstaak naar het Hoogheemraadschap. Er is geen sprake van onbehoorlijk bestuur. De betrokken huishoudens zijn tijdig geïnformeerd over de taakverschuiving en de gevolgen daarvan. Van onzorgvuldigheid is dan ook geen sprake. Voorts zijn aan eiser dezelfde tarieven berekend als die gelden voor alle eigenaren gebouwd in de taak-/beheersgebieden van het Hoogheemraadschap van Schieland tot 2004 en het Hoogheemraadschap vanaf 2005.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 116, onderdeel c, van de Waterschapswet worden ter bestrijding van kosten die zijn verbonden aan de behartiging van taken die het waterschap zijn opgedragen, enkel omslagen geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken.
4.2 Ingevolge artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet is, voor de omslagen ter zake van gebouwde onroerende zaken, indien de gebouwde onroerende zaak tevens een onroerende zaak is als bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken, de heffingsmaatstaf de op de voet van hoofdstuk IV van die wet voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen het desbetreffende kalenderjaar valt.
4.3 Ingevolge artikel 2 van de respectieve, op de jaren 2001 tot en met 2005 betrekking hebbende, omslagenverordeningen van het Hoogheemraadschap worden, ter bestrijding van de kosten die zijn verbonden aan de behartiging van de aan het Hoogheemraadschap opgedragen taken inzake de waterkeringszorg, het waterkwantiteitsbeheer en de wegenzorg, onder de verzamelnaam omslagen directe belastingen geheven. Deze omslagen worden geheven van de omslagplichtigen bedoeld in de hoofdstukken II en III, ter zake van de in die hoofdstukken genoemde onroerende zaken, voorzover deze zijn gelegen in het omslagplichtige gebied en deze belang hebben bij de behartiging van de in die hoofdstukken nader omschreven taken.
4.4 Vaststaat dat de onroerende zaak is gelegen in het omslagplichtige gebied als hiervoor bedoeld en belang heeft bij de behartiging van evenbedoelde taken.
4.5 De rechtbank is niet gebleken dat aan de wijze waarop de voor de jaren 2001 tot en met 2005 geldende verordeningen zijn vastgesteld gebreken kleven die tot (gedeeltelijke) onverbindendheid of nietigheid ervan zouden kunnen leiden. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die bij juistbevinding zouden kunnen leiden tot de gevolgtrekking dat sprake is van willekeurige of onredelijke regelgeving.
4.6 De in de onderhavige verordeningen opgenomen tarieven kunnen slechts in beperkte mate aan een toetsing door de rechter worden onderworpen. Niet is gebleken dat de begroting ondeugdelijk is terwijl de heffingsmaatstaf in de Waterschapswet is opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een willekeurige en onredelijke tariefstelling nu uit de beide hiervoor genoemde gegevens het tarief volgt. Dit geldt ook voor de stijging van de heffing in 2001. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat verweerder, met zijn verwijzing naar de gedingstukken en zijn ter zitting gegeven toelichting, aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiser ten opzichte van het jaar 2000 geconstateerde forse stijging van de lasten is ingegeven door de omstandigheid dat met ingang van 1 januari 2001 het waterbeheer voor de sloten en singels gelegen in de wijk Kralingen-Crooswijk - die valt binnen het omslaggebied waarin de onroerende zaak is gelegen - door (een van de rechtsvoorgangers van) het Hoogheemraadschap is overgenomen. Voorts blijkt uit de stukken dat in datzelfde jaar door de meer dan gemiddelde stijging van de WOZ-waarde van de onroerende zaak de waterschapsomslag voor de waterkeringstaak circa 10 percent hoger is uitgevallen. Tot slot heeft ook genoemde fusie geleid tot een verschuiving in de belastingtarieven in de taak- of beheersgebieden van de gefuseerde heemraadschappen.
4.7 De rechtbank is niet gebleken dat met betrekking tot de door het Hoogheemraadschap overgenomen waterschapstaken een dubbele heffing plaatsvindt. Het Hoogheemraadschap is gerechtigd de kosten van de aan haar opgedragen taken door te berekenen. Dat de aanslagen van de gemeente Rotterdam niet evenredig zijn verlaagd, staat daaraan niet in de weg. De rechtbank merkt daarbij nog op dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de aanslagen van de gemeente Rotterdam kosten in verband met waterkwantiteitstaken zijn doorberekend. Het feit dat door gemeenteambtenaren onderhoudswerk wordt verricht aan de singels in het omslagplichtige gebied maakt dat niet anders. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit gebeurt in opdracht van het Hoogheemraadschap, dat hierover afspraken heeft gemaakt met de gemeente Rotterdam.
4.8 Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de stelling van verweerder dat aan eiser dezelfde tarieven voor de waterkeringsomslag en de waterkwantiteitsomslag in rekening zijn gebracht als aan andere eigenaren gebouwd in het taakgebied van het Hoogheemraadschap. Dat eiser mogelijk procentueel meer extra is gaan betalen dan andere eigenaren wordt veroorzaakt door de bovengemiddelde stijging van de WOZ-waarde van de onroerende zaak.
4.9 De stelling van eiser dat verweerder een in rechte te beschermen vertrouwen heeft geschonden, wordt verworpen. De gevolgen van de herpoldering zijn, behalve door publicatie van de wijziging van het reglement en van de respectieve belastingverordeningen van (een van de rechtsvoorgangers van) het Hoogheemraadschap, door middel van publicatie in het informatiebulletin "Schieland Info" van oktober 2000, alsmede door middel van een algemene brief van december 2000 aan belanghebbenden, waaronder eiser, bekend gemaakt.
4.10 In voornoemde publicatie in "Schieland Info" staat dat "de waterschapslasten in het gebied dat herpolderd wordt, zullen stijgen met enkele tientallen guldens". Ook staat daarin dat inwoners van het gebied dat wordt herpolderd per brief nog informatie over de herpoldering en de waterschapslasten zullen ontvangen. De rechtbank acht het bericht in "Schieland Info" te algemeen van aard om op grond daarvan opgewekt, gerechtvaardigd vertrouwen aan te nemen. Ten aanzien van de brief van december 2000 constateert de rechtbank dat de daarin (bij benadering) aangekondigde tarieven nagenoeg overeenstemmen met de uiteindelijk vastgestelde, werkelijke tarieven, zodat reeds daarom geen sprake kan zijn van opgewekt vertrouwen.
4.11 Eiser heeft terecht aangevoerd dat niet tijdig op een deel van zijn bezwaren is beslist. Overschrijding van de beslistermijn kan echter niet leiden tot de conclusie dat de aanslagen ten onrechte zijn opgelegd. Voor eiser heeft bovendien de mogelijkheid opengestaan tegen het uitblijven van een beslissing beroep in te stellen bij de rechtbank.
4.12 Tussen partijen is niet in geschil dat de aanslagen zijn berekend over de voor de onroerende zaak op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde voor het tijdvak waarbinnen de desbetreffende kalenderjaren, in dit geval derhalve de jaren 2001 tot en met 2005, vallen. Met toepassing van de respectieve verordeningen zijn de aanslagen naar het juiste bedrag opgelegd.
4.13 Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. D.C.J. Peeck als voorzitter en mr. dr. P.G.J. van den Berg en mr. A.W. Schep als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Lader als griffier, in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2006.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift aangetekend aan partijen verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
-hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.