ECLI:NL:RBROT:2006:AY4535

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/711011-06
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Breevoort-de Bruin
  • J. de Vreede
  • A. Mul
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag op twee personen met een mes

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juli 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1944, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op twee personen. De verdachte had op 17 januari 2006 in Spijkenisse, na een conflict met de slachtoffers die voor zijn woning stonden, met een mes meermalen gestoken in de hals en borst van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, waardoor de kwalificatie van poging tot moord niet op zijn plaats was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door een persoonlijkheidsstoornis. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan beide slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernstige gevolgen van het geweld voor de slachtoffers en de impact op de omgeving.

Uitspraak

Parketnummer: 10/711011-06
Datum uitspraak: 19 juli 2006
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op 1944 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen [detentieadres].
Raadsman mr. W.F. van der Griend, advocaat te Rotterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2006.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A2, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie, mr. De Kort, heeft gerekwireerd tot:
- bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot moord, meermalen gepleegd;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren, met aftrek van voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor een totaalbedrag van € 8.602,12, alsmede tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] voor een totaalbedrag van € 1.144,00, alsmede tot het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
BEWEZENVERKLARING
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 januari 2006 te Spijkenisse ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] en een persoon genaamd [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes heeft gestoken in
- de hals en de borst en het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] en
- de borst van die [slachtoffer 2],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
BEWIJSMOTIVERING
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
NADERE BEWIJSOVERWEGING
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van poging tot moord, meermalen gepleegd. De rechtbank komt echter tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag, meermalen gepleegd. Zij overweegt hieromtrent het volgende.
Gelet op hetgeen zich in het dossier bevindt en blijkens het verhandelde ter terechtzitting, is het aannemelijk dat verdachte al een keer eerder vanuit zijn woning naar buiten is gekomen, naar de aangevers/slachtoffers, en dat verdachte al bij die gelegenheid een mes bij zich had. Dat mes is op dat moment niet door verdachte gebruikt tegen (één van) de slachtoffers. Na een korte discussie ging verdachte vervolgens onverrichter zake naar binnen. Zeer kort daarop kwam verdachte weer naar buiten, raakte plotseling hevig geëmotioneerd, nam agressief het mes ter hand en stak, zoals bewezen verklaard, zowel het slachtoffer [slachtoffer 2] als het slachtoffer [slachtoffer 1].
Onder deze omstandigheden, waarbij niet onbelangrijk is dat verdachtes gang naar binnen niet bedoeld was om een mes te gaan halen en hij bijna direct weer naar buiten kwam, kan niet gesproken worden van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering van het misdrijf, maar van handelen in een min of meer ogenblikkelijke gemoedsopwelling, weshalve het handelen als poging doodslag en niet als poging moord dient te worden gekwalificeerd.
STRAFBAARHEID FEIT
Het bewezen feit levert op:
Poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De verdachte is strafbaar.
STRAFMOTIVERING
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft twee personen, de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met een mes gestoken en hen aldus ernstig, en dan met name het slachtoffer [slachtoffer 1] zeer ernstig, verwond.
Het slachtoffer [slachtoffer 2] werd door verdachte met een mes in de borststreek gestoken, hetgeen een te hechten verwonding ter hoogte van zijn hart tot gevolg had.
Het slachtoffer [slachtoffer 1], die zijn vriend [slachtoffer 2] te hulp schoot en daarom op verdachte afliep, werd door verdachte meerdere malen met het mes gestoken, hetgeen resulteerde in steekwonden in zijn gelaat, in zijn hals, op zijn achterhoofd, in de linkeroksel en (meerdere steekwonden) in de borstkas. Bij binnenkomst bij de spoedeisende hulp in het ziekenhuis bleek het slachtoffer [slachtoffer 1] veel bloed te hebben verloren. Hij kreeg een hartstilstand, waarop reanimatie volgde en na stabilisering een operatie, later gevolgd door nog twee operaties.
Dit alles was het gevolg van eigenlijk slechts het feit dat de slachtoffers voor de woning van verdachte stonden en dat verdachte zich hieraan ergerde - zoals hij zich al langere tijd ergerde aan jongeren voor zijn woning - en, zoals verdachte ter terechtzitting verklaarde, even orde op zaken wilde stellen.
De omstandigheid dat beide slachtoffers het hebben overleefd is een gelukkige, die echter geenszins aan verdachte te danken is. In beide gevallen was sprake van potentieel dodelijk letsel en was medisch ingrijpen (in het geval van slachtoffer [slachtoffer 1] vergaand en langdurig) nodig.
Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers op zeer grove wijze geschonden en hen levensbedreigend verwond.
Voor beide slachtoffers heeft dit feit op fysiek, psychisch en emotioneel vlak grote gevolgen gehad en dat heeft het nog. Echter, niet alleen genoemde slachtoffers werden met dit geweld geconfronteerd, ook de omwonenden werden ongevraagd met deze ingrijpende gebeurtenis geconfronteerd.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 19 januari 2006 is verdachte niet eerder veroordeeld ter zake van strafbare feiten.
Omtrent verdachte is, naar aanleiding van het thans bewezenverklaarde feit, op 24 april 2006 door drs. L.C.D.E. Balkema, klinisch psycholoog, een rapport uitgebracht.
Het psychologisch rapport houdt, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, in dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis met ontwijkende en narcistische trekken. Zijn persoonlijkheid is onrijp met een onvoldoende uitgerijpt gevoelsleven.
Ten tijde van het thans bewezenverklaarde feit heeft deze persoonlijkheidsstoornis met een onvoldoende uitgerijpt gevoelsleven een rol gespeeld. Tot op zekere hoogte heeft deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens de gedragkeuzes c.q. gedragingen van verdachte ten tijde van het thans bewezenverklaarde een rol gespeeld. Op het moment dat verdachte zich op zijn slachtoffers richtte, was hij onvoldoende in staat te beseffen wat hij aanrichtte.
Naar het oordeel van de psycholoog is verdachte voor het thans bewezenverklaarde feit verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Om de kans op recidive te verminderen adviseert de psycholoog dat verdachte zich, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, onder behandeling zal stellen van de forensisch psychiatrische kliniek Het Dok of De Waag, onder toezicht van de reclassering.
De rechtbank neemt de bevindingen en conclusie uit het rapport, betreffende de constatering van de omschreven gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en de daaruit volgende verminderde toerekeningsvatbaarheid, over.
Door mevrouw M.A. van Seters, reclasseringswerker, is, namens Reclassering Nederland, omtrent verdachte een voorlichtingsrapport opgemaakt d.d. 11 april 2006, waarvan is kennisgenomen.
De rechtbank onderschrijft op zich, gelet op de vastgestelde gebrekkige ontwikkeling van verdachtes geestvermogens, de wenselijkheid van een behandeling van verdachte, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel zoals hiervoor omschreven. Zij komt echter aan een dergelijke strafmodaliteit niet toe, gezien de ernst van de gepleegde feiten en de hoogte van de door haar passend geachte gevangenisstraf, die het opleggen van een voorwaardelijk deel onmogelijk maakt. Hierbij overweegt zij nog dat door de deskundige een behandeling overigens ook niet noodzakelijk wordt geacht ter voorkoming van recidive.
Nu de rechtbank bewezen heeft verklaard poging tot doodslag, meermalen gepleegd, en niet zoals door de officier van justitie gerekwireerd poging tot moord, meermalen gepleegd, zal zij aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van kortere duur dan door de officier van justitie geëist.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ [SLACHTOFFER 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 1], wonende [adres].
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.102,12 en immateriële schade tot een bedrag van € 6.500,00.
De raadsman van verdachte heeft onderhavige vordering gekwalificeerd als ‘wazig’, reden waarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank oordeelt hieromtrent echter dat, nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht, de gevorderde schadevergoeding genoegzaam is onderbouwd en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, de vordering op dit punt zal worden toegewezen. Voorts is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit tevens immateriële schade heeft geleden. De gestelde hoogte van € 6.500,00 komt redelijk voor, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen. De opgegeven kosten voor rechtsbijstand ad € 962,12 komen de rechtbank voor als kosten die in redelijkheid moeten zijn gemaakt en daarnaast redelijk in omvang zijn.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ [SLACHTOFFER 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer 2], wonende te [adres].
De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 144,00 en immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00.
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering op dit punt worden toegewezen. Voorts is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit tevens immateriële schade heeft geleden. De gestelde hoogte van € 1.000,00 komt redelijk voor, zodat ook dit deel van de vordering zal worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 36f, 45 (oud), 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier (4) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 8.602,12 (zegge ACHTDUIZEND ZESHONDERDTWEE EURO EN TWAALF EUROCENT) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 1], wonende [adres] te betalen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 8.602,12 (zegge ACHTDUIZEND ZESHONDERDTWEE EURO EN TWAALF EUROCENT), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderdtweeënzeventig (172) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 1.144,00 (zegge ÉÉNDUIZEND HONDERDVIERENVEERTIG EURO) en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan [benadeelde partij 2], wonende te [adres] te betalen;
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.144,00 (zegge ÉÉNDUIZEND HONDERDVIERENVEERTIG EURO), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van tweeëntwintig (22) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tevens geldt als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van Breevoort-de Bruin, voorzitter,
en mrs. De Vreede en Mul, rechters,
in tegenwoordigheid van Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2006.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.