ECLI:NL:RBROT:2006:AY0088
Rechtbank Rotterdam
Wraking van de rechter in civiele kort geding procedure
In deze zaak gaat het om een verzoek tot wraking van mr. [Z], vice-president en voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, door de besloten vennootschappen P.A. van der Kooij Lease B.V. en Automobielbedrijf P.A. van der Kooij Spijkenisse B.V. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een civielrechtelijke vordering in kort geding die op 4 mei 2006 door de rechter werd behandeld. De raadsman van de verzoekers heeft op die zitting de rechter gewraakt, omdat hij meende dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het griffiedossier van de kort geding procedure bestudeerd en de rechter in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek. Tijdens de zitting van 24 mei 2006 is het verzoek tot wraking behandeld, waarbij alleen de raadsman van de verzoekers aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor subjectieve of objectieve vooringenomenheid van de rechter. De verzoekers hebben onvoldoende feiten aangedragen die de vrees voor partijdigheid zouden rechtvaardigen. De rechter heeft zich op basis van de ingebrachte argumenten een voorlopig oordeel gevormd en heeft tijdens de mondelinge behandeling kritische vragen gesteld. De rechtbank concludeert dat de rechter zijn taak op een juiste wijze heeft uitgevoerd en dat er geen grond is voor het oordeel dat de rechter niet onpartijdig was.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen. Deze beslissing is genomen op 7 juni 2006 door de meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters. De rechtbank benadrukt dat wraking een middel is om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter te waarborgen, maar dat in dit geval geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangetoond die een wraking zouden rechtvaardigen.