R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 240475 / HA ZA 05-1739
Uitspraak: 31 mei 2006
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
eisers,
beiden wonende te [woonplaats],
procureur mr. B.J.R. van Tongeren,
advocaat mr. S.D. Kurtz te Maarssen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprake-lijkheid ALGEMEEN DAGBLAD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. O.E. Meijer,
advocaat mr. E.M. Polak te Amsterdam.
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 30 mei 2005 en de door eisers overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 19 oktober 2005, waarbij een comparitie
van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 16 december 2005;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door partijen overgelegde
producties.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemoti-veerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1 Eisers waren tot 1 februari 2005 aandeelhouders van de naar Grieks recht rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap SPITIMAS A.E. (hierna: Spiti-mas).
2.2 Spitimas is actief als projectontwikkelaar met zowel een vestiging in Cherso-nisos (Griekenland) als in Maarssen (Nederland).
2.3 [X] (hierna: [X]) is als journalist werkzaam voor gedaagde. Hij heeft een artikel geschreven met als kop: "Droomhuis Kreta dreigt nachtmerrie te worden" (hierna: het artikel). Het artikel is gepubliceerd in het Algemeen Dagblad van 10 novem-ber 2004.
2.4 In het artikel staat - voor zover relevant - het volgende vermeld:
"Geen appartement op Kreta, maar een financiële molensteen om de nek. Dat dreigt voor negen Nederlandse gezinnen de uitkomst te worden van het schimmige han-delen van de Grieks/Nederlandse projectontwikkelaar Spitimas. De eigenaren van die onderneming zijn spoorloos. De Nederlanders hebben de appartementen van tussen de 75.000 en 200.000 euro al betaald. Maar vijf ervan zijn nog niet gebouwd. En of Spitimas ze ooit nog af zál bouwen, is zeer de vraag. "Het bedrijf heeft er geen geld meer voor", zegt advocaat Vassilis Koussoulas van de Nederlandse gedupeer-den. "De Nederlanders krijgen dus geraamten van appartementen, waarvoor ze de volle prijs hebben betaald." Vier andere appartementen zijn wel af. Maar daarop is beslag gelegd door een schuldeiser van Spitimas. Dat bedrijf heeft de kopers geen ei-gendomsbewijs gegeven en is daarom formeel nog altijd in het bezit van de huizen. Als de schuldeiser zijn zin krijgt, kunnen de Nederlanders fluiten naar zowel hun appartement als hun geld. Natuurlijk hebben de Nederlanders geprobeerd verhaal te halen bij Spitimas. Maar de drie werknemers lijken van de aardbodem te zijn verdwenen. "Ze nemen de telefoon al maanden niet meer op en beantwoorden post en e-mail niet", zegt [E.K.] (37), die met haar man [J.] (44) één van de huizen heeft gekocht. "Volgens ons hebben ze wel degelijk geld, maar zijn ze ervandoor gegaan met onze centen." (…) [E.]: "(…). Maar nu betalen we hypotheek voor een woning die niet is gebouwd, én huur voor onze huidige woning. We kunnen dat nog amper dragen." Een ander slachtoffer, [J.-W. H.], is inmiddels al drie keer naar Kreta afge-reisd voor een afspraak met de projectontwikkelaars. "Maar telkens kwamen ze niet opdagen. Ze verschuilen zich, en ik weet niet zeker of dit goed zal komen."
2.5 Op 12 november 2004 heeft gedaagde een fax van (de raadsman van) eisers ontvangen, waarin - kort samengevat - wordt aangevoerd dat de publicatie van het artikel onrechtmatig is, nu dit op onprofessionele en onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Zo zou onder andere het beginsel van hoor en wederhoor zijn geschonden. Geëist wordt dat gedaagde zal overgaan tot rectificatie van het be-treffende artikel in het Algemeen Dagblad van 13 november 2004. Daarnaast wordt aanspraak gemaakt op een schadevergoeding van € 362.380,00.
2.6 In reactie op voormelde fax heeft gedaagde bij fax van eveneens 12 november 2004 (de raadsman van) eisers laten weten dat diverse keren - tevergeefs - is ge-tracht om in contact te komen met Spitimas, zodat uitvoering is gegeven aan het beginsel van hoor- en wederhoor. Daarnaast schrijft gedaagde dat, indien Spiti-mas alsnog wenst te reageren, zij bereid is om in het Algemeen Dagblad aan-dacht te besteden aan deze reactie.
2.7 Eisers hebben gedaagde laten weten deze gelegenheid tot commentaar niet te willen benutten.
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voor-raad:
a. voor recht te verklaren dat de onderhavige publicatie in de door gedaagde uitgegeven krant van 10 november 2004 onrechtmatig is en gedaagde hier-door schadeplichtig is jegens eisers;
b. voor recht te verklaren dat door de onderhavige publicatie eisers door ge-daagde in hun eer en goede naam zijn geschaad en gedaagde hierdoor scha-deplichtig is jegens eisers;
c. gedaagde te veroordelen tot betaling aan eisers van een bedrag van € 256.000 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 november 2004;
d. gedaagde te veroordelen tot betaling aan eisers van een bedrag van
€ 30.000,00 per persoon aan smartengeld;
e. gedaagde te veroordelen tot betaling aan eisers van een bedrag van € 2.380,00 aan buitengerechtelijke incassokosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten hebben eisers aan de vordering de volgende, zakelijk weergegeven, stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Gedaagde heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die haar jegens ei-sers betaamde door het artikel te publiceren.
3.2 In het artikel worden ernstige beschuldigingen jegens eisers geuit, die onjuist zijn en geen steun vinden in het feitenmateriaal dat ten tijde van de publicatie van het artikel beschikbaar was. De betreffende beschuldigingen zijn ten on-rechte niet geverifieerd aan de hand van overige informatie.
3.3 Gedaagde heeft het beginsel van hoor en wederhoor geschonden door eisers niet in de gelegenheid te stellen om voorafgaand aan de publicatie van het arti-kel commentaar te geven op de inhoud daarvan.
3.4 Door de publicatie van het artikel zijn eisers in hun eer en goede naam aan-getast.
3.5 De bewoordingen van het artikel zijn weinig subtiel. De toonzetting van het artikel weerhield potentiële klanten van Spitimas ervan (verder) zaken te doen met Spitimas en haar eigenaren.
3.6 Als gevolg van de publicatie van het artikel is de voorgenomen verkoop van twee ten tijde van de publicatie nog niet verkochte villa's van Spitimas misgelo-pen alsmede de verkoop van drie nog te onteigenen appartementen. De gevor-derde materiële schadevergoeding betreft het totaalbedrag van de door eisers gederfde winst over deze villa's en appartementen.
3.7 Gelet op de aard van de gepubliceerde verdenkingen, de ernst van de gevol-gen en de ernst van de misstand is het gevorderde bedrag aan smartengeld ge-rechtvaardigd.
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van eisers in de kosten van het geding.
Gedaagde heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
4.1 Op basis van het materiaal dat ten tijde van de publicatie van het artikel be-schikbaar was, mocht gedaagde het artikel publiceren.
4.2 Het algemeen belang - het aan de kaak stellen van een misstand - rechtvaar-digt het openbaar maken van de verdenkingen van de in het artikel geciteerde personen. Er zijn daarbij geen nodeloos grievende bewoordingen gebruikt.
4.3 Het beginsel van hoor en wederhoor is niet geschonden. [X] heeft meermalen - tevergeefs - getracht om met Spitimas in contact te komen.
4.4 In het artikel worden eisers niet met naam en toenaam genoemd, zodat geen sprake is van een schending van hun eer en goede naam door de publicatie er-van. Er is derhalve geen grond voor toewijzing van een bedrag aan immateriële schadevergoeding.
4.5 De gevorderde materiële schade is door eisers onvoldoende onderbouwd.
4.6 Door geen gebruik te maken van de mogelijkheid om alsnog te reageren op het (reeds gepubliceerde) artikel, hebben eisers verzuimd hun schade te beper-ken.
4.7 Gedaagde betwist de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten.
5.1 In het artikel ligt de bewering besloten dat Spitimas en haar eigenaren zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting. Het oplichten van personen kan een strafbaar feit en met name een misdrijf inhouden. Een dergelijk feit zal in het al-gemeen het vertrouwen in de financiële integriteit van de betrokkenen aantasten en hun eer en goede naam schade toebrengen.
5.2 Voorop wordt gesteld dat de stelling van gedaagde dat eisers door de publi-catie van het artikel niet onrechtmatig zijn aangetast in hun goede naam, vanwe-ge het (enkele) feit dat zij daarin niet met naam en toenaam worden genoemd, onjuist is. Door in het artikel te spreken over "Spitimas" en over"de eigenaren van die onderneming", wordt een directe en sterke aanwijzing in de richting van ei-sers gegeven. Gedaagde heeft immers geen verweer gevoerd tegen de stelling van eisers bij dagvaarding dat zij tot 1 februari 2005 twee van de drie aandeelhouders van Spitimas waren, zodat de rechtbank hiervan uitgaat. Dit betekent dat de groep aandeelhouders van Spitimas ten tijde van de publicatie van het artikel zeer beperkt van omvang was, zodat de hiervoor geciteerde passages, in onder-ling verband beschouwd, eenvoudig vielen te herleiden tot (de persoon van) ei-sers.
5.3 De rechtbank begrijpt uit de stellingen en producties van partijen dat eisers ten tijde van de publicatie van het artikel actief betrokken waren bij de werk-zaamheden van Spitimas. Voor eisers, als aandeelhouders en medewerkers van een zakelijke onderneming, kan frauduleus handelen niet geringe nadelige con-sequenties hebben voor hun deelname aan het zakelijke verkeer. Een beschuldi-ging van oplichting is dan ook ernstig te nemen. Eisers hebben er groot belang bij dat zij niet lichtvaardig beschuldigd worden. Anderzijds is frauduleus gedrag een niet geringe misstand. Er is dus ook - in de woorden van het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1983, NJ 1984,801 - een hoogwaardig maatschappelijk belang mee gemoeid dat zulke misstanden publiekelijk aan de kaak worden ge-steld. De afweging van deze beide belangen is een belangrijk richtsnoer bij de beantwoording van de vraag of de publicatie van het artikel onrechtmatig is.
5.4 Welk van deze belangen in de onderhavige zaak de doorslag moet geven hangt af van de omstandigheden van het geval, zoals door partijen aangevoerd.
Ten aanzien van die omstandigheden is allereerst aan de orde het kernbezwaar van eisers tegen de publicatie van het artikel: de (vermeende) schending door gedaagde van het beginsel van hoor en wederhoor. Tussen partijen is niet in ge-schil dat het artikel is gepubliceerd zonder voorafgaand contact tussen eisers en gedaagde. Ter comparitie heeft [X] omtrent het verweer van gedaagde dat des-ondanks geen sprake is van bedoelde schending, omdat [X] in de periode voor de publicatie meermalen - tevergeefs - heeft getracht om met Spitimas in contact te komen, het volgende verklaard:
"Ik heb het artikel geschreven nadat ik met een aantal partijen gesproken heb. De aanleiding voor het schrijven van het artikel was een mail die ik ontving van de familie [K.]. Ongeveer 3 weken na deze mail is het artikel gepubliceerd. Ik heb in de tussenliggende tijd diverse malen geprobeerd contact te leggen met [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Ik heb gebeld met het nummer dat op de website van Spitimas stond. Voorts heb ik e-mails naar het adres van Spitimas gezonden om contact te leggen. (…) Het klopt dat ik geen contact heb gezocht via het (kantoor)adres in Maarssen. (…) De mails die ik aan Spitimas heb gezonden, heb ik niet bewaard (…)."
In reactie op deze verklaring van [X] hebben eisers ter comparitie aangevoerd: a) dat zij op het adres in Maarssen altijd bereikbaar zijn geweest, b)dat zij destijds via genoemd emailadres (de rechtbank begrijpt: het adres waarnaar [X] stelt e-mails te hebben verzonden) bereikbaar waren en c) dat zij nimmer een e-mail hebben ontvangen van [X] omtrent de voorgenomen publicatie van het artikel, want dan hadden zij daar zeker een reactie op gegeven.
5.5 Nu [X] enerzijds heeft verklaard dat hij diverse malen heeft getracht om eisers telefonisch te bereiken via het telefoonnummer dat op de website van Spitimas stond en anderzijds dat hij geen contact met eisers heeft gezocht via het kantoor van Spitimas in Nederland, begrijpt de rechtbank zijn verklaring aldus, dat hij destijds heeft gebeld naar de Griekse vestiging van Spitimas. Uit de (enkele) ver-klaring van eisers ter comparitie dat het wel degelijk mogelijk was om contact met hen te leggen, omdat zij bereikbaar waren via de Nederlandse vestiging van Spitimas (zie 5.4 onder a), leidt de rechtbank af dat zij niet ontkennen dat zij destijds niet bereikbaar waren op het telefoonnummer van de Griekse vestiging, zoals dat vermeld stond op de website van Spitimas. De rechtbank neemt dit derhalve als vaststaand aan.
5.6 Voorts constateert de rechtbank dat gedaagde als productie 1 bij de conclusie van antwoord een emailbericht van 8 augustus 2005 heeft overgelegd, afkomstig van de heer en mevrouw [K.], waarin onder meer staat vermeld dat Spitimas in het afgelopen jaar slecht bereikbaar was; de telefoon werd bijna nooit opgeno-men en er werd niet gereageerd op msn, mail of fax, aldus de familie [K.]. Ge-daagde heeft tevens als productie 2 bij de conclusie van antwoord onder meer overgelegd, een verklaring van 3 september 2005 van de heer E. [Y] alsmede een kort overzicht (in de Engelse taal) van de contacten tussen de familie [Y] en Spi-timas in de periode van 30 april 2003 tot 10 mei 2004. Uit deze stukken, in on-derling verband beschouwd, blijkt dat de familie [H], net als de familie [K.], in het jaar 2004 klachten had over de bereikbaarheid van eisers. Zo staat in voor-melde verklaring van de heer [H] onder meer het volgende vermeld:
"[eiser sub 2] zei hierover: "als jullie het hard gaan spelen, dan speel ik het ook hard." (…) Hierna 6x een afspraak tot definitieve ondertekening gemaakt (zie En-gelse tekst): regelmatig waren zij telefonisch niet meer bereikbaar of hadden de te-lefoon gewoon uitgezet of braken het contact af bij het zien van ons nummer (…)".
Eisers hebben de juistheid van bovengenoemde verklaringen niet, althans onvol-doende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de rechtbank als vaststaand aan-neemt dat eisers niet altijd reageerden op verzoeken van de families [K.] en [H.] om contact met hen op te nemen en in die zin slecht bereikbaar waren in ge-noemde periode.
5.7 Daarnaast overweegt de rechtbank dat [X] blijkens zijn verklaring ter compa-ritie eerst heeft gesproken met een aantal (vermeende) gedupeerden over die slechte bereikbaarheid van eisers, alvorens met hen contact te zoeken. Toen [X] belde naar het telefoonnummer van de Griekse vestiging van Spitimas moet hij dus al een vermoeden hebben gehad van de slechte bereikbaarheid van eisers; een vermoeden dat hij bevestigd zag toen hij niet met hen in contact kon komen via dit nummer.
5.8 Onder deze omstandigheden kan [X] redelijkerwijs niet worden verweten dat hij zich onvoldoende moeite heeft getroost om met eisers in contact te komen. Reeds om die reden is geen sprake van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor, zodat de vraag of [X] (tevens) e-mails heeft verzonden naar eisers geen bespreking meer behoeft.
5.9 Vervolgens is aan de orde de vraag of het onderzoek van gedaagde dat heeft geleid tot publicatie van het artikel in een ander opzicht onzorgvuldig is geweest. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend en wel om de volgende combi-natie van redenen:
- het artikel bevat niet een beschuldiging door (de redactie van) gedaagde, maar vermeldt de uitspraken van een aantal geïnterviewde personen in de vorm van citaten;
- weliswaar wordt in het artikel geen afstand genomen van de opvattingen en de daarin besloten liggende suggesties van de geciteerde personen, maar dit betekent nog niet dat gedaagde die opvattingen tot de hare heeft gemaakt;
- gesteld noch gebleken is dat mevrouw E. [K.] en de heer [H.] onjuist zijn ge-citeerd. Voor zover eisers met het door hen als productie 9 overgelegde emailbericht van 20 september 2005 van de heer [H.] hebben willen betogen, dat hij in het artikel wel onjuist is geciteerd, faalt dit betoog. In het betreffen-de emailbericht schrijft de heer [H.] - voor zover relevant - het volgende:
"(…)Bij deze dan even een reactie over het artikel in het AD van 10 november 2004. (…) Hetgeen zij afgedrukt hebben als zijnde een citaat, is volgens mij een combinatie van delen van zinnen of uitspraken die ze telefonisch genoteerd hebben, of een vrije vertaling opdat het pakkend overkomt voor de lezers. Het is net als een stukje bijbeltekst wat uit zijn verband gerukt wordt als je het niet in de juiste context leest.(…). Het enige wat voor mij persoonlijk beter had moeten zijn in het hele proces, is een frequentere communicatie over alle zaken. (…)".
In dit emailbericht ontkent de heer [H.] niet dat hij heeft gesproken met (een medewerker van) gedaagde over zijn ervaringen met Spitimas. Voorts is het-geen hij in voormelde email schrijft over de communicatie met Spitimas geen weerlegging van hetgeen is weergegeven in het betreffende citaat in het arti-kel. Daarnaast geeft hij niet aan in welke context zijn mededelingen van des-tijds dan wel zijn gedaan. Ter comparitie heeft [X] bovendien verklaard dat hij naar eer en geweten heeft opgeschreven wat hij van de geïnterviewde perso-nen, onder wie de heer [H], heeft begrepen;
- met een citaat wordt geen mening van de journalist gegeven. Er bestaat dan ook geen plicht aan de zijde van de journalist het waarheidgehalte van het citaat te onderzoeken. Aan de uitspraken van de heer Koussoulas, gedaan vanuit diens functie als advocaat, kon bovendien een zeker gezag worden toegekend;
- de uitlatingen in het artikel berusten op meer dan één bron.
5.10 Voorts overweegt de rechtbank dat [X] ter comparitie heeft verklaard dat hij het artikel heeft geschreven in de stijl van zijn bronnen. Hoewel de toonzetting van het artikel enigszins suggestief is, kan - mede gezien de aard van die sugges-ties (het vermoeden van een strafbaar feit) - niet worden gezegd dat de gebruikte bewoordingen nodeloos kwetsend of scherp van toon zijn.
5.11 Voor zover eisers bij dagvaarding hebben willen betogen dat de publicatie van het artikel onrechtmatig is, omdat in plaats van het publiceren van het arti-kel aangifte had kunnen worden gedaan bij de politie, faalt dit betoog. Zowel de (vermeende) gedupeerden als gedaagde hebben in beginsel de vrijheid om naar eigen inzicht te bepalen op welke wijze zij een bepaalde kwestie onder de aan-dacht van de samenleving willen brengen. Eisers hebben geen feiten en omstan-digheden gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat het gedaagde in deze zaak niet vrij stond om te kiezen voor publicatie van een artikel over de onderhavige kwestie in het Algemeen Dagblad.
5.12 Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat in deze zaak niet kan worden gesproken van een lichtvaardige beschuldiging aan het adres van eisers, zelfs als thans (achteraf) zou moeten worden aangenomen dat het artikel ten tijde van de publicatie niet werd gerechtvaardigd door een vol-doende feitelijke basis.
5.13 Nu ook niet is gebleken van (andere) omstandigheden die ertoe zouden moeten leiden dat in de onderhavige zaak het belang van eisers bij het niet pu-bliceren van het artikel zwaarder had moeten wegen dan het maatschappelijk belang om (vermeende) misstanden te publiceren, wordt de publicatie van het artikel door gedaagde niet onrechtmatig geacht. De vordering van eisers zal daarom worden afgewezen. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
wijst af de vordering van eisers;
veroordeelt eisers in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van gedaagde bepaald op € 4.584,00 aan vast recht en op € 4.000,00 aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. van den Enden.