ECLI:NL:RBROT:2006:AX8918
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- P.F.G.T.Hofmeijer-Rutten
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsrecht en merkelijke schuld bij brand; bewijsvoering door verzekeraar
In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om een geschil tussen [eiseres sub 1] en de naamloze vennootschap MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720 N.V. (hierna: Stad Rotterdam) over een schadevergoeding na een brand in de huurwoning van [eiseres sub 1]. De brand vond plaats op 13 december 2001, waarbij een deel van de woning en de inboedel verloren gingen. [Eiseres sub 1] had een inboedelverzekering bij Stad Rotterdam, maar de verzekeraar betwistte de dekking op basis van merkelijke schuld aan de brand door [eiseres sub 1]. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende expertiserapporten en processtukken, en heeft de curator van [eiseres sub 1] als tussenkomende partij toegelaten.
De rechtbank oordeelt dat Stad Rotterdam niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [eiseres sub 1] merkelijke schuld heeft aan de brand. De rechtbank stelt dat de bewijslast in beginsel bij de verzekeraar ligt en dat het bewijs van merkelijke schuld nog niet is geleverd. De rechtbank heeft Stad Rotterdam opgedragen om bewijs te leveren van de feiten en omstandigheden die kunnen aantonen dat [eiseres sub 1] verantwoordelijk is voor de brand. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlatingen van Stad Rotterdam.
De rechtbank heeft ook overwogen dat, mocht Stad Rotterdam gehouden zijn om schade te vergoeden, dit beperkt zou zijn tot het door de expert vastgestelde bedrag van €19.786,18, met wettelijke rente vanaf 25 januari 2002. De rechtbank heeft de vordering van [eiseres sub 1] tot vernietiging van het vervalbeding in de polis afgewezen, omdat Stad Rotterdam zich daar niet op beroept. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting op 24 mei 2006.