ECLI:NL:RBROT:2006:AX4102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10.603009-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. De Bie
  • mr. Borgerhoff Mulder
  • mr. Elders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en sigarettensmokkel met witwassen van crimineel verkregen vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 mei 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan drie jaar, van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, deelgenomen aan deze organisatie, die zich richtte op het ontduiken van accijnzen op sigaretten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een uitvoerende rol vervulde als chauffeur en klusjesman, en daarnaast betrokken was bij het witwassen van de opbrengsten van deze criminele activiteiten. De organisatie maakte gebruik van dekladingen om de sigaretten aan de douane te onttrekken, wat resulteerde in aanzienlijke schade voor de Nederlandse staat door het niet betalen van accijnzen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk overtreden van de Wet op de accijns en deelname aan een organisatie met het oogmerk om misdrijven te plegen. De rechtbank overwoog dat de verdachte deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband met een duidelijke organisatiegraad, bestaande uit verschillende rollen zoals leiders, facilitators en transporteurs. De bewezen feiten hebben niet alleen geleid tot financiële schade voor de staat, maar ook tot oneerlijke concurrentie voor legale bedrijven en een verstoring van de sigarettenmarkt in de EU.

Bij de straftoemeting heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte binnen de organisatie en de lange duur van de criminele activiteiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan de uitvoering voorwaardelijk is, en een taakstraf van 240 uren. De uitspraak benadrukt de impact van georganiseerde criminaliteit op de samenleving en de noodzaak van strenge straffen om dergelijke activiteiten te ontmoedigen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittinghoudende te Zutphen
Meervoudige kamer voor strafzaken
Uitspraak d.d.: 22 mei 2006
tegenspraak
VERKORT VONNIS
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
wonende te [postcode, plaats], [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 oktober 2005 en 18 mei 2006
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Rotterdam en/of Sittard-Geleen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en
-zaak 3.4 Amsterdam;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005,
in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [persoon B] en/of [medeverdachte D] en/of [bedrijven en machines] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het voorhanden hebben en/of doen hebben en/of overdragen en/of doen
overdragen van wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III van de
Wet wapens en munitie en/of
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken en/of
-het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf en/of
-het plegen van heling dan wel schuldheling.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in de gemeenten Amsterdam en Rotterdam en Sittard-Geleen en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten zeer grote aantallen sigaretten, genoemd in na te melden zakendossiers, voorhanden heeft gehad, die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en
-zaak 3.4 Amsterdam;
2.
hij in de periode van 1 september 2001 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en elders in Europa, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [medeverdachte D] en/of [bedrijven en machines] en/of anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die telkens niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken en
-het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging
- Met betrekking tot het voorhanden hebben van de gesmokkelde sigaretten overweegt de rechtbank, dat anderen dan verdachte beschikkingsmacht over de sigaretten hadden en dat het medeplegen van verdachte daaraan, bewezen is verklaard.
- Ten aanzien van de criminele organisatie overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte behoorde tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteunde, gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk.
Het ging om een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad dat bestond uit een tweetal leiders, facilitaire dienstverleners, transporteurs en chauffeurs. Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van het bestaan van gemeenschappelijke regels en bestond er een gemeenschappelijke doelstelling, waardoor op de individuele leden druk kon worden uitgeoefend zich aan de regels te houden. Gezien de lange periode waarin het samenwerkingsverband in wisselende samenstellingen doch steeds met dezelfde harde kern heeft gehandeld, kan worden gesproken van een duurzame organisatie.
Het namens verdachte op dit punt gevoerde verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
- Feit 1
Medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd;
- Feit 2
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen.
Een sigarettensmokkel met de omvang waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Ook is het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag.
Verdachte heeft in de criminele organisatie als chauffeur en klusjesman een uitvoerende rol vervuld en daarmee de effectuering van de smokkel mede mogelijk gemaakt. Daarnaast was verdachte als koerier betrokken bij het witwassen van het uit criminele activiteit verkregen vermogen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de rol die verdachte in de criminele organisatie heeft gespeeld en de duur daarvan, het aantal bewezenverklaarde transporten en de omvang daarvan en de overige hierboven omschreven werkzaamheden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens betrokken dat verdachte geen
relevante documentatie heeft.
Een strafoplegging als na te melden acht de rechtbank derhalve passend en geboden, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat niet alle (onderdelen van) feiten bewezen zijn geacht.
De rechtbank acht naast een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 97 van de Wet op de accijns.
Beslissing
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot:
- gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
Bepaalt, dat de gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoerge-legd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroor-deelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
- een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de werkstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf dat voor de dagen in voorarrest doorgebracht 2 uur per dag in mindering wordt gebracht.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Borgerhoff Mulder en Elders, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2006.