RECHTBANK ROTTERDAM
Zittinghoudende te Zutphen
Meervoudige kamer voor strafzaken
Uitspraak d.d.: 22 mei 2006
tegenspraak
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [plaats],
wonende te [plaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
12 oktober 2005 en 18 mei 2006.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen, te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden heeft gehad en/of voorhanden heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of
-zaak 3.10 Nederland-Engeland;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
[medeverdachte A] en [medeverdachte C] en [persoon B] en een of meer anderen, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging, althans één hunner alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer accijnsgoederen,
te weten (zeer grote aantallen) sigaretten, (genoemd in na te melden zakendossiers), voorhanden hebben/heeft gehad en/of voorhanden hebben/heeft doen hebben, die (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en/of
-zaak 3.10 Nederland-Engeland,
bij en/of tot het plegen van welk(e) bovengenoemde misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Gouda en/of Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of (telkens) opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op laatst vermelde tijd en plaats opzettelijk daartoe (telkens) een of meer chauffeurs en/of vervoermiddelen (een of meer vrachtauto's en/of opleggers en/of chassis') en/of ruimten (loodsen) en/of (bloemen)dozen te regelen en/of beschikbaar te stellen aan die [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte C] en/of die [persoon B] en/of die andere(n) ten behoeve van het vervoer en/of de opslag van die sigaretten of een deel daarvan en/of van de voorwerpen waarin die sigaretten waren verstopt en/of verstopt geweest;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeente(n) Moordrecht en/of Gouda en/of Amsterdam en/of elders inNederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een hoeveelheid of hoeveelheden geld heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt (-o.a.- ten behoeve van het huren van een of meer loodsen en/of en/of de aanschaf van goederen en/of het leasen van een vrachtauto), terwijl hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat genoemd geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en/of elders in Europa, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [persoon B] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse bedrijven en personen ] en/of een of meer anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het voorhanden hebben en/of doen hebben en/of overdragen en/of doen
overdragen van wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III van de
Wet wapens en munitie en/of
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken en/of
-het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf en/of
-het plegen van heling dan wel schuldheling.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit nu hij niet de beschikking heeft gehad over het dossier ‘Groen’ dat aan het Walvisdossier is voorafgegaan.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat het dossier ‘Groen’ de aanleiding is geweest om een zelfstandig onderzoek (Walvis) te starten, geschoond van informatie afkomstig van het dossier ‘Groen’. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van onrechtmatigheden hieromtrent.
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeenten Gouda en Amsterdam en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten zeer grote aantallen sigaretten, genoemd in na te melden zakendossiers, voorhanden heeft gehad, die telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken:
-zaak 3.2 Griekenland-Nederland (pontons) en
-zaak 3.10 Nederland-Engeland;
2.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in de gemeenten Moordrecht en Gouda en Amsterdam en elders in Nederland en elders in Europa, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen, telkens een hoeveelheid geld heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt (-o.a.- ten behoeve van het huren van een of meer loodsen en de aanschaf van goederen en het leasen van een vrachtauto), terwijl hij, verdachte, en verdachtes mededaders telkens wisten, dat genoemd geld -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 5 januari 2005, in Nederland en elders in Europa, heeft deelgenomen aan een organisatie, waarvan, behalve verdachte, [medeverdachte A] en/of [medeverdachte C] en/of [medeverdachte D] en/of [diverse bedrijven en personen] en/of anderen deel uitmaakten, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
-het opzettelijk voorhanden hebben van accijnsgoederen die (telkens) niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren
betrokken en
-het witwassen van voorwerpen afkomstig van enig misdrijf.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte be-hoort daarvan te worden vrijgesproken.
Ontslag van alle rechtsvervolging
De raadsman heeft betoogd dat douanerechten zijn verschuldigd aan het land waar de sigaretten de Europese Unie zijn binnengekomen en derhalve de Nederlandse accijnsbepalingen niet zijn geschonden.
De rechtbank verwerpt dit verweer aangezien uit het dossier is gebleken, dat de sigaretten zijn vervoerd vanuit Griekenland naar Nederland en niet is gebleken, dat de goederen vanuit een derde land in het grondgebied van de Gemeenschap zijn gebracht.
Voorts heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg in zijn arrest van 5 april 2001, C-325/99, voor recht verklaard dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 92/12/EEG van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben in het verkeer daarvan en de controles daarop, zoals gewijzigd bij richtlijn 94/74/EG van de Raad van 22 december 1994, aldus moet worden uitgelegd, dat het enkele voorhanden hebben van een accijnsproduct in de zin van artikel 3, lid 1, van die richtlijn uitslag tot verbruik is, wanneer over dat product nog geen accijns is voldaan overeenkomstig de geldende communautaire bepalingen en nationale wetgeving.
Dat er accijns is voldaan is op geen enkele wijze gebleken.
Ten aanzien van de criminele organisatie overweegt de rechtbank dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte behoorde tot een samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in, dan wel ondersteunde, gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk.
Het ging om een gestructureerd samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad dat bestond uit een tweetal leiders, facilitaire dienstverleners, transporteurs en chauffeurs. Binnen dit samenwerkingsverband was sprake van het bestaan van gemeenschappelijke regels en bestond er een gemeenschappelijke doelstelling, waardoor op de individuele leden druk kon worden uitgeoefend zich aan de regels te houden. Gezien de lange periode waarin het samenwerkingsverband in wisselende samenstellingen doch steeds met dezelfde harde kern heeft gehandeld, kan worden gesproken van een duurzame organisatie.
Het namens verdachte op dit punt gevoerde verweer wordt verworpen.
- De raadsman heeft betoogd dat verdachte geen sigaretten voorhanden heeft gehad.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat verdachte (in zijn hoedanigheid van transporteur) met anderen feitelijke beschikkingsmacht had over de ladingen sigaretten die in zijn opdracht door zijn chauffeurs en incidenteel door hemzelf zijn vervoerd met hem, verdachte, vrijelijk ter beschikking staand materieel, en die zich onder andere in de door verdachte gehouden loods bevonden.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
-Feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd;
-Feit 2:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
-Feit 3:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aanne-melijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen-verklaarde en de omstandigheden waar-onder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met grootschalige sigarettensmokkel gedurende langere tijd. Om de sigaretten aan het oog van de douane te onttrekken werd tijdens transporten gebruik gemaakt van zogenaamde dekladingen.
Een sigarettensmokkel met de omvang waarvan hier sprake is verstoort de reguliere markt voor sigaretten in de EU en werkt bovendien ontwrichtend op het systeem van een gemeenschappelijke economische ordening die in Europees verband wordt nagestreefd. De bewezenverklaarde feiten hebben als resultaat gehad dat voor zeer grote bedragen aan accijns is ontdoken, alsmede dat bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie is aangedaan. Ook is het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen teneinde de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken, gefrustreerd. Door het niet betalen van de accijns op bedoelde sigaretten is de Nederlandse staat benadeeld voor een groot bedrag.
Verdachte heeft in de criminele organisatie als transporteur en incidenteel chauffeur een uitvoerende rol vervuld en daarmee de effectuering van de smokkel mede mogelijk gemaakt. Daarnaast was verdachte actief betrokken bij het witwassen van uit die criminele activiteit verkregen vermogen en het huren en/of ter beschikking stellen van loodsen en het aanschaffen van verpakkingsmaterialen.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voorts rekening gehouden met de rol die verdachte in de criminele organisatie heeft gespeeld en de duur daarvan, het aantal bewezenverklaarde transporten en de omvang daarvan en de overige hierboven omschreven werkzaamheden.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens betrokken dat verdachte geen
relevante documentatie heeft.
Een strafoplegging als na te melden acht de rechtbank derhalve passend en geboden, waarbij de rechtbank er rekening mee heeft gehouden dat niet alle (onderdelen van) feiten bewezen zijn geacht.
De rechtbank acht naast een onvoorwaardelijke vrijheidstraf en een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wetsartikelen
De oplegging van straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 47, 57, 91,140 en 420 bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 5 en 97 van de Wet op de accijns.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde tot:
gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 12 maanden niet zal worden tenuitvoerge-legd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat veroor-deelde zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerleg-ging van deze uitspraak in
verzekering en voorlopige hechtenis doorge-bracht, bij de uitvoering van de opgelegde
vrijheidsstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
- een taakstraf, te weten een werkstraf gedurende 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen.
Aldus gewezen door mr. De Bie, voorzitter, mrs. Borgerhoff Mulder en Elders, rechters, in tegenwoordigheid van Wiering, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2006.