De RET onderzoekt en begroot thans de financiële gevolgen van bovenstaande.
Na afronding hiervan zal hierop worden teruggekomen."
q. RET heeft aan Mauell een bedrag voldaan van € 1.147.437,50, gelijk aan de helft van de koopprijs van het BMS. RET heeft ten laste van Mauell een drie-tal bankgaranties ingeroepen, welke een bedrag vertegenwoordigen van (eveneens) in totaal € 1.147.437,50.
4.3
RET grondt haar vordering in conventie op toerekenbare niet-nakoming door Mauell. RET stelt dat zij als gevolg van het overschrijden door Mauell van fatale termijnen van de overeenkomst en de aanvullende afspraken van 18 december 2002, gerechtigd was de tussen partijen totstandgekomen overeenkomsten bui-tengerechtelijk te ontbinden. RET vordert de uit hoofde van de overeenkomst(en) reeds door haar betaalde bedragen als onverschuldigd betaald terug, in verband waarmee zij vordert dat voor recht wordt verklaard dat zij de onder 4.2 onder q hiervoor genoemde bankgaranties rechtsgeldig heeft ingeroepen. Daarnaast vor-dert RET schadevergoeding.
4.4
Mauell grondt haar vordering in reconventie eveneens op de overeenkomst(en) en op toerekenbare niet-nakoming door RET. In de visie van Mauell heeft RET de tussen partijen totstandgekomen overeenkomsten niet rechtsgeldig ontbon-den en is RET gehouden tot betaling van de aan Mauell verschuldigde koopsom, een bedrag aan meerwerk, en tot vergoeding van de door Mauell als gevolg van de onterechte ontbinding geleden en te lijden schade.
4.5
De kern van het geschil tussen partijen betreft de vraag of RET de tussen partijen totstandgekomen overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden.
4.6
RET beroept zich op artikel 18 lid 1 onder c van de overeenkomst. Derhalve dient in beginsel te worden beoordeeld of, ten tijde van het inroepen van de ontbin-ding door RET, door een tekortkoming van Mauell een of meer "uiterste data", zoals opgenomen in de projectplanning, met meer dan zes maanden werd(en) overschreden.
4.7
RET stelt dat de uit de projectplanning voortvloeiende termijnen zijn ingegaan op de op het voorblad van de overeenkomst vermelde datum van 8 juni 2000. Mauell voert daartegen aan dat de overeenkomst eerst op 4 augustus 2000 is on-dertekend. De rechtbank acht de stelling van RET dat de overeenkomst reeds in juni 2000 is ingegaan, ook al is deze eerst op 4 augustus 2000 ondertekend (con-clusie van repliek/antwoord onder 1), onjuist. Uit artikel 20.1 van de overeen-komst volgt dat de overeenkomst door ondertekening daarvan door partijen tot stand is gekomen. Uit de projectplanning blijkt bovendien dat fase 1 ingaat "na ondertekening van de overeenkomst" (bijlage 3 bij de overeenkomst, pagina 6; productie 1 bij dagvaarding). De rechtbank is derhalve van oordeel dat de uit de projectplanning voortvloeiende termijnen zijn ingegaan op 4 augustus 2000.
4.8
Volgens de door Mauell opgestelde planning zou de doorlooptijd van fase 1 vijf tot zes maanden bedragen en zou de doorlooptijd van fase 2 negen tot tien maanden bedragen. Uit artikel 3 van de overeenkomst vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort, dat de uit de projectplanning voortvloeiende maximum-doorlooptijden als fatale termijnen dienen te worden aangemerkt. Mauell heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij de uiterste data die voortvloeiden uit de in de planning geprognosticeerde termijnen mocht beschouwen als streefdata, en dat zij deze niet behoefte te be-schouwen als "uiterste data" in de zin van artikel 3 van de overeenkomst. In be-ginsel diende ten tijde van ondertekening van de overeenkomst (4 augustus 2000) derhalve te worden uitgegaan van een totale termijn van zestien maanden, te vermeerderen met een termijn van drie maanden in verband met overeenge-komen meerwerk inzake het CTS (zie 4.2 onder l hiervoor). De totale maximale doorlooptijd bedraagt dan negentien maanden, ingaande op 4 augustus 2000 en eindigende op 4 maart 2002.
4.9
RET heeft Mauell op 18 januari 2002 in gebreke gesteld en tot 15 februari 2002 de gelegenheid gegeven alsnog te presteren.
Met haar stelling dat de ingebrekestelling aan de verkeerde rechtspersoon, na-melijk aan Helmut Mauell B.V. in plaats van aan Mauell, werd gericht, en dat dientengevolge geen betekenis aan de ingebrekestelling toekomt (conclusie van dupliek/repliek onder 21), miskent Mauell dat in artikel 4.2 van de overeenkomst werd bepaald dat Helmut Mauell B.V. - een volle dochteronderneming van Mau-ell - zou optreden als intermediair van Mauell. Bovendien heeft Mauell niet ont-kend dat de ingebrekestelling haar heeft bereikt en dat naar aanleiding daarvan overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank echter onjuist de in de ingebrekestelling van RET vervatte mededeling, dat 1 september 2001 de fa-tale datum in de zin van artikel 3.3. onder d van de overeenkomst zou zijn, en dat die datum in de loop van de tijd is gewijzigd in 1 december 2001 (zie 4.2 on-der m). Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat aan deze inge-brekestelling geen enkele betekenis toekomt. Immers, door middel van deze in-gebrekestelling werd Mauell er nogmaals op gewezen dat RET groot belang hechtte aan tijdige oplevering van het BMS, en dat RET de overeengekomen termijnen van de projectplanning als fatale termijnen beschouwde.
4.1
Uitgaande van de totale maximale doorlooptijd als genoemd onder 4.8 hiervoor verstreek de in artikel 18 lid 1 onder c van de overeenkomst genoemde termijn van zes maanden op 4 september 2002. Daarna was RET in beginsel gerechtigd de overeenkomst zonder nadere ingebrekestelling te ontbinden.
RET heeft onweersproken gesteld dat Mauell op 22 augustus 2002 een nieuwe planning aan RET toezond, waaruit bleek dat het BMS in augustus 2004 zou kunnen worden opgeleverd. Hierop is overleg tussen partijen gevolgd, uiteinde-lijk leidende tot de nadere overeenkomst van 18 december 2002.
4.11
Deze nadere overeenkomst en de daaruit voor partijen voortvloeiende verbinte-nissen dienen te worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden waar-onder deze nadere overeenkomst tot stand kwam. De oorspronkelijk overeenge-komen leveringstermijnen waren reeds in aanzienlijke mate - met meer dan zes maanden - overschreden. Partijen verschilden sterk van mening omtrent de vraag aan welke oorzaken die overschrijdingen te wijten waren en voor wiens ri-sico die overschrijdingen kwamen. RET maakte aan Mauell kenbaar dat zij over-woog om de samenwerking met Mauell te beëindigen. Na onderhandelingen tus-sen partijen werd een externe projectleider aangesteld en vervolgens werd in de nadere overeenkomst door Mauell zonder voorbehoud verklaard, dat zij in juni 2003 een functionerend systeem zou leveren, hetwelk door RET zou kunnen worden gebruikt. De uit deze nadere overeenkomst voortvloeiende termijn dient naar het oordeel van de rechtbank te worden gekwalificeerd als een door RET aan Mauell gestelde, en door Mauell aan RET gegarandeerde, nadere termijn die het (rechts)gevolg had dat het verzuim per 1 juli 2003 intrad, nu Mauell per 30 juni 2003 niet in staat was te presteren zoals (nader) overeengekomen, zodat RET het recht toekwam de overeenkomst(en) zonder verdere termijnen aan Mauell toe te staan te ontbinden. Dat recht had RET naar het oordeel van de rechtbank zowel op grond van de inhoud van de overeenkomst (artikel 18.1 on-der c), als op grond van de wet (artikel 6:265 lid 1 BW).
4.12
Mauell heeft aangevoerd dat het werk werd gecompliceerd door van de zijde van RET aan haar opgedragen meerwerk en tot haar gerichte wijzigingsverzoeken. Bij een complex project als het onderhavige dient de opdrachtnemer er rekening mee te houden, dat de opdrachtgever tijdens de loop van het project wijzigingen wenst te laten doorvoeren en/of meerwerk wenst op te dragen, zeker indien in de overeenkomst uitdrukkelijk met die mogelijkheid rekening is gehouden. Het is dan aan de opdrachtnemer om die wijzigingen en/of dat meerwerk al dan niet te accepteren en om aan de opdrachtgever kenbaar te maken welke de te ver-wachten gevolgen daarvan zijn.
Indien Mauell meende dat sprake was van wijzigingsverzoeken van RET of over-eengekomen meerwerk en dat zij als gevolg daarvan aanspraak kon maken op verlenging van de leveringstermijn, zou het daarom in de rede hebben gelegen dat Mauell - als grote professionele partij - dat schriftelijk aan RET zou hebben bericht, met inachtneming van het daaromtrent in de overeenkomst bepaalde (artikelen 4.4.4 en 11.1).
4.13
Vast staat dat Mauell slechts met betrekking tot het meerwerk inzake het CTS aan RET heeft opgegeven dat dit meerwerk een bepaalde verlenging van de leve-ringstermijn(en) tot gevolg zou hebben. Gelet op de inhoud en strekking van hetgeen tussen partijen is overeengekomen omtrent doorlooptijden en door RET aan Mauell op te dragen wijzigingen, kon Mauell tijdens de looptijd van het project, door verder niet adequaat te reageren op door RET aan haar opgedragen wijzigingen en opgedragen meerwerk, niet eenzijdig bewerkstelligen dat de over-eengekomen termijnen hun fatale karakter verloren en dat voor haar nog slechts een inspanningsverplichting zou resteren.
4.14
Mauell heeft aangevoerd dat het doorlopen van de in de projectplanning ge-noemde fasen illusoir werd omdat RET het door Mauell aan RET ter beschikking gestelde Functioneel Ontwerp (hierna: "FO") niet accordeerde. RET heeft in re-actie op dit verweer onder andere gesteld dat partijen, ondanks het ontbreken van een door RET geaccordeerd FO, toch zijn doorgegaan met de ontwikkeling van het BMS, en dat het niet ondertekenen van het FO in september 2000 geen enkele belemmering heeft gevormd voor nakoming van de verbintenis van Mau-ell tot levering van een deugdelijk basis BMS. Ter zitting van 2 februari 2006 heeft Mauell niet betwist dat partijen, nadat accordering van het FO door RET achterwege bleef, zijn doorgegaan met de ontwikkeling van het BMS (pleitaante-keningen mr. Spigt onder 19). De rechtbank is van oordeel dat Mauell het ver-weer dat zij niet tijdig kon leveren doordat RET het FO niet accordeerde, in het licht van de gemotiveerde reactie van RET, onvoldoende gemotiveerd heeft ge-handhaafd. Immers, indien het vanwege het niet ondertekend zijn van het FO voor Mauell niet mogelijk was een deugdelijk (basis) BMS te ontwikkelen, is bij gebreke van een nadere toelichting van Mauell, die ontbreekt, niet in te zien waarom Mauell in het vierde kwartaal van 2002 heeft ingestemd met de aanstel-ling van een externe projectbegeleider en waarom zij bij nadere overeenkomst van 18 december 2002 onvoorwaardelijk aan RET heeft toegezegd dat zij in juni 2003 (alsnog) een voor RET bruikbaar systeem zou leveren. Indien Mauell des-tijds werkelijk van oordeel was dat RET het FO ten onrechte niet accordeerde en dat Mauell daardoor haar verplichtingen niet kon nakomen, had Mauell dat schriftelijk aan RET moeten berichten, onder mededeling dat zij haar werkzaam-heden opschortte tot RET het FO - binnen een door Mauell te stellen redelijke termijn - alsnog zou hebben geaccordeerd.
4.15
Aan het oordeel van de rechtbank dat RET de tussen partijen totstandgekomen overeenkomsten rechtsgeldig heeft ontbonden, kan niet afdoen dat RET tot 16 september 2003 heeft gewacht, voordat zij aan Mauell kenbaar heeft gemaakt dat zij de overeenkomsten ontbond, ongeacht of zij tot dat moment medewerking is blijven verlenen aan de pogingen van Mauell tot ontwikkeling van een deugdelijk BMS. In dit verband is van belang dat het hier een relatief korte periode (juli tot medio september) betreft, waarin ook de vakantieperiode is gelegen, terwijl de beslissing om de samenwerking te beëindigen een voor beide partijen zeer in-grijpende was, met vergaande (financiële en organisatorische) consequenties. Bovendien is gesteld noch gebleken dat Mauell in de periode tussen 30 juni 2003 en 16 september 2003 zodanige voortgang in de ontwikkeling van het BMS had geboekt, dat zij RET inmiddels kon garanderen dat zij op zeer korte termijn alsnog deugdelijk zou kunnen presteren.
4.16
Het onder 4.11 hiervoor weergegeven oordeel van de rechtbank brengt mee dat er geen rechtsgrond bestaat voor hetgeen Mauell in reconventie vordert. Mauell heeft weliswaar gesteld dat RET voordeel heeft gehad van de door Mauell in het kader van de overeenkomst verrichte prestaties. Echter, Mauell heeft aan die nauwelijks onderbouwde stelling geen relevante conclusies verbonden, nog afge-zien van het feit dat zij deze na de gemotiveerde betwisting van de zijde van RET tijdens het pleidooi niet heeft gehandhaafd. Nu de overeenkomst rechtsgeldig is ontbonden, is RET de koopsom niet verschuldigd. Van het meerwerk, voor zover al verricht, is gesteld noch gebleken dat dit voor RET, onafhankelijk van de inge-volge de overeenkomst door Mauell te leveren prestatie, van waarde was. Nu het meerwerk nauw samenhangt met de overeenkomst en RET daarvan geen voor-deel heeft gehad na ontbinding van die overeenkomst (en de daarmee samen-hangende overeenkomsten), komt aan Mauell geen betaling ter zake van meer-werk toe. Voor zover Mauell schade heeft geleden als gevolg van de ontbinding is RET daarvoor niet aansprakelijk, nu zij gerechtigd was de overeenkomsten te ontbinden. De reconventionele vordering zal derhalve - bij eindvonnis - worden afgewezen, met veroordeling van Mauell in de kosten van het geding in recon-ventie.
4.17
Voor wat betreft het in conventie door RET gevorderde, is de rechtbank van oor-deel dat de verklaringen voor recht - bij eindvonnis - toewijsbaar zijn. Hetzelfde geldt voor de gevorderde terugbetaling van betaalde opleidingskosten, welke immers geen nuttig doel hebben gediend. Met betrekking tot de gevorderde ver-goeding van schade is de rechtbank evenwel van oordeel dat het processuele de-bat daaromtrent vooralsnog onvoldoende tussen partijen is gevoerd. In de pro-cesstukken en ter zitting van 2 februari 2006 hebben partijen zich geconcen-treerd op de vraag of RET de overeenkomsten terecht heeft ontbonden. De rechtbank zal de procedure naar de rol verwijzen voor een door RET te nemen conclusie na tussenvonnis waarbij RET haar stellingen met betrekking tot de be-weerdelijk door haar geleden schade nader kan onderbouwen. Inmiddels moet het voor RET mogelijk zijn die schade te concretiseren, zodat er in beginsel geen reden bestaat voor een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Mauell zal bij antwoordconclusie na tussenvonnis op de conclusie van RET kunnen reageren.
4.18
Ter zitting van 2 februari 2006 heeft de rechtbank RET gevraagd naar de beteke-nis van artikel 7 van de overeenkomst in het licht van artikel 6:92 lid 2 BW. Par-tijen worden verzocht hieraan in hun nadere conclusies aandacht te besteden.
4.19
Nu de schade volgens de stellingen van RET zeer aanzienlijk van omvang is en de begroting daarvan mogelijk vrij complex, acht de rechtbank het denkbaar dat zij zich in het kader van de schadebegroting zal willen laten doen voorlichten door een (of meer) deskundige(n), bijvoorbeeld een registeraccountant en auto-matiseringsdeskundigen. Partijen worden verzocht hiermee in hun nadere con-clusies rekening te houden en - bij voorkeur na overleg en eenparig - voorstellen te doen voor de modaliteiten van een eventueel deskundigenonderzoek (aantal deskundigen, deskundigheidgebied(en), persoon of personen van de deskundi-gen, vraagstelling en door de deskundige(n) te hanteren - maximaal aanvaardba-re - tarieven).
4.2
Gelet op de grote financiële belangen van partijen en het bepalende karakter van de onder 4.11 hiervoor weergegeven beslissing, ziet de rechtbank aanleiding tus-sentijds hoger beroep van dit vonnis open te stellen.
4.21
In afwachting van de nader door partijen te verstrekken informatie zal de recht-bank iedere verdere beslissing aanhouden.
5. De beslissing