Parketnummer: 10/630070-05
Datum uitspraak: 13 april 2006
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de P.I. Rijnmond, De Schie te Rotterdam,
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 tot en met A2, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. De Boer heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek
van voorarrest.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 15 juni 2005 te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht in/bij de Djama Mashid Shaan-e-Islam moskee, gevestigd aan de Aleidisstraat (31-33), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en de hal en de muren en de plafonds van genoemde moskee gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die moskee en omliggende panden en levensgevaar voor buurtbewoners te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2005 was op 15 juni 2006 aan de achterzijde van supermarkt Bas van der Heijden een beveiligingscamera in werking en gericht op de Aleidisstraat te Rotterdam. De verbalisant heeft waargenomen dat op het opgenomen beeldmateriaal van 15 juni 2005 omstreeks 02.52 uur een man op een fiets door de Aleidisstraat fietste. Omstreeks 03.06 uur in diezelfde nacht fietst de man wederom door de straat. Voorts wordt waargenomen dat de man iets van flessen of een jerrycan achterop de fiets had staan en dat de man een pet met oorkleppen droeg.
Verdachte ontkent de man te zijn die op voornoemd beeldmateriaal is te zien.
Hier tegenover staan in de eerste plaats de in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen van diverse getuigen die, in een uitzending dan wel op de internetsite van het televisieprogramma “Opsporing Verzocht” dan wel bij de politie, zijn geconfronteerd met vorenbedoeld beeld-materiaal van de man op de fiets. Zij hebben verklaard verdachte voor de volle honderd procent te herkennen als zijnde de man op de fiets. Verdachte werd herkend aan zijn gezicht en houding. Ook herkenden de getuigen verdachte aan de pet met oorkleppen en één getuige herkende de fiets. De raadsman heeft weliswaar terecht opgemerkt dat de afdrukken van het beeldmateriaal die zich in het dossier bevinden niet erg duidelijk zijn, maar dat doet niet af aan de betrouwbaarheid nu de herkenning door getuigen plaatsvond aan de hand van bewegende camerabeelden en niet van de in het dossier opgenomen afdrukken daarvan.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal van observatie van verdachte d.d. 27 juni 2005 dat verdachte zijn woning aan de [adres] te [plaatsnaam] verlaat en vervolgens instapt in een auto die wordt bestuurd door een man, waarvan later blijkt dat het [naam man] betreft. Voordat verdachte in de auto stapt, overhandigt hij de bestuurder een witte plastic tas, waarna hij als bijrijder instapt en de auto wegrijdt. Op enig moment daarna wordt gezien dat de auto staat geparkeerd op de Bovenstraat te Rotterdam. Verdachte stapt uit de auto en gaat een aan voornoemde straat gelegen pand binnen. [naam man] stapt eveneens uit de auto en pakt vervolgens een witte, kennelijk gevulde, plastic tas met het opschrift “Gamma” uit de kofferbak van zijn auto. Vervolgens wordt gezien dat [naam man] de witte plastic tas in een groene container gooit. Het observatieteam heeft uiteindelijk de witte plastic tas met het opschrift “Gamma” uit de container gehaald en in beslag genomen. [naam man] verklaart dat hij de tas van verdachte heeft gekregen.
Blijkens het proces-verbaal van inbeslagname d.d. 28 juni 2005 bevond zich in voornoemde plastic tas onder meer een jas die naar een onbekende brandstof rook. Uit nader onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 september 2005 blijkt vervolgens dat het profiel van de drie DNA-sporen die op voornoemde jas zijn aangetroffen en het bij verdachte afgenomen DNA-profiel met elkaar overeenkomen. De rechtbank leidt hieruit af dat het de jas van verdachte is. Hieraan doet niet af dat - zoals door de raadsman is aangevoerd - in het proces-verbaal van observatie eerst sprake is van een witte plastic tas en de tas later wordt omschreven als een witte kennelijk gevulde plastic tas met het opschrift “Gamma”. Vervolgens is van belang dat verdachte zich van de jas en van eveneens in die tas aangetroffen sportschoenen ontdoet op de dag waarop bij “Opsporing verzocht” videobeelden van de man op de fiets in verband met het onderzoek naar de moskeebrand zouden worden uitgezonden. Blijkens getuigenverklaringen was het uitzenden daarvan tevoren in de media aangekondigd, zodat ook verdachte daarvan op de hoogte kon zijn.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 augustus 2005 relateren verbalisanten na vergelijkend onderzoek dat de in beslaggenomen jas en de eveneens in de in beslaggenomen witte plastic tas aangetroffen sportschoenen ‘zichtbaar sterk gelijken’ op de jas en de schoenen die de fietser op eerder bedoeld beeldmateriaal draagt. Er werden geen zichtbare verschillen geconstateerd.
Verbalisanten constateren voorts dat het observatieteam een fotografische opname van de fiets van verdachte heeft gemaakt en dat na onderzoek van deze opname is gebleken dat deze fiets ‘zeer sterke overeenkomsten’ vertoont met de fiets waarop de man op eerder bedoeld beeldmateriaal fietste. Ook hier werden geen zichtbare verschillen geconstateerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenstaande, de verklaring van verdachte dat hij niet degene is geweest die al fietsend te zien is op de door de beveiligingscamera van supermarkt Bas van der Heijden opgenomen camerabeelden, een kennelijke leugen, bedoeld om de waarheid te bemantelen dat verdachte de brand in de Djama Mashid Shaan-e-Islam moskee te Rotterdam heeft gesticht.
Tot die conclusie draagt voorts het volgende bij.
Uit het proces-verbaal van technisch onderzoek naar de brand in de Djama Mashid Shaan-e-Islam moskee te Rotterdam d.d. 30 juni 2005 blijkt dat op de voorgevel van de moskee op stukken muur met blauw verf teksten gespoten waren. Het betrof de teksten “LONSDALE”, “THEO R.I.P.” en “GEEN MOSKEES OP ZUID”. Daarnaast waren er ook nog een aantal zogenaamde runentekens aangebracht.
Op 16 december 2005 is een onderzoek ingesteld in de kelderbox behorende bij de woning van verdachte aan de [adres] te [plaatsnaam]. Uit het daaromtrent opgemaakte proces-verbaal d.d. 19 december 2005 blijkt dat op een van de muren van deze kelderbox met zwarte verf het zogenaamde “White Power” teken (een rond symbool met daar doorheen een kruis) gespoten is. Een soortgelijk teken is ook op de voorgevel van de Djama Mashid Shaan-e-Islam moskee aangetroffen. Naast dit teken bevonden zich twee met blauwe verf gespoten letters “S” en “K”. De kleur van de blauwe verf blijkt overeen te komen met de kleur van de verf waarmee de teksten op de voorgevel van voornoemde moskee zijn gespoten.
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut verrichte vergelijkend verfonderzoek d.d. 3 januari 2006 blijkt dat de blauwe verf afkomstig van de moskee en de blauwe verf afkomstig van de muur van de kelderbox van verdachte ‘mogelijk’ dezelfde bron van herkomst hebben.
Hetzelfde is gebleken uit het eveneens door het Nederlands Forensisch Instituut verrichte vergelijkend onderzoek d.d. 8 september 2005 naar blauwe verfsporen die op de in beslaggenomen jas van verdachte zijn aangetroffen en de blauwe verf die op de moskee was gespoten.
De rechtbank heeft voorts waargenomen dat de letters “R” en “D” op de zich in het dossier bevindende kopie van een machtigingsbon betreffende de omroepverenging w.s.p. Fortuyn, die volgens getuigen door verdachte is ingevuld, een gelijkenis vertonen met de letters “R” en “D” welke in de woorden “LONSDALE” en “THEO R.I.P.” op de muur van de moskee zijn gespoten.
Het stichten van de brand in de moskee en het met verf aanbrengen van teksten en tekens op de muur van de moskee hangen naar het oordeel van de rechtbank zodanig samen dat betrokkenheid van verdachte ter zake van het aanbrengen van teksten bijdraagt aan het bewijs van zijn deelname aan de ten laste gelegde brandstichting.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sterke aanwijzingen zijn dat de brand door meer personen is gepleegd, gelet op de verklaring van een brandweerman inhoudende dat hij bij aankomst zag dat twee personen klimmend over het hek de binnenplaats van de moskee hebben verlaten. De raadsman heeft op grond daarvan bepleit dat nu de officier van justitie niet medeplegen maar het plegen van het delict door verdachte heeft ten laste gelegd er geen uitvoeringshandelingen van anderen dan verdachte aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Dit standpunt is onjuist. In de eerste plaats is de enkele omstandigheid dat de brandweerman twee mannen zag weglopen onvoldoende om medeplegen aannemelijk te achten laat staan -indien ten laste gelegd - bewezen te verklaren. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat bij samenwerking van verschillende plegers die als medeplegen kan worden aangemerkt elk van hen ook als pleger kan worden veroordeeld.
Tot slot wordt overwogen dat de bij de politie afgelegde verklaring van getuige [naam getuige] d.d. 4 juli 2005 niet als bewijsmiddel wordt gebezigd, zodat het verzoek van de raadsman om de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde voornoemde getuige over de betreffende verklaring nader te horen niet aan de orde is.
Al het vorenstaande levert in onderling verband en samenhang beschouwd wettig en overtuigend bewijs op voor de conclusie dat het verdachte was die in de nacht van 15 juni 2005 in de Djama Mashid Shaan-e-Islam moskee te Rotterdam opzettelijk brand heeft gesticht, zoals bewezen is verklaard.
De bewezen feiten leveren op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is.
De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 15 juni 2005 schuldig gemaakt aan brandstichting in de Djama Mashid Shaan-e-Islam moskee te Rotterdam. Door de brandstichting is aan de toegangsdeur en de daaraan grenzende ruimte brandschade, en in de rest van de begane grond van de moskee roet- en rookschade toegebracht.
Dit is een buitengewoon ernstig feit. Door aldus te handelen heeft verdachte niet alleen materiële schade veroorzaakt. De moskee maakt deelt uit van een aaneengesloten bebouwing die voor het overige bestaat uit bewoonde (boven)woningen. Daarnaast valt verdachte ernstig aan te rekenen dat hij doelbewust medeburgers in hun geloofsovertuiging wilde krenken.
Extreme ideeën van welke aard ook tasten de rechtsorde in de wortels aan. Dat verdachte zich bij het uiten daarvan niet heeft ontzien om een voor de buurtbewoners levensgevaarlijke situatie te creëren, gaat alle perken te buiten.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 4 juli 2005 niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten wordt hierin geen aanleiding gezien een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen of de gevangenisstraf enigszins te matigen, zoals door de verdediging – subsidiair – is bepleit.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Gelet is op de artikelen 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 30 (dertig) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Russell-van der Hoeven, voorzitter,
en mrs. Lamers-Wilbers en De Gans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Broersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 april 2006.
De griffier en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.