ECLI:NL:RBROT:2006:AV8749

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
224341 / HA ZA 04-2564
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over licentieovereenkomst tussen Stichting Maharishi Foundation International en Kurhotel Parkschlösschen Bad Wilstein GmbH

In deze zaak vorderde de Stichting Maharishi Foundation International (hierna: 'de Stichting') diverse vergoedingen van Kurhotel Parkschlösschen Bad Wilstein GmbH (hierna: 'Bad Wilstein') op basis van een licentieovereenkomst. De Stichting stelde dat Bad Wilstein haar verplichtingen uit de overeenkomst niet was nagekomen door het niet tijdig verstrekken van maandelijkse financiële rapportages en het niet betalen van de verschuldigde licentievergoedingen. Bad Wilstein voerde aan dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden en toerekenbaar tekortschieten aan de zijde van de Stichting, maar dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank oordeelde dat Bad Wilstein niet had aangetoond vanaf wanneer zij haar verplichtingen niet meer was nagekomen en dat zij zelf reeds in verzuim verkeerde. De rechtbank wees de vorderingen van de Stichting toe en veroordeelde Bad Wilstein tot betaling van een bedrag van EUR 160.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werd Bad Wilstein veroordeeld tot afgifte van alle gedrukte en elektronische opleidingsproducten en tot staking van de exploitatie van het Maharishi Ayurveda Gezondheidscentrum. De rechtbank oordeelde dat de Stichting recht had op de gevorderde schadevergoeding en dat Bad Wilstein niet gerechtigd was om de overeenkomst op te schorten of te beëindigen op basis van de door haar aangevoerde omstandigheden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om hun contractuele verplichtingen na te komen en de gevolgen van wanprestatie.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 224341 / HA ZA 04-2564
Vonnis van 29 maart 2006
in de zaak van
de stichting
STICHTING MAHARISHI FOUNDATION INTERNATIONAL,
gevestigd te Enschede,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. B.J.R. van Tongeren,
tegen
de vennootschap opgericht naar Duits recht
KURHOTEL PARKSCHLÖSSCHEN BAD WILSTEIN GMBH,
gevestigd te Traben-Trarbach,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mr. O.E. Meijer.
Partijen zullen hierna de Stichting en Bad Wilstein genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 17 augustus 2004, met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, met productie;
- de conclusie van repliek in conventie tevens conclusie van antwoord in reconventie, met productie;
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, met producties;
- de akte houdende uitlating producties in conventie, tevens conclusie van dupliek in reconventie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
De Stichting heeft tot doel het publiek bekend te maken met de “Maharishi Vedische Wetenschap” (traditionele vedische wetenschap en technologie, vernieuwd aan de hand van hedendaagse inzichten van vedische geleerden en moderne wetenschappers). Deze wetenschap is ontwikkeld door Maharishi Mahesh Yogi (hierna: “de Maharishi”). De Stichting is wereldwijd actief en verzorgt verschillende opleidingsprogramma’s, onder meer op het gebied van “Maharishi Ayurveda”.
De Stichting heeft derden op grond van licentieovereenkomsten het recht verleend om klinieken te openen op het gebied van de Maharishi Vedische Wetenschap. Op 24 september 1993 heeft de Stichting een licentieovereenkomst gesloten met Bad Wilstein.
Bad Wilstein is omstreeks 1990 opgericht door de heer [P] (hierna: “[P]”), eigenaar van het gebouw waarin de kliniek gevestigd was, en de heer [B] (hierna: “[B]”), destijds medisch chef van een (andere) kliniek.
De licentieovereenkomst (hierna: “de overeenkomst”) tussen de Stichting (“MFI” in de overeenkomst) en Bad Wilstein (“Lizenznehmer” in de overeenkomst) luidt onder meer als volgt.
“Vorbemerkung
MFI hat das Recht zur Ernennung von Lizenznehmern erworben, die verschiedene medizinische Dienstleistungen in einer Klinik anbieten sollen. Zu diesen Dienstleistungen gehoren Gesundheitsverfahren und Techniken einschießlich der Behanlung und der Diagnoseverfahren auf der Grundlage der Maharishi Ayur-Ved-Praktiken und Prinzipien unter Verwendung der Warenzeichen und der Markennamen MFI.
Der Lizenznehmer wünscht, das Recht zum Angebot dieser Dienstleistungen zu erwerben.
Artikel 1 – Begriffsbestimmungen
(…)
1.4 “Know-how“ bedeutet alle Anweisungen, Richtlinien und Grand sätze, die für den Betrieb einer Klinik erforderlich sind und von MFI oder einer van MFI anerkannten Organisation ausgestellt werden.
(…)
1.7 “Dienstleistungen“ bedeutet die Gesundheitsgrundsätze, Verfahren, Diagnosen, Kräuterpräparate, Diät- und Lebensführungsroutinen und Anweisungen für körperliche Übungen, für die jederzeit die Genehmigung besteht, durch die Maharishi Ayur-Ved Gesundheitszentren angewandt und verwendet zu werden. Die Genehmigung erfolgt seitens der MFI oder der von MFI anerkannten Organisationen in Form von Handbüchern, Richtlinien, Grundsätzen und Anleitungen, die bei Ausbildungskursen oder danach mündlich oder schriftlich erteilt werden.
1.8 “Unterstützung“ bedeutet die immaterielle Unterstützung mit Informationen, Erfahrungen und vertraulicher Beratung hinsichtlich des Betriebs einer Klinik.
Artikel 2 – Einsetzung und Lizenz
2.1 MFI gewährt dem Lizenznehmer hiermit das Recht zur Erbringung der Dienstleistungen.
(…)
Artikel 3 – Pflichten des Lizenznehmers
3.1 Der Lizenznehmer verpflichtet sich zur Erbringung der Dienstleistungen.
3.2 (…)
3.3 Die Dienstleistungen werden ausschließlich von Ärzten und anderen approbierten oder behörlich zugelassenen Personen am Standort erbracht. Der anerkannte praktizierende Personenkreis muß sich im Bestiz einer Schriftlichen Bestätigung seitens der MFI befinden, aus der hervorgeht, daß die besagten Personen zur Ausübung der Dienstleistungen lizensiert sind.
3.4 Bei Widerruf oder Ablauf der im obigen Paragraphen aufgefürhten Lizenz zur Ausübung (…) soll der Lizenznehmer die betreffenden Personen umgehend an der Erbringung der Dienstleistungen hindern.
Artikel 4 – Pflichten der MFI
4.1 MFI gestattet dem Lizenznehmer die Erbringung der Dienstleistungen (Artikel 1.7) und offenbart dem Lizenznehmer das Know-How (artikel 1.4)
4.2 MFI gewärht dem Lizenznehmer die Unterstützung nach Artikel 1.8.
4.3 MFI wird nach eigenem Ermessen Tagungen über Maharishi Ayur-Ved veranstalten, die Grundsätze des Maharishi Ayur-Ved landesweit und weltweit propagieren und angemessene Maßnahmen zur Weiterentwicklung und Förderung der Kurse ergreifen.
Artikel 10 – Zusatzkurse
10.1 MFI wird von Zeit zu Zeit zusätzliche theoretische oder praktische Kurse oder Behandlungen entwickeln oder anbieten. Das Honorar für diese Kurse wird van MFI festgelegt.
Artikel 11 – Preisstellung
11.1 Als Gegenlestung für die dem Lizenznehmer vertraglich gewährten Rechte und für die von MFI übernommenen vertraglichen Verpflichtungen zahlt der Lizenznehmer an MFI eine vertragliche Lizenzgebühr in Höhe von 15% (…) des Bruttogesamtbetrages abzüglich der gesamten Mehrwertsteuer, des beim Lizenznehmer für die Dienstleistungen eingeht.
11.2 (…)
11.3 Zahlungen sollen einmal monatlicht jeweils binnen dreißig Tagen zum Monatende geleistet werden.
(…)
Artikel 12 – Buchführung und Aufzeichnungen
12.1 (…)
12.2 Der Lizenznehmer soll MFI binnen 30 Tagen nach Monatsende einen Rechenschaftsbericht mit ausführlichen Abgaben zu den erbrachten Dienstleistungen und den im Laufe des Monats beim Lizenznehmer eingegangenen Bruttogesamtbeträgen abzüglich des gesamten Mehrwertsteuer übergeben.
(…)
Artikel 17 – Kündigung
17.1 (…)
17.2 Bei eventuell aus diesem Vertrag entstehenden Streitigkeitenwerden die Vertragsparteien nocn vor der vertragsgemäßen Kündigung nach besten Kräften versuchen zu einer gemeinsamen Lösung zu gelangen.
17.3 Kündigungen können von beiden Vertragsparteien ausgesprochen werden. (…)
(…)
Artikel 19 – Anwendbares Recht und Gerichtstand
19.1 Dieser Vertrag unterlegt niederländischem Recht.
19.2 (…), werden alle Streitigkeiten aus diesem Vertrag zur Beilegung an die endgültige und rechtskräftige Zuständigkeit des Rotterdam District Court in den Niederlanden verwiesen.“
Omstreeks 1995 zijn partijen in gesprek geweest over de hoogte van de licentievergoeding. Naar aanleiding van dit gesprek heeft daarin geen wijziging plaatsgevonden.
Omstreeks 2003 heeft [B] zijn functie neergelegd en is het management, dat eerder verzorgd werd door mevrouw [P], in handen van de heer [X] (hierna: “[X]”) gekomen.
Vanaf medio 2003 heeft Bad Wilstein een aantal maal de maandelijkse rapportages niet of niet tijdig verzonden. Op 30 september heeft de Stichting Bad Wilstein terzake, voorzover van belang, het volgende geschreven.
“September 2003 is ended today and we are still waiting for the reports of the clinic for JUNE, JULY and AUGUST 03.
Could you please be so kind as to fax these reports as soon as possible? May be including the one of September 03?
Could you also fax the transfer slips for the payment of royalties for APRIL and MAY 03?”
Bij brief d.d. 30 september 2003 heeft Bad Wilstein de Stichting de rapportage over juni 2003 gezonden.
Op 10 oktober 2003 heeft de Stichting Bad Wilstein onder meer het volgende geschreven.
“Thank you very much for the invoice we received 2 days ago. We have mailed to you the corresponding invoice.
Nevertheless we are almost in the middle of October and we should have received already long ago at least the reports of July and August 2003.
So please be so kind as to fax ASAP these 2 reports: July and August 2003.”
Op 17 oktober 2003 heeft Bad Wilstein de Stichting de rapportage over juli 2003 gezonden.
Op 6 december 2003 heeft de Stichting Bad Wilstein voorzover van belang het volgende geschreven.
“MAHC-Traben-Trarbach [Bad Wilstein, rb] is still very late for sending the reports.
Please be so kind as to fax quickly your reports of SEPTEMBER, OCTOBER and NOVEMBER 2003.”
Op 11 en 23 december 2003 heeft de Stichting Bad Wilstein terzake een herinnering gezonden.
Op 8 januari 2004 heeft Bad Wilstein de Stichting telefonisch medegedeeld de maandelijkse rapportages niet te hebben verzonden, omdat de Stichting Bad Wilstein een bepaald belastinginstructieformulier niet had toegezonden. Bij fax van 25 januari 2004 heeft de Stichting Bad Wilstein terzake, voorzover relevant, het volgende geschreven.
“It has taken a little time, but we have been able to clarify the situation regarding the special tax instructions that you were supposed to receive from MFI. Actually, please find below an explanation of the whole procedure:
1. The MAHC of Traben Trarbach sends to MFI a 3-fold form which you fill out partly. Then, MFI also enters information on that form, signs it and forwards it to the Dutch tax office (MFI did so on 1 August 03).
2. The Dutch tax office stamps the form and returns it to MFI, who forwards it to the MAHC of Traben Trarbach. MFI did so on 8 Sep 03 (see attached the copy of the letter).
3. Then the MAHC of Traben Trarbach must send it to the German tax office. It was actually done by one of you, for the Bundesamt für Finanzen sent back a 2-page letter (Freistellungsbescheinigung) agreeing that no tax should be paid in Germany for the period going from 14 May 2003 to 31 May 2006. They also indicate on page 2 (in bold) that a copy of it was sent to the MAHC of Traben Trarbach (see also attached their letter).
So, MFI did not also send it to Traben Trarbach; anyway, this was the first time that MFI received a letter from the Bundesamt für Finanzen directly; usually, as far as MFI is concerned, the procedure stops after receiving back the stamped form from the Dutch tax office and after forwarding it to Traben Trarbach.
In the past, Mrs [P] used to take care of this; this time, it was done by Günter Feiden, may be he did not passed on the information to you.
(…)
So, we hope the thing is now clear. Please do not hesitate to contact us in case you need something more. Nevertheless, for the future, please remember that whatever information you may find unclear or missing, this should not have any incidence on the regularity of the reports, which have absolutely to be sent every month. Just send us a message and explain to us your problem, it will be our pleasure to help you as much as we can.
(…)
PS: please be so kind as to urgently send us the monthly reports for the period of Sep to Dec 03.”
Op 2 en 7 februari 2004 heeft de Stichting Bad Wilstein terzake een herinnering gezonden.
Op 18 februari 2004 heeft de Stichting Bad Wilstein een brief gezonden, waarin zij onder meer het volgende heeft medegedeeld.
“On 8 January 04, we contacted you to find out why no monthly reports had been sent to our office since August 03 (…). You replied: “As long as we have not received the tax instructions form from MFI, we will not send any report.” (…) inappropriate in all respects, the more since you had never let us know before that you did not have this document; moreover, as shown in my 25 January 04’s fax message, it had been well sent to the MAHC Traben-Trarbach, in September 03 (…). So, MFI could not be made responsible for the confusion that took place in the offices of the MAHC Traben-Trarbach.
In the following two weeks, not only didn’t we receive any apologies from you, but we still did not receive the reports either. So, on 13 February 04, I called you again, and then you told me: “There is a lot of “discrepancies” from the time when Dr. [B] left, that have come to our attention. The fees are much too high …, and this has to be sorted out before we send any report. We will send you a letter explaining everything within the coming ten days”. Here is now our answer:
1. It would have been courteous from the MAHC of Traben-Trarbach to inform MFI of an event as important as the replacement of its manager (…)
2. Whatever the points you wanted to get discussed, you have been free all the time to inform us about it through a normal oral or written communication. By preferring to stop sending the reports and the license fees for the last five months, you have put yourself in a clear situation of violation of the license agreement (articles 11.3 and 12.2); on top of it, you are trying again to exert pressure on MFI. This is unacceptable.
3. Complying to the provisions of the license agreement (…) is the absolute prerequisite to a normal communication between us and to MFI’s taking of your points into consideration.
4. Moreover, as your attitude represents a clear threat for the preservation of the purity of the knowledge of the Maharishi Vedic Approach to Health (…) if, after 8 days from the time you receive the present fax message, the reports have not been sent to our office,
a) the doctors and technicians practising Maharishi Ayur-Ved at the MAHC of Traben-Trarbach will be informed that continuing to do so in the present situation would be a violation of their own agreements with MFI (…). All the other European doctors and technicians trained in Maharishi Ayur-Ved will also be informed of the situation and will be requested not to accept any intervention at the MAHC of Traben-Trarbach
b) all our international and local producers of the Maharishi Ayur-Veda preparations will be instructed to suspend their deliveries (…)
c) we will immediately start the procedure of termination of the agreement and will use legal means to recover MFI’s license fees and losses.
5. If within the 8 coming days, all the missing reports are sent by fax to our office, and if all the corresponding payments normally follow in due time, the above restrictions will not be implemented.
We are nevertheless hopeful that you will come back on the path of wisdom and will allow this abnormal situation to be resolved in the best way for both parties.”
Op 18 maart 2004 heeft de raadsman van de Stichting Bad Wilstein onder meer het volgende geschreven.
“(…)
I therefore request and, if necessary, demand that Bad Wilstein will provide Stichting Maharishi with the monthly financial reports as per September 2003 within 5 working days following reception of this letter. Furthermore, I request and, if necessary demand, the payment of the outstanding license fee, within to working days after the reception of the invoice which will be send to you by Stichting Maharishi on the basis of the monthly financial reports. If you do not act in accordance with these requests, you will be in default. Stichting Maharishi shall be entitled to demand specific performance or to terminate the Agreement and to collect damages, at its discretion.”
Op 17 mei 2004 heeft Bad Wilstein de Stichting voorzover hier van belang het volgende geschreven
“(…)
Im rahmen der Übernahme des Geschäftsfürhertätigkeit sehe ich es meine Pflicht an, alle Rechtsverhältnisse, die die Gesellschaft begründet hat, insbezondere langfristige Vertragsverhältnisse detailliert und im Einzeln überprüfen zu lassen, da ich als Geschäftsführer dieser Gesellschaft zum wohl dieser Gesellschaft zu handeln und Schaden van ihr abzuwenden habe. (…)
Auch der zwischen Ihnen und der Gesellschaft bestehende Vertrag gehört hierzu (nachfolgend “Lizenzvertag“ genannt). Ich bin kein Jurist, aber nach meinem Verständnis bestehen gegen diese vertragliche Vereinbarung erhebliche Bedenken.
Ob diese geeignet sind, die Nichtigkeit dieses Vertrages anzunehmen oder auf jeden Fall zu einer Neustrukturering und Anpassung geeignet sind, vermag ich aus eigener Kompetenz nicht fest zu stellen. In diesem Zusammenhang habe ich Kenntnis van Stellungnahmen deutscher Rechtsanwälte erhalten, die diese für andere Ihrer Lizenzpartner abgegeben haben und aus denen auch schon erhebliche Bedenken ersichtlich sind.
Es ist davon auszugehen, dass der dortige Vertrag gleich ausgestaltet ist, wie der mit der Gesellschaft geschlossenen, da dieser Vertrag wohl ein Standart-Lizenzvertrag ist, da nur unser Name als Vertragspartner eingesetzt wurde.
Aufgrund der Komplexität dieses Vertrages ist dieser nach deutschem und niederländischen Recht zu prüfen. Wir haben dies den Rechtanwälten, die uns in Deutschland vertreten, zur Prüfung übergeben met dir Bitte, dies auch einem holländische Kollegen zu übergeben.
Da wie gesagt, erhebliche Bedenken gegen die Rechtswirksamkeit bestehen, bin ich zur Vermeidung von weiteren Schäden gehalten, gegenüber Ihnen eventuell zustehenden Ansprüchen aus diesem Vertrag das
Zurückbehaltungsrecht
bis zur Klärung geltend zu machen.
Gleichzeitig muss sich die Gesellschaft Rückforderungsansprüche vorbehalten, falls in der Vergangenheit Zahlungen geleistet wurden, die sich nicht aus dem vertrag rechtfertigen lassen.
Sobald uns eine abschließende Stellungnahme vorliegt, werden ich mich wieder mit Ihenen ins Benehmen setzen und verbleibe
(…)“
Op 20 januari 2005 heeft de Stichting Bad Wilstein laten weten de overeenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden.
Het geschil
in conventie
De Stichting vordert na vermindering van eis bij haar conclusie van repliek in conventie – kort gezegd -, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I veroordeling van Bad Wilstein tot betaling van EUR 160.000,- en een bedrag terzake van de schade, die de Stichting geleden heeft door het niet ontvangen van de licentievergoeding vanaf januari 2004 tot het moment dat niet langer een licentievergoeding verschuldigd was, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 september 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
II veroordeling van Bad Wilstein tot afgifte binnen vijf dagen na betekening van het vonnis aan de Stichting op de Meijelseweg 10, 6089 ND te Heibloem, gemeente Roggel en Neer, Nederland, danwel aan de met executie belaste Duitse deurwaarder, van alle gedrukte en elektronische opleidingsproducten, van alle naam- en adresgegevens van patiënten, klanten en leveranciers, van alle gegevens over doktoren, andere behandelaars en onderwijzers die in opdracht van Bad Wilstein handelingen verrichten en van alle andere producten, in de ruimste zin des woords, die Bad Wilstein uit hoofde van de overeenkomst van de Stichting in haar bezit heeft, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor elke werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Bad Wilstein niet aan deze veroordeling voldoet;
III veroordeling van Bad Wilstein de exploitatie van het Maharishi Ayurveda Gezondheidscentrum met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor elke werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Bad Wilstein niet aan deze veroordeling voldoet;
IV Bad Wilstein te verbieden nog langer de Maharishi vedische wetenschap toe te passen en Bad Wilstein te veroordelen ieder gebruik van de merken en de handelsnamen van de Stichting, onder meer “Maharishi”, “Maharishi Ayur-Veda”, “Maharishi Amrit Kalash” en “Panchakarma” te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor elke werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Bad Wilstein niet aan deze veroordeling voldoet;
V Bad Wilstein te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van de vertaling van het exploot van de dagvaarding daaronder begrepen.
De Stichting legt aan haar vorderingen, naast voormelde vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag. Bad Wilstein is medio 2003 zonder aanleiding gestopt met het zenden van de maandelijkse financiële rapportages en met haar maandelijkse betalingen. Aldus is Bad Wilstein tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de overeenkomst. De Stichting heeft op grond van die tekortkoming uiteindelijk de overeenkomst op 20 januari 2005 met onmiddellijke ingang ontbonden. Over de periode voor 20 januari 2005 dient Bad Wilstein alsnog aan haar verplichtingen te voldoen en voor na die datum geldt dat zij niet langer gerechtigd is tot het voeren van de handelsnamen en merken van de Stichting, tot het toepassen van de Maharishi vedische wetenschap toe te passen of een Maharishi Ayurveda Gezondheidscentrum te eploiteren.
Bad Wilstein voert gemotiveerd verweer.
in reconventie
Bad Wilstein vordert - samengevat - veroordeling van de Stichting tot betaling van EUR 1.534.726,49, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 november 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, met verklaring voor recht dat Bad Wilstein gerechtigd is de betaling van een het in conventie gevorderde op te schorten en/of te verrekenen met het in reconventie gevorderde, met veroordeling van de Stichting in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
Bad Wilstein legt aan haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende stellingen ten grondslag. De overeenkomst geeft Bad Wilstein het recht om kort gezegd de Maharishi vedische wetenschap uit te oefenen. Bad Wilstein is over hetgeen zij daarmee verdient de licentievergoeding van 15% verschuldigd. Daartegenover staat dat de Stichting bepaalde diensten aan Bad Wilstein dient te verlenen, waaronder het verzorgen van de marketing (artikel 4.3). De Stichting is haar verplichtingen terzake echter niet nagekomen, zodat Bad Wilstein zelf kosten voor marketing heeft moeten maken. Deze kosten, die voor rekening van de Stichting dienen te komen, bedragen EUR 300.000,-. Voorts heeft Bad Wilstein een bedrag van EUR 196.794,29 aan de Stichting betaald terzake van door haar verrichte diensten, welke niet onder de reikwijdte van de overeenkomst vallen. Dit bedrag heeft zij onverschuldigd betaald; de Stichting dient haar dit terug te betalen. Daarbij komt nog een bedrag van EUR 1.037.932,25 aan betaalde vergoeding, die betrekking had op Maharishi vedische diensten, verricht tijdens kennismakingsdagen. Deze kennismakingsdagen behelsden geen behandeling, doch waren feitelijk een marketinginstrument, zodat terzake geen licentievergoeding afgedragen had hoeven worden. Ook dit bedrag dient de Stichting als onverschuldigd betaald terug te betalen aan Bad Wilstein.
De Stichting voert gemotiveerd verweer.
De beoordeling
Op grond van artikel 19 van de overeenkomst is deze rechtbank bevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen en is op het geschil Nederlands recht van toepassing.
in conventie
In confesso is dat tussen partijen vanaf 24 september 1993 tot 20 januari 2005 de overeenkomst gegolden heeft, op grond waarvan Bad Wilstein onder meer verplicht was maandelijks een financieel overzicht aan de Stichting te verstrekken, aan de hand waarvan de door haar te betalen licentievergoeding berekend werd (artikel 11.1 en artikel 12.2). De eerste tien jaar van de looptijd van de overeenkomst is Bad Wilstein haar verplichtingen nagekomen. Vanaf medio 2003 is Bad Wilstein haar verplichtingen echter niet meer nagekomen. Naar de rechtbank begrijpt stelt Bad Wilstein op grond van een aantal omstandigheden daartoe ook niet langer verplicht te zijn. Geen van deze omstandigheden kan echter leiden tot de conclusie dat Bad Wilstein niet meer gehouden was haar verplichtingen na te komen of dat de Stichting geen nakoming meer zou kunnen of mogen vorderen. De rechtbank overweegt terzake het volgende.
Bad Wilstein laat na haar stelling dat haar oprichter en werknemer [B] tevens persoonlijk secretaris van de Maharishi was te onderbouwen, terwijl de Stichting deze stelling weersproken heeft. De rechtbank zal deze stelling dan ook als onvoldoende onderbouwd passeren. Derhalve valt niet valt in te zien op grond waarvan het gestelde misbruik van omstandigheden door [B], wat daar 10 jaar na dato verder ook van zij, voor rekening van de Stichting zou dienen te komen.
Voorzover Bad Wilstein zich bedoelt te beroepen op onvoorziene omstandigheden, geldt dat onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld zijn om aan te nemen dat op een zeker moment sprake was van onvoorziene omstandigheden, laat staan dat dergelijke onvoorziene omstandigheden zich medio 2003 manifesteerden en voor rekening van de Stichting zouden moeten komen. Voorts gaat Bad Wilstein eraan voorbij dat ook indien sprake zou zijn van onvoorziene omstandigheden haar niet op grond daarvan het recht toekomt de nakoming van haar verplichtingen op te schorten. Artikel 6:258 BW biedt partijen ingeval van onvoorziene omstandigheden immers slechts de mogelijkheid wijziging van de overeenkomst te verzoeken.
Voorts begrijpt de rechtbank de stellingen van Bad Wilstein aldus dat zij stelt dat, nu de Stichting haar verplichtingen op grond van de overeenkomst niet nakwam, Bad Wilstein daartoe ook niet meer verplicht was. Daargelaten dat niet inzichtelijk is vanaf welk moment de Stichting haar verplichtingen niet meer zou zijn nagekomen, geldt dat gesteld noch gebleken is dat Bad Wilstein de Stichting op enig moment in gebreke gesteld heeft. Voorzover Bad Wilstein bedoelt te stellen dat haar brief van 17 mei 2004 als ingebrekestelling te gelden heeft, gaat zij eraan voorbij dat deze brief niet aangeeft dat de Stichting haar verplichtingen niet nagekomen is of welke verplichtingen zij niet nagekomen zou zijn. Ook wordt de Stichting geen termijn geboden om alsnog deugdelijk na te komen, zodat de brief van 17 mei 2004 niet als ingebrekestelling in de zin van artikel 6:82 BW kan gelden. In ieder geval geldt dat, nu voor de Stichting onduidelijk bleef op grond van welke niet nagekomen verplichtingen Bad Wilstein zich op een opschortingsrecht voor wat haar verplichtingen betreft beriep, Bad Wilstein zich niet in redelijkheid op dat gestelde opschortingsrecht kon beroepen. Bad Wilstein gaat er voorts bij dit alles aan voorbij dat zij in ieder geval vanaf 18 maart 2004 zelf reeds in verzuim verkeerde. De gestelde niet nakoming van haar verplichtingen door de Stichting, waarop Bad Wilstein haar bij brief van 17 mei 2004 gewezen zou hebben, kan dan ook geen rechtvaardiging zijn voor de niet nakoming door Bad Wilstein van haar verplichtingen. Of al dan niet sprake is van wanprestatie door de Stichting kan in dit verband derhalve verder buiten beschouwing blijven. Bad Wilstein dient haar verplichtingen op grond van de overeenkomst alsnog deugdelijk na te komen.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering tot betaling van achterstallige licentievergoeding over de periode van september 2003 tot het moment waarop deze vergoeding niet meer verschuldigd was (20 januari 2005) toegewezen wordt. Door Bad Wilstein is geen verweer gevoerd tegen de hoogte van het gevorderde bedrag of tegen de gevorderde wettelijke rente, zodat het onder I terzake gevorderde in zijn geheel toewijsbaar is. Ten aanzien van de wettelijke rente geldt echter dat deze eerst toegewezen zal worden met ingang van de datum waarop de verschillende betaling opeisbaar werden. Op grond van artikel 11.3 van de overeenkomst was dat steeds 30 dagen na afloop van de betreffende maand.
Onder II vordert de Stichting afgifte van een aantal zaken, waaronder een gegevens met betrekking tot een ruime kring van bij Bad Wilstein betrokken personen. Bad Wilstein voert tegen deze vordering geen verweer, zodat deze vordering in beginsel toegewezen dient te worden. Ten aanzien van de gedrukte en elektronische opleidingsproducten geldt dat deze onder de in het kader van de overeenkomst verstrekte know-how vallen en zonder meer op grond van de ontbinding geretourneerd dienen te worden. Ook voor de overige producten die Bad Wilstein uit hoofde van de overeenkomst onder zich heeft geldt dat ontbinding van die overeenkomst voldoende grond is om Bad Wilstein tot retournering daarvan te verplichten. Ten aanzien van de naam- en adresgegevens van patiënten, klanten, leveranciers, doctoren, behandelaars en onderwijzers geldt echter dat de verplichting tot opgave daarvan niet zonder meer voortvloeit uit de overeenkomst of de ontbinding daarvan, terwijl ook niet zonder meer duidelijk is welk gerechtvaardigd belang de Stichting heeft bij afgifte van deze gegevens. De Stichting laat na haar vordering op dit punt te onderbouwen, zodat de rechtbank dit deel van het onder II gevorderde afwijst, waarbij in het midden kan blijven in hoeverre dit deel van de vordering zich verhoudt met wet- en regelgeving op het gebied van bescherming van persoonsgegevens.
Ten aanzien van de gevorderde dwangsom geldt dat Bad Wilstein geen verweer voert, terwijl de hoogte daarvan en de termijn voor retournering de rechtbank niet onredelijk voorkomen, mede in aanmerking genomen dat de overeenkomst reeds op 20 januari 2005 ontbonden is. De gevorderde dwangsom wordt toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank het redelijk acht hieraan een maximum van EUR 100.000,- te stellen.
Bad Wilstein voert voorts geen verweer met betrekking tot de vorderingen onder III en IV, terwijl de gegrondheid daarvan direct voortvloeit uit de ontbinding van de overeenkomst, op grond waarvan Bad Wilstein immers het tijdelijke recht tot exploitatie van het Maharishi Ayurveda Gezondscentrum en tot gebruik van genoemde merken en handelsnamen verkregen had. Deze vorderingen worden derhalve toegewezen zoals gevorderd.
Bad Wilstein stelt tot slot dat de Stichting op grond van de overeenkomst verplicht was meer gelegenheid te bieden om in onderling overleg tot een oplossing van het geschil te komen, alvorens tot dagvaarding over te gaan. Bad Wilstein gaat er met deze stelling aan voorbij dat de Stichting haar vanaf 30 september 2003 met enige regelmaat schriftelijk heeft gewezen op het feit dat zij haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam. Bad Wilstein heeft op de brieven van de Stichting eerst bij brief van 17 mei 2004 schriftelijk gereageerd, terwijl zij ook zelf, eerder, het overleg had kunnen zoeken.
Bad Wilstein wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van de Stichting, daaronder begrepen de kosten van vertaling van de dagvaarding.
in reconventie
In reconventie vordert Bad Wilstein een bedrag van EUR 300.000,-, bestaande uit kosten die zij heeft moeten maken doordat de Stichting niet voldaan zou hebben aan haar verplichting tot het verrichten van inspanningen op marketinggebied. Uit hetgeen in conventie is overwogen volgt reeds dat deze vordering niet toewijsbaar is, nu de Stichting niet in verzuim verkeerde. Zij is derhalve niet op grond van haar gestelde wanprestatie, zelfs indien die zou komen vast te staan, tot vergoeding van de gestelde schade aan de zijde van Bad Wilstein verplicht (artikel 6:74 lid 2 BW). Indien de brief van 17 mei 2004 zou kunnen gelden als ingebrekestelling geldt dat artikel 6:89 BW aan toewijzing van dit deel van de vordering van Bad Wilstein in de weg staat.
Voor het deel van de vordering van Bad Wilstein dat op onverschuldigde betaling gegrond is, geldt eveneens dat dit niet toewijsbaar is. Daarbij geldt het volgende. Bad Wilstein heeft haar betalingen steeds verricht op grond van door of namens haar zelf opgestelde financiële overzichten, hetgeen aannemelijk maakt dat Bad Wilstein ten tijde van die betalingen in ieder geval zelf niet van oordeel was dat zij onverschuldigd betaalde.
Mede bezien in het licht daarvan, is niet inzichtelijk op grond waarvan ayurvedische dienstverlening tijdens kennismakingsdagen verricht als marketinginstrument niet zou vallen onder niet onder “Dienstleitungen” als in artikel 1.7 van de overeenkomst, althans had Bad Wilstein haar stelling op dit punt nader dienen te onderbouwen, hetgeen zij nalaat. Dit artikel omvat immers alle ayurvedische dienstverlening, zonder dat dienstverlening met een bepaald doel uitgesloten wordt. De vordering van Bad Wilstein is niet toewijsbaar, voorzover gegrond op de veronderstelling dat over ayurvedische dienstverlening tijdens kennismakingsdagen geen licentievergoeding verschuldigd was.
Ook de vordering met betrekking tot de inkomsten terzake van algemene medische handelingen, zoals bloeddrukmeting en diagnosestelling, wijst de rechtbank af. Voorzover Bad Wilstein hiermee bedoeld heeft te stellen dat diagnosestelling en summier lichamelijk onderzoek, voorafgaand aan of tijdens een ayurvedische behandeling, niet onder de overeenkomst zou vallen, gaat zij voorbij aan het bepaalde in artikel 1.7, waaronder dergelijke algemene medische handelingen in het kader van een ayurvedische behandeling zonder meer vallen. Voorzover Bad Wilstein bedoeld heeft te stellen dat zij buiten de ayurvedische behandeling ook een stroom van inkomsten uit op zichzelf staande andersoortige medische behandelingen had, had het op haar weg dit nader te onderbouwen. In ieder geval zijn daartoe niet voldoende de door haar zelf ten behoeve van deze procedure opgestelde financiële overzichten, waarbij de rechtbank mede in aanmerking neemt dat gesteld noch gebleken is dat terzake accountantscontrole heeft plaatsgevonden, of de overgelegde verklaringen, waaruit een dergelijke separate inkomstenstroom onvoldoende blijkt. Daarbij neemt de rechtbank weer mede in aanmerking dat het steeds Bad Wilstein zelf geweest is die de inkomsten uit deze medische behandelingen aangemerkt heeft als inkomsten uit ayurvedische dienstverlening.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde verjaring van de vorderingen van Bad Wilstein, bezien in het licht van het voorgaande ten overvloede, het volgende. Bad Wilstein stelt terecht dat artikel 3:309 BW, naast de genoemde verjaringstermijn van vijf jaar, bepaalt dat een vordering uit onverschuldigde betaling in ieder geval door verloop van 20 jaren verjaart. Dat een maximumtermijn vastgelegd is neemt echter niet weg dat de termijn van vijf jaar aanvangt op het moment dat de schuldeiser bekend is met de vordering en de persoon van de ontvanger. Bad Wilstein laat na te stellen waardoor zij in 2004 en niet eerder bekend raakte met haar onverschuldigde betaling. De stellingen van Bad Wilstein leiden, nu geen gewijzigde omstandigheden gesteld zijn die de bekendheid eerst in 2004 met zich hebben kunnen brengen, tot de conclusie dat zij reeds op het moment van betaling met de gestelde onverschuldigdheid daarvan bekend moest zijn.
Bad Wilstein wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure, gevallen aan de zijde van de Stichting.
De beslissing
De rechtbank
in conventie
I veroordeelt Bad Wilstein tot betaling aan de Stichting van een bedrag van EUR 160.000,-, vermeerderd met wettelijke rente over de afzonderlijke termijnen vanaf het moment van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
II veroordeelt Bad Wilstein tot vergoeding van de schade welke de Stichting geleden heeft door het niet ontvangen van de licentievergoeding vanaf januari 2004 tot 20 januari 2005, vermeerderd met wettelijke rente over de afzonderlijke termijnen vanaf het moment van opeisbaarheid daarvan tot aan de dag der algehele voldoening;
III veroordeelt Bad Wilstein tot afgifte binnen vijf dagen na betekening van het vonnis aan de Stichting op de Meijelseweg 10, 6089 ND te Heibloem, gemeente Roggel en Neer, Nederland, danwel aan de met executie belaste Duitse deurwaarder, van alle gedrukte en elektronische opleidingsproducten en van alle andere producten, in de ruimste zin des woords, die Bad Wilstein uit hoofde van de overeenkomst van de Stichting in haar bezit heeft, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor elke werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Bad Wilstein niet aan deze veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van EUR 100.000,-;
IV veroordeelt Bad Wilstein de exploitatie van het Maharishi Ayurveda Gezondheidscentrum met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor elke werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Bad Wilstein niet aan deze veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van EUR 100.000,-;
V verbiedt Bad Wilstein met onmiddellijke ingang nog langer de Maharishi vedische wetenschap toe te passen en veroordeelt Bad Wilstein met onmiddellijke ingang ieder gebruik van de merken en de handelsnamen van de Stichting, onder meer “Maharishi”, “Maharishi Ayur-Veda”, “Maharishi Amrit Kalash” en “Panchakarma”, te staken en gestaakt te houden, onder verbeurte van een dwangsom van EUR 5.000,- voor elke werkdag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, dat Bad Wilstein niet aan deze veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van EUR 100.000,-;
VI veroordeelt Bad Wilstein in de kosten van het geding in conventie aan de zijde van de Stichting, waaronder de kosten voor vertaling van de dagvaarding, tot op heden begroot op EUR 3.743,54 voor verschotten en EUR 2.842,- voor salaris procureur;
VII verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
VIII wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
IX wijst het gevorderde af;
X veroordeelt Bad Wilstein in de kosten van het geding in reconventie gevallen aan de zijde van de Stichting, tot op heden begroot op nihil voor verschotten en EUR 1.421,- voor salaris procureur;
XI verklaart dit vonnis voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2006.?