ECLI:NL:RBROT:2006:AV5278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
202680 / HA ZA 03-2182
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging arbitraal vonnis en schending opdracht scheidsgerecht

In deze zaak vorderde eiser, mr. [X], samen met de besloten vennootschap SHOSMANINOV B.V., de vernietiging van een arbitraal vonnis dat op 12 maart 2003 was gewezen door arbiters in een geschil met KPMG Meijburg. De vordering tot vernietiging was gebaseerd op twee gronden: schending van de opdracht aan het scheidsgerecht en het ontbreken van een deugdelijke motivering van het arbitraal vonnis. De rechtbank Rotterdam heeft op 8 maart 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de vordering tot vernietiging en dat deze vordering tijdig was ingediend. Eiser stelde dat arbiters zich niet aan hun opdracht hadden gehouden door niet te beslissen op zijn vorderingen en dat het arbitraal vonnis onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbiters wel degelijk op de vorderingen van eiser hadden beslist, ook al was de motivering niet expliciet. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis moest worden afgewezen. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van KPMG Meijburg. De uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan de motivering van arbitraal vonnissen worden gesteld en de beperkte mogelijkheden voor vernietiging op basis van onvoldoende motivering.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 202680 / HA ZA 03-2182
Uitspraak: 8 maart 2006
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
1. [mr. X],
wonende te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SHOSMANINOV B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisers,
procureur mr. O.E. Meijer,
- tegen -
de maatschap KPMG MEIJBURG & CO,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaten mr. H.J. Blaisse en mr. J.F. Garvelink
te Amsterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “Mr. [X]” en “Shosmaninov”, respectievelijk “KPMG Meijburg”. Mr. [X] en Shosmaninov worden hierna gezamenlijk aangeduid als “[X]”.
1. Het verloop van het geding
1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 13 juni 2003;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek, met producties;
- conclusie van dupliek, met producties.
1.2
Partijen hebben hun standpunten op 20 juni 2005 doen bepleiten door hun raadslieden, die zich daarbij hebben bediend van pleitnotities.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1
Mr. [X] was met ingang van 1 september 1989 als belastingadviseur werkzaam bij KPMG Meijburg. Sinds 1 januari 1993 was [X] - eerst in persoon en enige jaren later door middel van zijn beroepsvennootschap Shosmaninov - lid van de maatschap van KPMG Meijburg.
2.2
KPMG Meijburg heeft in de maatschapsvergadering gehouden op 25 maart 2000 besloten de overeenkomst met [X] op te zeggen met machtiging van het dagelijks bestuur de gevolgen hiervan financieel af te wikkelen (hierna: het “maatschapsbesluit”). Na overleg over de mogelijkheden van een regeling in der minne heeft het dagelijks bestuur uitvoering gegeven aan het maatschapsbesluit door bij brief d.d. 16 juni 2000 de overeenkomst met [X] op te zeggen tegen
1 oktober 2000.
2.3
Terzake van het tussen partijen gerezen geschil omtrent het maatschapsbesluit, de uitvoering daarvan en de daaraan door KPMG Meijburg verbonden financiële consequenties heeft [X], op grond van de tussen partijen overeengekomen geschillenregeling, op 18 mei 2001 een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt bij het Nederlands Arbitrage Instituut.
2.4
In de arbitrage heeft [X] - verkort weergegeven - gevorderd:
Primair
1) de vernietiging van het maatschapsbesluit van 25 maart 2000;
2) vaststelling dat het dagelijks bestuur onbevoegd was de overeenkomst met [X] op te zeggen; alsmede
3) onverkorte nakoming door KPMG Meijburg van haar verplichtingen jegens [X] voortvloeiende uit de overeenkomst, in het bijzonder betaling van de normale primaire winstaandelen en overwinsten voor de periode vanaf 1 oktober 2000, te vermeerderen met wettelijke rente, op verbeurte van een dwangsom;
Subsidiair
1) de vernietiging van het besluit tot uitvoering van het maatschapsbesluit, althans dit te converteren tot een opzegging met een termijn van tenminste 18 maanden;
2) vaststelling van een vergoeding conform artikel IX van de overeenkomst en veroordeling van KPMG Meijburg tot betaling van dit bedrag, door [X] berekend op NLG 10.400.000; alsmede
3) onverkorte nakoming door KPMG Meijburg van haar verplichtingen jegens [X] voortvloeiende uit de overeenkomst tot het moment waarop de overeenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, in het bijzonder betaling van de normale primaire winstaandelen en overwinsten voor de periode vanaf
1 oktober 2000, te vermeerderen met wettelijke rente, op verbeurte van een dwangsom;
Meer subsidiair
vaststelling van de prijs bedoeld in artikel XI van de overeenkomst en veroordeling van KPMG Meijburg tot betaling van dit bedrag, door [X] berekend op NLG 10.400.000, te vermeerderen met wettelijke rente en kosten.
2.5
Bij arbitraal vonnis gewezen op 12 maart 2003 te Rotterdam (hierna:
“het arbitrale vonnis”) hebben arbiters, rechtsprekende als goede mannen naar billijkheid, KPMG Meijburg veroordeeld om aan [X] een bedrag van € 500.000 te betalen. Arbiters hebben de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
2.6
Het arbitrale vonnis is op 14 maart 2003 neergelegd bij de griffie van deze rechtbank.
3. Het geschil
De vordering luidt - verkort weergegeven - om het arbitraal vonnis te vernietigen, althans gedeeltelijk te vernietigen, met veroordeling van KPMG Meijburg in de kosten van het geding.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [X] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1
Arbiters hebben zich niet aan hun opdracht gehouden (de vernietigingsgrond genoemd in artikel 1065 lid 1 onder c Rv.).
3.2
Arbiters hebben het arbitraal vonnis niet, althans onvoldoende met redenen omkleed (de vernietigingsgrond genoemd in artikel 1065 lid 1 onder d Rv.).
KPMG heeft de vordering van [X] gemotiveerd betwist en geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [X] in de kosten van het geding.
4. De beoordeling
4.1
De rechtbank stelt vast dat zij krachtens artikel 1064 lid 2 Rv. bevoegd is tot kennisneming van de vordering tot vernietiging en dat deze vordering is ingesteld binnen de termijn voorgeschreven in het derde lid van de zojuist genoemde wetsbepaling.
Ad 3.1: arbiters hebben zich niet aan hun opdracht gehouden
4.2
De rechtbank volgt het standpunt van [X] dat arbiters zich niet aan hun opdracht hebben gehouden, niet, om de volgende redenen.
4.3
[X] heeft ter onderbouwing van het beroep op deze vernietigingsgrond gesteld dat arbiters niet hebben beslist op zijn (subsidiaire) vordering om het besluit tot uitvoering van het maatschapsbesluit te vernietigen, althans dit te converteren tot een opzegging van tenminste 18 maanden, nu zij wel hebben aangegeven dat de jegens [X] in acht genomen opzegtermijn te kort is, maar hebben verzuimd te bepalen wat nu wel de opzegtermijn zou moeten zijn. Voorts hebben arbiters zich ten onrechte ontslagen geacht van de verplichting uit te maken, welke versie van de maatschapsovereenkomst op de verhouding van partijen van toepassing is.
4.4
Nu [X] heeft gesteld dat arbiters aldus (gedeeltelijk) niet op zijn vorderingen hebben beslist, is de rechtbank met KPMG Meijburg van oordeel dat op grond van artikel 1065 lid 6 Rv. reeds het feit dat [X] niet eerst op de voet van artikel 1061 Rv. arbiters heeft verzocht een aanvullend vonnis te wijzen, maakt dat de vordering tot vernietiging niet op deze grond kan worden ingesteld.
4.5
Voor zover [X] (subsidiair) heeft willen betogen dat arbiters hebben nagelaten om aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde stellingen te beoordelen, kan zulks niet leiden tot de conclusie dat arbiters hun opdracht in de zin van artikel 1065 lid 1 onder c Rv. hebben geschonden, aangezien de door de eisende partij aan de vordering ten grondslag gelegde stellingen niet onder zaken die aan het oordeel van arbiters zijn onderworpen zijn te begrijpen.
4.6
[X] heeft aan het beroep op de onder 3.2 genoemde vernietigingsgrond mede ten grondslag gelegd dat, voor zover arbiters wel over de onder 4.3 en 4.4 bedoelde vorderingen hebben beslist, dit oordeel niet is gemotiveerd. Daarop zal de rechtbank bij de beoordeling van die grondslag van de vordering ingaan.
4.7
Nu [X] zijn stelling dat arbiters zich niet aan de opdracht hebben gehouden voor het overige niet heeft onderbouwd en daarvan ook uit de gedingstukken niet is gebleken, wordt het beroep op deze vernietigingsgrond verworpen.
Ad 3.2: het arbitraal vonnis is niet, althans onvoldoende met redenen omkleed
4.8
Volgens artikel 1065 lid 1 aanhef en onder d Rv. kan vernietiging van een arbitraal vonnis plaatsvinden op de grond dat het vonnis niet met redenen is omkleed. Aan de rechter komt niet de bevoegdheid toe om op deze vernietigingsgrond een arbitraal vonnis naar zijn inhoud te toetsen (HR 25 februari 2000, NJ 2000, 508). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat vernietiging op deze grond slechts mogelijk is wanneer de motivering ontbreekt, en dus niet in gevallen van ondeugdelijke motivering. Met het ontbreken van een motivering is evenwel op een lijn te stellen het geval dat weliswaar een motivering is gegeven, maar dat daarin enige steekhoudende verklaring voor de desbetreffende beslissing niet te onderkennen valt (HR 9 januari 2004, NJ 2005, 190).
Met inachtneming van deze uitgangspunten, geldt het volgende ten aanzien van de bezwaren van [X] betreffende de motivering van het arbitraal vonnis.
4.9
KPMG Meijburg heeft primair aangevoerd dat de klachten over de motivering van het arbitraal vonnis die [X] bij conclusie van repliek heeft voorgedragen op grond van artikel 1064 lid 5 Rv. buiten beschouwing dienen te blijven nu deze niet in de dagvaarding zijn genoemd. De rechtbank volgt KPMG Meijburg hierin niet, omdat de onderhavige stellingen niet zijn te begrijpen onder gronden tot vernietiging in de zin van genoemd artikel, maar als een nadere feitelijke onderbouwing van de in de dagvaarding genoemde vernietigingsgrond dat het arbitraal vonnis niet (voldoende) met redenen is omkleed.
4.1
[X] heeft gesteld dat in het arbitraal vonnis niet is gemotiveerd waarom arbiters van mening zijn dat zij niet nader in hoeven te gaan op de vraag welke overeenkomst op de verhouding van partijen van toepassing is. Deze stelling kan niet slagen. In r.o. 6.5 van het arbitraal vonnis hebben arbiters overwogen:
“dat hetgeen in rechtsoverweging 6.2 van het vonnis is overwogen maakt, dat de opzegging van de maatschap gerechtvaardigd en juist was, maar dat de onder 6.4 genoemde feiten en omstandigheden tot de slotsom voeren, dat het toepassen van de kortingen en het achterwege laten van enige beëindigingsvergoeding leiden tot de conclusie dat KPMG Meijburg in de uitvoering van die opzegging in strijd met in ieder geval de redelijkheid en billijkheid hebben gehandeld, hetgeen haar jegens [X] schadeplichtig maakt. De ter zake aan [X] toe te kennen vergoeding ware rekening houdend met alle relevante omstandigheden ex aequo et bono vast te stellen op een bedrag van Euro 500.000,-”.
In de hierop aansluitende r.o. 6.6 hebben arbiters overwogen dat zij “gegeven het vorenstaande” niet hoeven in te gaan op hetgeen partijen anders of nader hebben gesteld of aangevoerd en dat zij zich met name ontslagen achten van de verplichting uit te maken, welke versie van de maatschapsovereenkomst op der partijen verhouding van toepassing is. Deze beslissing vloeit dus voort uit hetgeen onder 6.5 van het arbitraal vonnis is overwogen.
4.11
Anders dan [X] heeft gesteld, bevat het arbitraal vonnis voorts een motivering van het oordeel dat het dagelijks bestuur van KPMG Meijburg bevoegd was de overeenkomst op te zeggen. Zowel uit r.o. 6.3 als de hiervoor vermelde r.o. 6.5 van het arbitraal vonnis blijkt immers dat dit oordeel is gebaseerd op de onder 6.2 van het vonnis genoemde feiten en omstandigheden.
4.12
[X] heeft voorts gesteld dat arbiters hebben verzuimd de door KPMG Meijburg aan [X] te betalen vergoeding ad € 500.000,- te onderbouwen.
Gelet op de hiervoor vermelde uitgangspunten kan ook deze klacht slechts tot vernietiging leiden indien enige steekhoudende verklaring voor de vaststelling van dit schadebedrag ontbreekt. Daarvan is geen sprake, nu uit r.o. 6.5 blijkt dat dit bedrag is vastgesteld, rekening houdend met alle in r.o. 6.4 van het arbitraal vonnis meegewogen relevante feiten en omstandigheden. Het feit dat daarbij niet expliciet is aangegeven in welke mate de afzonderlijke meegewogen aspecten tot de vaststelling van de aan [X] toe te kennen vergoeding hebben bijgedragen, kan niet tot de conclusie leiden dat de beslissing niet is gemotiveerd. Aan de specifieke motiveringsklachten van [X] ten aanzien van de te hanteren opzegtermijn en het aanvangstijdstip daarvan gaat de rechtbank daarom voorbij. De stelling van [X] dat het vastgestelde bedrag veel te laag is, vormt geen motiveringsklacht en blijft om die reden buiten beschouwing.
Conclusie
4.13
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering tot vernietiging van het arbitraal vonnis moet worden afgewezen.
4.14
[X] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van KPMG Meijburg.
4. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vorderingen van [X];
veroordeelt [X] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van KPMG Meijburg bepaald op € 205,- aan vast recht en op € 1.808,- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is op 28 februari 2006 gewezen door mr. T.L. Tan, mr. G.J. Heevel en mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 maart 2006 door mr. L. de Loor-Alwin.
1554/128/1515