ECLI:NL:RBROT:2006:AV3300

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1599
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en voorwaarden voor indienen constructieve gegevens

In deze zaak gaat het om de bouwvergunning die is verleend aan [vergunninghouder] voor het vergroten van een woning in Rotterdam. De vergunning is verleend met voorwaarden, waaronder het indienen van constructieve gegevens uiterlijk drie weken voor aanvang van de werkzaamheden. Eiseres, die bezwaar maakte tegen de vergunning, stelt dat de vergunning niet had mogen worden verleend zonder de benodigde constructieve gegevens en dat de uitbouw schade toebrengt aan haar woning. De rechtbank oordeelt dat de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden niet kunnen worden nageleefd, omdat het bouwwerk al grotendeels is gerealiseerd. De rechtbank concludeert dat verweerder niet op goede gronden de bouwvergunning heeft verleend, omdat hij niet kon vaststellen dat er geen weigeringsgrond was. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. De gemeente Rotterdam moet het griffierecht aan eiseres vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het verlenen van bouwvergunningen en het belang van het indienen van alle benodigde gegevens.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr.: WW44 05/1599 - VER
Uitspraak
in het geding tussen
eiseres wonende te Rotterdam, eiseres,
gemachtigde mr. J. B. Houtappel, advocaat te Rotterdam,
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander, verweerder,
gemachtigde mr. K.I. Siem, medewerker van de gemeente Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 12 november 2004 heeft verweerder aan [vergunninghouder] op de voet van artikel 40 van de Woningwet in samenhang met artikel 2.5.14, sub m, van de Bouwverordening Rotterdam 1993 vergunning verleend met daaraan verbonden voorwaarden voor het vergroten van de woning gelegen aan [adres] te Rotterdam, kadastraal bekend Kralingen, [adres].
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 20 december 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 februari 2005, verzonden 28 februari 2005, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiseres bij brief van 11 april 2005 beroep ingesteld, waarna de gronden zijn aangevuld bij brief van 16 mei 2005.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2006. Aanwezig waren eiseres en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde alsmede door J. van Deventer en R.N.M.H.E. van den Barselaar, medewerkers van de gemeente Rotterdam (dS+V).
2. Overwegingen
2.1 Feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van een brief van eiseres van 6 juni 2003 heeft verweerder haar bij brief van 27 juni 2003 geïnformeerd omtrent de bouwactiviteiten op het perceel [adres] en haar onder meer medegedeeld dat de werkzaamheden zijn stilgelegd en dat in verband met deze activiteiten bouwaanvraagformulieren zijn toegestuurd en nog niet retour zijn ontvangen.
Bij brief van 23 juli 2003 heeft verweerder [vergunninghouder] verzocht de op het perceel [adres] geconstateerde bouwwerkzaamheden ten behoeve van een uitbouw te staken en gestaakt te houden en gewaarschuwd dat bestuursdwang kan worden toegepast.
Onder verwijzing naar eerdere mededelingen ter zake en contacten met de bouwinspecteur is namens eiseres bij brief van 14 oktober 2003 verzocht om handhavend op te treden tegen de bouwactiviteiten die zonder vergunning op het perceel [adres] zijn verricht.
Bij het besluit van 23 april 2004 heeft verweerder geweigerd om handhavend op te treden.
Op 30 juli 2004 heeft [vergunninghouder] een aanvraag (reguliere) bouwvergunning ingediend voor het gedeeltelijk vergroten van de woning [adres] aan de achterzijde.
Het tegen het besluit van 23 april 2004 gerichte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 5 oktober 2004 ongegrond verklaard, welk besluit bij brief van 26 oktober 2004 aan eiseres bekend is gemaakt.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan [vergunninghouder] de gevraagde bouwvergunning verleend. Hieraan zijn voorwaarden verbonden omtrent het indienen van (onder meer) constructieve gegevens van het bouwplan uiterlijk drie weken voor aanvang van de werkzaamheden. Het door eiseres hiertegen gerichte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Eiseres voert in beroep aan dat verweerder de vergunning niet had mogen verlenen zonder te beschikken over constructieve gegevens over de uitbouw en/of zonder een deugdelijk onderzoek te hebben gedaan naar de schade die door de aanbouw is aangebracht aan de omliggende woningen. Verweerder heeft volgens eiseres niet tot vergunningverlening onder voorwaarden kunnen overgaan, nu was te voorzien dat [vergunninghouder] de gevraagde gegevens niet zou verstrekken. Eiseres meent dat verweerder onvoldoende heeft laten meewegen dat de uitbouw de lichtinval in haar keuken en het uitzicht aanzienlijk belemmert. Nadrukkelijke controle door de bouwinspecteur kan aan het vorenstaande niets afdoen, aldus eiseres. Eiseres stelt dat wordt uitgegaan van een (toekomstige) fictieve situatie, terwijl bij afweging van de belangen, in dit geval het verschoond blijven van schade aan de woning van eiseres, de vergunning niet had mogen worden verleend. Het had volgens eiseres voor de hand gelegen als verweerder de door haar geleden schade als gevolg van de uitbouw zou hebben vergoed. Ook in zoverre acht eiseres het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
2.2 Wettelijk kader
Ingevolge artikel 40, eerste lid van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
In artikel 40a, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning, alsmede omtrent de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden. Ingevolge het tweede lid kan bij de maatregel worden bepaald dat daarbij aan te geven gegevens en bescheiden mogen worden overgelegd binnen een daarbij te bepalen termijn nadat de bouwvergunning is afgegeven.
Artikel 44, eerste lid, van de Woningwet luidt als volgt:
“De reguliere bouwvergunning mag slechts en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 2 en 120;
b. het bouwen niet voldoet aan de bouwverordening, of zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die zijn gegeven bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
De in artikel 40a van de Woningwet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Stb. 2002, 409; hierna: het Biab), waarvan artikel 4 als volgt luidt:
“1. Voorzover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen, verstrekt de aanvrager bij een aanvraag:
a. om een reguliere bouwvergunning: de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage;
b. om een reguliere bouwvergunning die overeenkomstig artikel 56a, eerste lid, van de wet in twee fasen wordt verleend: bij de aanvraag om bouwvergunning eerste fase de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.3.1 van hoofdstuk 1 van de bijlage, en bij de aanvraag om bouwvergunning tweede fase de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.3.2 van hoofdstuk 1 van de bijlage;
c. om een lichte bouwvergunning: de gegevens en bescheiden, bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.4 van hoofdstuk 1 van de bijlage.
2. In afwijking van het eerste lid behoeft de aanvrager de gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 1.5, onderdeel 1, van hoofdstuk 1 van de bijlage, eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden te verstrekken, en de gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 1.5, onderdeel 2, van hoofdstuk 1 van de bijlage, eerst uiterlijk twee dagen voor de aanvang van die bouwwerkzaamheden. Wanneer de aanvrager daaraan toepassing geeft, geven burgemeester en wethouders in de bouwvergunning aan welke gegevens en bescheiden het betreft.
3. Indien de aard van het bouwplan naar hun oordeel daartoe aanleiding geeft, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van het eerste lid, bepalen dat de gegevens en bescheiden, genoemd in paragraaf 1.5, onderdeel 3, van hoofdstuk 1 van de bijlage, door de aanvrager eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden behoeven te worden verstrekt. In dat geval geven zij in de bouwvergunning aan welke gegevens en bescheiden het betreft.
4. De gegevens en bescheiden worden verstrekt op de wijze als aangegeven in hoofdstuk 2 van de bijlage.”
2.3 Beoordeling
Niet in geschil is dat ter plaatse geen bestemmingsplan geldt en dat het onderhavige bouwplan de ingevolge de bouwverordening vastgestelde achtergevelrooilijn met circa 60 cm overschrijdt, reden waarom verweerder vrijstelling heeft verleend ingevolge artikel 2.5.14, sub m, van de Bouwverordening Rotterdam 1993.
De rechtbank dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden de bouwvergunning voor de uitbouw aan de achterzijde van de woning [adres] heeft verleend onder de daaraan verbonden voorwaarden dat bepaalde, in het primaire besluit genoemde, gegevens uiterlijk drie weken voor aanvang van de bouwactiviteiten ter goedkeuring worden overgelegd.
Inzake de bij de aanvraag voor een bouwvergunning aan te leveren gegevens en bescheiden is sinds 1 januari 2003 het Biab van toepassing. Dit besluit geldt voor alle gemeenten. In de nota van toelichting van dit besluit is opgemerkt dat gemeenten zelf geen eisen meer mogen stellen omtrent het opvragen van informatie ter beoordeling van een bouwvergunningsaanvraag, ook niet aanvullend. Voorts blijkt uit de nota van toelichting dat het uitgangspunt is dat alle van toepassing zijnde gegevens en bescheiden, zoals genoemd in de bijlage (hoofdstuk 1) van het Biab, op het moment van het indienen van de aanvraag om bouwvergunning moeten worden verstrekt. “Omdat op dat moment een deel van de informatie nog onbekend kan zijn, geeft het besluit de aanvrager de mogelijkheid om bepaalde gegevens (zoals constructieve details en de gegevens ten behoeve van het openbaar bouwregister) op een later tijdstip aan te leveren (artikel 4, tweede lid). Daarnaast geeft het besluit burgemeester en wethouders de (geclausuleerde) mogelijkheid om in bepaalde gevallen (zoals bijvoorbeeld cascobouw) zelf te bepalen dat bepaalde gegevens en bescheiden eerst na de afgifte van de bouwvergunning maar uiterlijk drie weken voor aanvang van de desbetreffende werkzaamheden mogen worden verstrekt (artikel 4, derde lid).”
De rechtbank stelt vast dat de aan de vergunning verbonden voorwaarden ten dele is gebaseerd op artikel 4, tweede lid, van het Biab, waaruit volgt dat de aanvrager de in deze bepaling genoemde gegevens en bescheiden uiterlijk drie weken dan wel uiterlijk twee dagen voor aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden behoeft te verstrekken. Daarnaast zijn de voorwaarden mede gebaseerd op artikel 4, derde lid, van het Biab, op grond waarvan het college van burgemeester en wethouders (in dit geval: verweerder) de bevoegdheid heeft om ter zake van de in deze bepaling genoemde gegevens en bescheiden te bepalen dat deze uiterlijk drie weken voor aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden behoeven te worden verstrekt.
Verweerder is bij de gang van zaken rond het indienen van een aanvraag voor bouwvergunning (onder meer) gebonden aan het bepaalde in het Biab, waarvan alleen mag worden afgeweken voor zover verweerder ter zake een bevoegdheid is gegeven (zoals in artikel 4, derde lid, van het Biab). De conclusie zou kunnen zijn dat verweerder gehouden is te allen tijde de in artikel 4, tweede lid, van het Biab bedoelde gegevens en bescheiden niet eerder van een aanvrager te verlangen dan uiterlijk drie weken voor aanvang van de bouwwerkzaamheden en daaromtrent te allen tijde een voorwaarde aan de bouwvergunning te verbinden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit te ongenuanceerd en doet dit geen recht aan de strekking en het uitgangspunt van het Biab.
Het Biab komt de indiener van een aanvraag voor een bouwvergunning tegemoet door af te wijken van het algemene uitgangspunt dat alle gegevens die betrekking hebben op de aanvraag bij het indienen van die aanvraag dienen te worden overgelegd en te bepalen dat niet alle gegevens direct bij de aanvraag behoeven te worden ingeleverd. Sommige gegevens - de nog niet bekende gegevens - kunnen later worden ingediend, maar in ieder geval voor aanvang van de desbetreffende werkzaamheden.
Het gaat hier om een bouwvergunning ter legalisering van een bouwwerk dat, zoals door verweerder ter zitting is verklaard, ten tijde van de verlening van de bouwvergunning reeds grotendeels is gerealiseerd. Bij een (grotendeels) gerealiseerd bouwwerk mag worden verondersteld dat bekend is welke materialen zijn gebruikt en overeenkomstig welke constructie is gebouwd. De in de nota van toelichting van het Biab genoemde reden waarom afgeweken kan worden van het algemene uitgangspunt dat bij het indienen van de aanvraag alle gegevens dienen te worden overgelegd, gaat derhalve hier niet op. Daarnaast kan bij een gerealiseerd bouwwerk niet (meer) worden voldaan aan de in artikel 4 van het Biab gegeven termijn voor indiening van de nadere gegevens, te weten uiterlijk drie weken - of in het voorkomende geval twee dagen - voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen. De conclusie moet zijn dat het Biab niet voorziet in deze situatie. Verweerder heeft aan de bij het bestreden besluit gehandhaafde bouwvergunning voorwaarden verbonden, waarin ter voldoening van die voorwaarden eveneens een termijn is genoemd en waarbij het begin van de termijn is gekoppeld aan de aanvang van de bouwwerkzaamheden. Nu de bouwwerkzaamheden nagenoeg zijn voltooid, heeft verweerder voorwaarden aan de bouwvergunning verbonden waaraan nimmer kan worden voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de omstandigheden van dit geval met zich dat verweerder niet onverkort gevolg had kunnen geven aan het bepaalde in artikel 4, tweede en derde lid, van het Biab. Dit geldt temeer, nu uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt dat de vergunninghouder, voordat hij beschikte over een bouwvergunning, door is gegaan met bouwen, terwijl hij van de zijde van verweerder duidelijke signalen - stillegging van de bouw, vooraankondiging bestuursdwang - heeft gekregen dat hij handelde in strijd met artikel 40 van de Woningwet. Daarnaast is ook gebleken dat het een jaar heeft geduurd alvorens hij een vergunning heeft aangevraagd, waarbij uit het primaire besluit volgt dat deze aanvraag niet volledig is.
De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Naar haar oordeel is de bij dit besluit gehandhaafde bouwvergunning in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verweerder - vanwege ontoereikende gegevens - niet kon vaststellen dat geen sprake was van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44 van de Woningwet, terwijl de situatie zich er niet voor leende om in dit verband voorwaarden te stellen.
Bij het nieuwe besluit op bezwaar zal verweerder dienen te beoordelen of de vergunninghouder - overeenkomstig artikel 47 van de Woningwet juncto artikel 4:5 van de Awb - alsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld zijn aanvraag aan te vullen. Vervolgens zal verweerder in bezwaar moeten beslissen over het al of niet in stand laten van het primaire besluit. Niet ondenkbaar is dat verweerder alsnog moet besluiten tot het buiten behandeling laten van de aanvraag, terwijl eventueel ook toepassing van artikel 59 van de Woningwet aan de orde kan zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep van eiseres gegrond moet worden verklaard. De overige door haar aangevoerde grieven laat de rechtbank buiten haar beoordeling. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs in verband met de behandeling van haar beroep heeft moeten maken. Deze kosten worden onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,--.
Eiseres heeft verzocht om een veroordeling van verweerder tot betaling van schadevergoeding. Haar verzoek om schadevergoeding zal verweerder mee moeten nemen bij zijn te nemen besluit op bezwaar.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in deze procedure ten bedrage van € 644,--, te betalen door de gemeente Rotterdam,
bepaalt dat de gemeente Rotterdam het door eiseres betaalde griffierecht ad € 138,-- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Verweij.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.Th.A.M. Schouw als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2006.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.