Parketnummer: 10/641289-05
Datum uitspraak: 26 januari 2006
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rijnmond - De Schie te Rotterdam.
raadsvrouw mr. Faouzi, advocaat te Barendrecht.
ONDERZOEK OP DE TERECHTZITTING
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het opnieuw aangevangen onderzoek op de terechtzitting van 12 januari 2006.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie, aangeduid als A1 en A2, als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
EIS OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Heem-Wagemakers heeft gerequireerd tot:
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 6 juni 2004 tot en met 10 augustus 2005 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan is gegrond op de inhoud van de wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Het vonnis zal in die gevallen waarin de wet dit vereist worden aangevuld met een later bij dit vonnis te voegen bijlage met daarin de inhoud dan wel de opgave van de bewijsmiddelen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat in de bewezenverklaarde periode, in aanwezigheid van de verdachte, door meerdere personen cocaïne in zijn woning is gebruikt. Verdachte was van dit gebruik op de hoogte; hij heeft hiermee ingestemd. Hoewel de verdachte daartoe de mogelijkheid had, heeft hij de gebruikers niet de toegang tot zijn woning ontzegd en evenmin de verdovende middelen die zij bij zich hadden uit zijn woning verwijderd of laten verwijderen. De verdachte heeft de verdovende middelen aldus in zijn machtssfeer gelaten en zich daarvan niet gedistantieerd. De verdachte kan derhalve in strafrechtelijk zin worden aangemerkt als medepleger van het aanwezig hebben van de cocaïne die de anderen bij zich hadden.
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft gedurende ruim een jaar toegestaan dat door verschillende personen, die
-naar het lijkt- daarvoor speciaal naar hem toekwamen, in zijn woning cocaïne werd gebruikt. Zoals hiervoor reeds is overwogen wordt de verdachte medeverantwoordelijk gehouden voor het bezit van de cocaïne die deze personen bij zich hadden.
Harddrugs vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik daarvan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit. In dit geval komt daar nog bij dat de verdachte door zijn handelen een situatie heeft doen ontstaan die tot overlast voor omwonenden heeft geleid. Het bezit van harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden.
Op een dergelijk feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van beperkte duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 11 augustus 2005 reeds eerder tot een gevangenisstraf is veroordeeld onder meer, zij het lang geleden, voor soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegend wordt na te noemen straf passend en geboden geacht.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
- verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Janssen, voorzitter,
en mrs. Van de Water en Asscheman-Versluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Verspaget, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 januari 2006.