RECHTBANK ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Registratienummer: LEGGW 05/1967-NIFT
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[a], wonende te [b], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Oostflakkee, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 1 november 2004 is bij de gemeente Oostflakkee een aanvraag voor een lichte bouwvergunning van eiser ingekomen.
Bij wege van een 28 februari 2005 gedagtekende schriftelijke kennisgeving, aanslagnummer 014482, heeft verweerder ter zake van het in behandeling nemen van deze aanvraag van eiser bouwleges geheven tot een bedrag van € 395,00.
Tegen deze kennisgeving heeft eiser bij brief van 20 maart 2005 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 6 april 2005 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en de leges verminderd tot € 287,90.
Eiser heeft tegen deze uitspraak bij brief van 5 mei 2005 beroep ingesteld.
Bij schrijven van 5 juli 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 28 november 2005 te Rotterdam plaatsgevonden. Aanwezig was eiser alsmede de heffingsambtenaar.
2. Feiten en omstandigheden
2.1 Eiser heeft op 22 oktober 2003 een principe-aanvraag voor een bouwvergunning ingediend. Deze had betrekking op een uitbreiding van de keuken en douche in eisers aan [x] te [b] gelegen woning.
2.2 Naar aanleiding van de principe-aanvraag heeft de gemeente een onderzoek naar de haalbaarheid van het door eiser verkrijgen van een bouwvergunning ingesteld. Bij brief van
5 januari 2004 is eiser medegedeeld dat een aanvraag voor een bouwvergunning hoogstwaarschijnlijk zal worden geweigerd, omdat de maximaal toegestane te bebouwen oppervlakte voor aan- en bijgebouwen wordt overschreden.
2.3 De gemeente heeft op 10 februari 2005 besloten de lichte bouwvergunning niet te verlenen.
3. Omschrijving van het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke leges terecht en tot het juiste bedrag van eiser zijn geheven.
3.2 Eiser meent dat ten onrechte leges zijn geheven en heeft ter ondersteuning van zijn standpunt het volgende - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd. De gemeente Oostflakkee heeft verzuimd eiser ervan op de hoogte te brengen dat ook leges zijn verschuldigd indien de bouwvergunning niet wordt verleend. Verweerder heeft eiser ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld zijn bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten. Verweerder is niet inhoudelijk ingegaan op eisers in het bezwaarschrift verwoorde grieven tegen de afwijzing van de aangevraagde bouwvergunning.
3.3 Verweerder heeft daartegenover het volgende - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd. De onderwerpelijke leges zijn terecht geheven. De in de uitspraak op bezwaar toegepaste vermindering van 30% is juist berekend. Bij verweerder is nooit een verzoek van eiser ingekomen om in de gelegenheid te worden gesteld zijn bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten. Verweerder kan niet ingaan op de grieven die betrekking hebben op de geweigerde bouwvergunning, aangezien hij ten aanzien daarvan geen bevoegdheid heeft.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De Legesverordening 2004 van de gemeente Oostflakkee (hierna: de Verordening) luidt - voorzover hier van belang - als volgt:
"Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam "leges" worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Artikel 5 Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende
tarieventabel.
(…)
Artikel 9 Teruggaaf
Gehele of gedeeltelijke teruggaaf van leges ter zake van een in de tarieventabel omschreven dienst wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet en overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in de bij deze verordening behorende tarieventabel opgenomen bepaling.
4.2 De bij de Verordening behorende Tarieventabel luidt - voorzover hier van belang - als volgt:
5.2 Het tarief bedraagt terzake van het in behandeling nemen van:
(…)
5.2.2 een aanvraag tot het verkrijgen van een lichte bouwvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel q, van de Woningwet, 1,5% van die bouwkosten met een minimum van
€ 31,40 € 31,40
(…)
5.3.2.4 Indien de gevraagde vergunning niet wordt verleend en er een schriftelijk verzoek wordt
gedaan tot teruggaaf van geheven leges, wordt er een teruggaaf van 30% van de geheven
leges verleend.
5.3.2.5 Bij de berekening van een te verlenen vermindering of teruggaaf blijven de reeds gemaakte
(…) publicatiekosten zoals bedoeld in artikel (…) 5.15 buiten beschouwing.
(…)
5.15 De in dit hoofdstuk opgenomen tarieven worden verhoogd met een bedrag voor
publicatiekosten en wel als volgt:
5.15.1 voor de publicatie van een aanvraag om een (…) lichte bouwvergunning als bedoeld in artikel
5.2.2 € 19,00
5.15.2 voor de publicatie van een aanvraag om een verlening van een (…) lichte bouwvergunning
als bedoeld in artikel 5.2.2 € 19,00
(…)."
4.3 De rechtbank stelt voorop dat in de onderhavige procedure slechts de legesheffing onderwerp van geschil is. Uit de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel blijkt dat leges worden geheven voor onder meer het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning. Vaststaat dat eisers aanvraag in behandeling is genomen, zodat eiser leges is verschuldigd. De weigering van de bouwvergunning kan daaraan niet afdoen, zodat eisers stellingen dienaangaande thans geen behandeling behoeven. Deze stellingen dienen aan de orde te komen in de procedure tegen de weigering van de bouwvergunning.
4.4 Ter zitting is komen vast te staan dat eiser het voor het indienen van een aanvraag bestemde formulier bij het gemeentehuis heeft opgehaald. De rechtbank acht aannemelijk dat daarbij tevens de voorwaarden voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning, waartoe ook de betaling van leges behoort, aan eiser zijn overhandigd. De rechtbank is derhalve niet gebleken dat verweerder heeft nagelaten eiser op de hoogte te stellen van de consequenties van zijn aanvraag, zodat eisers stelling dat dit verzuim aan de heffing van leges in de weg zou staan, wordt verworpen.
4.5 Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat ter zake van zowel de aanvraag om een bouwvergunning als de weigering daarvan publicatiekosten in rekening zijn gebracht. Hij heeft echter erkend dat de Tarieventabel behorend bij de Verordening niet duidelijk is en dat daaruit niet blijkt dat bij de weigering van een bouwvergunning ook publicatiekosten zijn verschuldigd. De rechtbank concludeert dat een toereikende grondslag voor het tweemaal in rekening brengen van publicatiekosten ontbreekt. Overigens is de rechtbank niet gebleken dat de leges tot een onjuist bedrag zouden zijn berekend. Het bedrag van de eiser in rekening gebrachte leges dient met € 19,00 publicatiekosten te worden verminderd, zodat een bedrag van € 268,90 resteert.
4.6 Eisers stelling dat hij niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaren tijdens een hoorzitting toe te lichten, wordt eveneens verworpen. Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de AWR juncto artikel 7:2 van de Awb, wordt een belanghebbende slechts gehoord op zijn verzoek. Gesteld noch gebleken is dat eiser een dergelijk verzoek bij verweerder heeft ingediend, zodat verweerder eiser terecht niet heeft gehoord.
4.7 Uit al het vorenoverwogene volgt dat het beroep gegrond is. Met verwijzing naar artikel 8:72, vierde lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat haar uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.
4.8 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu dergelijke kosten zijn gesteld noch gebleken.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
wijzigt de schriftelijke kennisgeving, in die zin dat het bedrag aan verschuldigde leges nader wordt vastgesteld op € 268,90;
bepaalt dat de gemeente Oostflakkee aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. L.A.C. van Nifterick als voorzitter en mr. D.C.J. Peeck en mr. A.M. Wiechers als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. F.R. Lader als griffier, in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2006.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend
aan partijen verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 – bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.