ECLI:NL:RBROT:2005:AV9030

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1051
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning voor FM-frequenties op basis van het Nationaal Frequentieplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning voor FM-frequenties. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en advocaat, had op 9 september 2003 een aanvraag ingediend voor de ingebruikname van specifieke FM-frequenties. De aanvraag werd echter afgewezen door verweerder, de Minister van Economische Zaken, op basis van het Nationaal Frequentieplan, dat voorschrijft dat vergunningen voor commerciële omroepfrequenties alleen kunnen worden verleend via een veiling of vergelijkende toets. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard op 20 januari 2005. Hierop volgde beroep bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2005 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord, waarin hij stelde dat verweerder onzorgvuldig had gehandeld door zijn aanvraag niet adequaat te behandelen en dat er geen sprake was van schaarste aan frequenties. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat de wetgeving en het frequentieplan vereisen dat vergunningen niet op volgorde van aanvraag worden verleend, maar via een veiling of vergelijkende toets. De rechtbank concludeerde dat de argumenten van eiser niet konden afdoen aan de rechtmatigheid van de afwijzing.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en partijen werd medegedeeld dat zij tegen deze uitspraak hoger beroep konden instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van het afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr: TELEC 05/1051 - WILD
Uitspraak
in het geding tussen
x, h.o.d.n. Radio 227, wonende te Hellouw, eiser,
gemachtigde mr. D.L. van Dam, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. A. Hazeborg, medewerker van het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Eiser heeft, voor zover hier van belang, op 9 september 2003 een aanvraag ingediend voor ingebruikname van FM-frequenties met als opstelplaats
Ridderkerk coördinaten 004E40 00 51N52 00
Tiel coördinaten 005E26 00 51N53 00.
Bij besluit van 25 september 2003 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 5 november 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 januari 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit van 25 september 2003 gehandhaafd.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van eiser bij brief van 2 maart 2005 beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank op 17 oktober 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door P. Feenstra.
2. Overwegingen
Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn afwijzing gebaseerd op het gegeven dat op grond van het Nationaal Frequentieplan de frequenties in de frequentieband 87,5 MHz tot 108 MHz voor commerciële omroep slechts vergund kunnen worden door middel van een veiling of een ver-gelijkende toets, zodat de verlening niet kan geschieden op volgorde van aanvraag. Verweerder acht het voorts, conform zijn vaste beleid, niet doelmatig om tot tussentijdse verdeling van de gevraagde frequenties over te gaan.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder de door hem aangevoerde gronden dat de aanvraag van 9 september 2003 tevens als aanvulling/onderdeel van de bezwaarprocedure met betrekking tot de afwijzing van een eerdere aanvraag in het kader van de frequentieverdeling dient te worden beschouwd, erg gemakkelijk terzijde heeft geschoven. In een besluit van verweerder van 11 juni 2004 staat uitdrukkelijk vermeld dat eiser over de aanvraag van 9 september 2003 bij separate brief zal worden bericht. Verweerder had eiser beter dienen te informeren over toekomstige verdelingen van frequenties. Door dit na te laten heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld jegens eiser.
Eiser stelt zich voorts op het standpunt dat toewijzing van zijn aanvraag dient te geschieden op basis van toewijzing bij voorrang dan wel volgorde van binnenkomst. Er is geen sprake van schaarste. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat er sprake is van schaarste. Verweerder is niet ingegaan op de vraag van eiser inzake de duur van de verdeling van zogenaamde restfrequenties. Het staat verweerder niet vrij frequenties te lang ongebruikt op de plank te laten liggen. Verzoeker heeft verzocht aan te geven binnen welke termijn verweerder hieromtrent gaat beslissen. Daaraan is verweerder ongemotiveerd voorbij gegaan. Tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft eiser meerdere restfrequenties aangevraagd. Ook hieraan is verweerder ongemotiveerd voorbij gegaan.
De rechtbank overweegt het volgende.
In zijn aanvraag van 9 september 2003 heeft eiser om vergunning voor een tweetal concreet aangeduide frequenties gevraagd, alsmede andere aanvullende FM-frequenties die na onderzoek ongebruikt zouden blijven. Eiser heeft daarbij verzocht om deze frequenties bij voorrang aan hem te vergunnen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze aanvraag terecht en op goede gronden heeft afgewezen en overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Telecommunicatiewet (Tw) wordt een vergunning geweigerd indien verlening daarvan in strijd is met het frequentieplan.
Artikel 3.1 van de Tw luidde ten tijde hier van belang als volgt:
“Onze Minister stelt, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad een frequentieplan vast, dat in ieder geval de verdeling van frequentieruimte over te onderscheiden bestemmingen alsmede over categorieën van gebruik bevat. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de inrichting van het frequentieplan.”
Artikel 2, tweede lid, van het Frequentiebesluit, dat is gebaseerd op artikel 3.1, eerste lid, van de Tw, luidt als volgt:
“In het frequentieplan wordt voor de hoofdcategorieën zakelijk gebruik en overig gebruik, alsmede voor de categorie commerciële omroep, per eenheid van frequentieruimte, met in achtneming van het bepaalde in het derde en vierde lid, vastgesteld of bij de verlening van een vergunning hetzij de procedure van op volgorde van binnenkomst hetzij de procedure van veiling of vergelijkende toets wordt toegepast.”
In het op artikel 3.1, eerste lid, van de Tw gebaseerde frequentieplan, genaamd Nationaal Frequentieplan (NFP) wordt bij de frequenties vallende binnen de bandbreedte 87,5 MHz tot 108 MHz ten aanzien van de commerciële omroep vermeld dat vergunningverlening geschiedt via veiling dan wel vergelijkende toets.
Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat verlening van de door eiser gevraagde vergunning op volgorde van aanvraag dan wel door toewijzing bij voorrang is strijd is met artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Tw.
Al hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, kan niet afdoen aan het feit dat verweerder terecht en op goede gronden eisers aanvraag heeft afgewezen.
Het beroep van eiser is derhalve ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. Fijneman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 december 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.