ECLI:NL:RBROT:2005:AV7349

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/54
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep

In deze zaak hebben de eiseressen, Sky Radio Ltd en BNR Nieuwsradio B.V., beroep ingesteld tegen besluiten van de Minister van Economische Zaken, waarbij hun bezwaren tegen de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep niet-ontvankelijk zijn verklaard. De Regeling, vastgesteld op 26 februari 2003, betreft de vaststelling van een eenmalig bedrag dat commerciële radio-omroepen moeten betalen voor het gebruik van frequentieruimte. Eiseres 1 heeft op 24 december 2004 beroep ingesteld tegen het besluit van 29 november 2004, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft op 24 maart 2005 het beroep ongegrond verklaard, maar eiseres 1 kwam in verzet, wat leidde tot een gegrondverklaring van het verzet op 1 november 2005. Eiseres 2 heeft eveneens beroep ingesteld tegen een vergelijkbaar besluit, met een soortgelijk verloop van de procedure.

De rechtbank heeft de gedingen gevoegd behandeld op 25 november 2005. De Minister van Economische Zaken heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn advocaten. De rechtbank heeft overwogen dat de Regeling als een algemeen verbindend voorschrift moet worden aangemerkt, waartegen geen bezwaar mogelijk is. Eiseressen hebben betoogd dat de Regeling geen algemeen verbindend voorschrift is, maar de rechtbank heeft dit standpunt verworpen. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Baan-de Vries als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 december 2005.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.: TELEC 04/3881-WILD en TELEC 05/54-WILD
Uitspraak
in de gedingen tussen
Sky Radio Ltd, gevestigd te London, eiseres 1,
gemachtigde mr. M.B.W. Biesheuvel, advocaat te ‘s-Gravenhage, en
BNR Nieuwsradio B.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres 2,
gemachtigde mr. P.A. Ruig, advocaat te ‘s-Gravenhage,
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 26 februari 2003 is de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep (hierna: de Regeling) vastgesteld en gepubliceerd in de Staatscourant van 26 februari 2003, nr. 40.
Tegen de Regeling hebben eiseressen bij brieven van 7 april 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 29 november 2004 heeft verweerder de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen het haar betreffende besluit heeft eiseres 1 bij brief van 24 december 2004 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 maart 2005 heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ongegrond verklaard.
Eiseres 1 is bij brief van 29 april 2005 in verzet gekomen tegen deze uitspraak.
Bij uitspraak van 1 november 2005 heeft de rechtbank het verzet van eiseres 1 gegrond verklaard.
Tegen het haar betreffende besluit heeft eiseres 2 bij brief van 6 januari 2005 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 maart 2005 heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard.
Eiseres 2 is bij brief van 29 april 2005 in verzet gekomen tegen deze uitspraak.
Bij uitspraak van 1 november 2005 heeft de rechtbank het verzet van eiseres 2 gegrond verklaard.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 25 november 2005, alwaar voor eiseressen hun gemachtigden aanwezig waren. Verweerder heeft zich bij die gelegenheid doen vertegenwoordigen door mr. A.J. Boorsma en mr. M.D. Hes, advocaten te ’s-Gravenhage.
2. Overwegingen
Bij de bestreden besluiten van 29 november 2004 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is, waartegen geen bezwaar mogelijk is.
Eiseressen hebben hiertegen aangevoerd dat de Regeling een besluit van algemene strekking, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, is.
Artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet luidt als volgt:
1. Teneinde een optimaal gebruik van frequentieruimte te waarborgen kan, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, en waar het betreft het gebruik van frequentieruimte door commerciële omroep-instellingen mede in overeenstemming met Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Weten-schappen, met inachtneming van richtlijn nr. 97/13/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 10 april 1997 (pbEG L117) betreffende een gemeenschappelijk kader voor algemene machtigingen en individuele vergunningen op het gebied van telecommunicatiediensten, bij ministeriële regeling worden bepaald dat de verkrijger of houder van een vergunning, de houder van een vergunning van wie de vergunning wordt of is verlengd hieronder begrepen, anders dan een vergunning als bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, voor het gebruik van frequentieruimte voor een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is.
2. De hoogte van het te betalen bedrag is bij:
a. een eenmalig bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling vast te stellen bedrag gerelateerd aan de in het jaar van vergunningverlening bepaalde contante waarde van de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten voordelen, dan wel de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet.
b. een periodiek bedrag gelijk aan een bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling te bepalen percentage van de in een boekjaar behaalde voordelen die, onder welke naam dan ook, worden verkregen uit de exploitatie van de toegekende vergunning, dan wel een bij de ministeriële regeling te bepalen percentage van de in een boekjaar aan de exploitatie van de vergunning toe te rekenen omzet.
3. De in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan nadere regels bevatten over de wijze waarop de in het tweede lid, onder a en b, bedoelde voordelen uit de exploitatie van de vergunning of de uit de exploitatie van de vergunning te verwachten omzet worden bepaald.
4. De verplichting tot het betalen van een eenmalig of periodiek bedrag bestaat slechts indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden voor het tijdstip dat in de aanvraagprocedure is vastgesteld als het tijdstip waarop de aanvraag voor de vergunning kan worden ingediend, dan wel, indien het een vergunning betreft die wordt verleend op de in artikel 3.3, vierde lid, onder a, bedoelde wijze, in werking is getreden op het moment dat de aanvraag is ingediend.
5. Bij een verlenging van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte kan, in afwijking van het vierde lid, in het geval de aanvraag tot verlenging wordt gedaan op een tijdstip waarop Onze Minister het voornemen heeft binnen dezelfde bestemming vergunningen te gaan verlenen door middel van een veiling dan wel een vergelijkende toets met een financieel bod, de verplichting tot het betalen van een eenmalig of periodiek bedrag ook bestaan indien de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling in werking is getreden op een tijdstip gelegen na het tijdstip waarop de aanvraag tot verlenging is gedaan, mits:
a. de aanvrager alvorens het besluit tot verlenging wordt genomen wordt gewezen op het bestaan van het bedoelde voornemen tot vergunningverlening,
b. het tijdstip van inwerkingtreding van bedoelde ministeriële regeling ligt binnen vier weken na de dag waarop de verlening van vergunningen ten gevolge van de veiling dan wel de vergelijkende toets, heeft plaatsgevonden, en
c. de verlening van vergunningen ten gevolge van de veiling dan wel de vergelijkende toets, heeft plaatsgevonden binnen een jaar nadat de vergunning is verlengd.
6. In het geval bedoeld in het vijfde lid kan in de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling een onderscheid gemaakt worden tussen de houders van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte van wie de vergunning reeds een of meerdere malen is verlengd en de houders van een vergunning waarbij dit niet het geval is. Een dergelijk onderscheid kan slechts gemaakt worden indien dit nodig is om beide categorieën vergunninghouders voor wat betreft de op hen bij of krachtens deze wet voor het gebruik van de frequentieruimte rustende financiële verplichtingen in een vergelijkbare positie te brengen.
7. Een verplichting tot betaling van een eenmalig of periodiek bedrag voortvloeiend uit een ministeriële regeling die, met gebruikmaking van het vijfde lid, inwerking treedt nadat de vergunning is verlengd bestaat niet indien de verlengde vergunning op verzoek wordt ingetrokken, mits het verzoek gedaan is binnen vier weken na inwerkingtreding van voornoemde ministeriële regeling.
8. In het geval dat:
a. op grond van het eerste lid bij ministeriële regeling is bepaald dat voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming een eenmalig of periodiek bedrag verschuldigd is, zal, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, bij elke volgende uitgifte van frequentieruimte met die bestemming op een vergelijkbare wijze voor het gebruik van de frequentieruimte een bedrag verschuldigd zijn, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte;
b. voor het gebruik van frequentieruimte met een op grond van artikel 3.3, vijfde lid, bepaalde bestemming geen gebruik wordt gemaakt van de in het eerste lid geboden mogelijkheid om voor het gebruik van die frequentieruimte een eenmalig of periodiek bedrag te vragen wordt, zolang er in die bestemming nog houders van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte zijn, houders van vergunningen van wie de vergunning is verlengd uitgezonderd, ook bij elke volgende uitgifte met die bestemming van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt, tenzij dit ten gevolge van gewijzigde omstandigheden betreffende het gebruik van die frequentieruimte niet langer leidt tot een optimaal gebruik van frequentieruimte.
9. Bij de in het eerste lid bedoelde ministeriële regeling kan worden bepaald dat het bedrag verschuldigd uit hoofde van een veiling of een vergelijkende toets met de mogelijkheid tot een financieel bod, vermeerderd met een op grond van die regeling verschuldigd eenmalig of periodiek bedrag een bepaalde hoogte niet te boven zal gaan.
10. In geval toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in het negende lid en de verlening van een vergunning plaatsvindt door middel van een veiling, wordt, indien meer dan één geldig bod wordt uitgebracht dat bij verlening van de vergunning zou leiden tot financiële verplichtingen gelijk aan of groter dan de op grond van het negende lid bij ministeriële regeling bepaalde hoogte, het tot vergunningverlening leidende bod uit deze biedingen bepaald door middel van het lot.
De Regeling luidt als volgt:
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. minister: de Minister van Economische Zaken;
b. commerciële radio-omroep: radio-omroep als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Mediawet door een commerciële omroepinstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel dd van die wet;
c. landelijke commerciële radio-omroep: commerciële radio-omroep via FM-frequenties die betrekking heeft op het verzorgen en uitzenden van radioprogramma’s, bestemd voor een landelijk publiek;
d. ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep: landelijke commerciële radio-omroep, waarvoor geen gebruiksvoorschriften op grond van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 gelden;
e. geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep: landelijke commerciële radio-omroep, waarvoor op grond van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003 gebruiksvoorschriften gelden;
f. nieuws: programmacategorie van geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep als bedoeld in artikel 2 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003;
g. Nederlandstalige muziek: programmacategorie van geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep als bedoeld in artikel 3 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003;
h. klassieke muziek of jazz muziek: programmacategorie van geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep als bedoeld in artikel 4 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003;
i. bijzondere muziek: programmacategorie van geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep als bedoeld in artikelen 5 en 6 van de Regeling aanwijzing en gebruik frequentieruimte commerciële radio-omroep 2003;
j. demografisch bereik: het percentage van het aantal inwoners van Nederland dat bij benadering de uitzendingen via een etherfrequentie of een samenstel van etherfrequenties in het dekkingsgebied, berekend via de technische Zero Base-planningsnorm, kan ontvangen;
k. kavel: frequentie of samenstel van frequenties, ter beschikking voor de uitvoering van een vergunning, waarvan de aanspraken op het gebruiksrecht worden toegekend door middel van een vergelijkende toets overeenkomstig de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003;
l. vergunning: een vergunning voor commerciële radio-omroep als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet.
Artikel 2
1. De verkrijger of houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor ongeclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep, is voor het gebruik van die frequentieruimte een eenmalig bedrag verschuldigd.
2. De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de periode van acht jaar, indien het betreft de in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning voor onderscheidenlijk:
a. kavel A1: € 5.264.726;
b. kavel A3: € 5.343.304;
c. kavel A6: € 5.421.882;
d. kavel A7: € 5.107.570.
Artikel 3
1. De verkrijger of houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor de geclausuleerde landelijke commerciële radio-omroep, is voor het gebruik van die frequentieruimte een eenmalig bedrag verschuldigd.
2. De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de periode van acht jaar, indien het betreft de in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning voor onderscheidenlijk:
a. kavel A4: € 877.584;
b. kavel A8: € 556.581.
3. De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de periode van acht jaar, indien het betreft de in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning voor:
a. kavel A9: € 2.396.084.
4. De hoogte van het eenmalig bedrag, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor de periode van acht jaar, indien het betreft de in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning voor onderscheidenlijk:
a. kavel A2: € 2.355.473;
b. kavel A5: € 2.396.084.
Artikel 4
Indien door de minister een besluit als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003 is genomen met betrekking tot kavel A2, A4, A5, A8 dan wel A9 bedraagt de hoogte van het eenmalig bedrag ten aanzien van het desbetreffende kavel bedoeld in artikel 3, eerste lid, in afwijking van het tweede, derde en vierde lid, indien het betreft de in de bijlage, behorende bij deze regeling, genoemde vergunning voor onderscheidenlijk:
a. kavel A2: € 3.925.788;
b. kavel A4: € 4.387.920;
c. kavel A5: € 3.993.474;
d. kavel A8: € 2.782.906;
e. kavel A9: € 3.993.474.
Artikel 5
1. De verkrijger of houder van een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte bestemd voor landelijke commerciële radio-omroep betaalt het eenmalig bedrag binnen zes weken nadat het besluit tot vaststelling van dit bedrag door de minister aan hem bekend is gemaakt.
2. Betaling geschiedt door bijschrijving op een daartoe bestemde bankrekening.
3. De verkrijger of houder van een vergunning is in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald.
4. Het verzuim heeft de verschuldigdheid van wettelijke rente tot gevolg overeenkomstig de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.
5. De minister maant de verkrijger of houder van een vergunning die in verzuim is schriftelijk aan tot betaling binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden.
6. De minister kan voor de aanmaning een vergoeding in rekening brengen.
Artikel 6
Bij gebreke van betaling binnen de termijn, bedoeld in artikel 5, vijfde lid, zijn ten aanzien van de invordering de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
Artikel 7
De Regeling vaststelling eenmalig bedrag commerciële radio-omroep 2002 wordt ingetrokken.
Artikel 8
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 september 2011.
Artikel 9
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2003.
De rechtbank overweegt het volgende.
De Regeling is gebaseerd op artikel 3.3a van de Tw, waarin de mogelijkheid wordt geopend om bij ministeriële regeling bepalingen omtrent de verschuldigdheid van een eenmalig bedrag voor het gebruik van frequentieruimte door commerciële omroepen vast te stellen.
De Regeling was ten tijde van totstandkoming gericht op een groep van belangstellenden, die in de praktijk weliswaar beperkt bleek, doch potentieel onbegrensd was.
De Regeling bevat voor de verkrijgers van de verschillende relevante kavels bindende regels, waaronder regels die voor herhaalde toepassing vatbaar zijn.
Gelet op deze karakteristieken is de rechtbank van oordeel dat de Regeling als een algemeen verbindend voorschrift dient te worden aangemerkt. De rechtbank vindt voor dit oordeel onder meer steun in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 29 maart 2004, gepubliceerd in AB 2005, 293.
De beroepen zijn derhalve ongegrond.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
verklaart het de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt.
De beslissing is in tegenwoordigheid van mr. J.V. Baan-de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 21 december 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseressen worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.