ECLI:NL:RBROT:2005:AV7338

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2229
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag frequentieruimte voor commerciële radio-omroep door de Minister van Economische Zaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een vergunning voor de ingebruikname van frequentieruimte, specifiek kavel B6, bestemd voor niet-landelijke commerciële radio-omroep. De aanvraagprocedure voor de verdeling van de frequentieruimte is gestart op 27 februari 2003, waarbij eiser, Radio 227, op 25 maart 2003 een aanvraag indiende. De Minister van Economische Zaken heeft op 22 mei 2005 de aanvraag afgewezen, omdat de combinatie van de bevindingen inzake samenhang, realiteitsgehalte en financiële haalbaarheid van het bedrijfsplan van eiser onvoldoende kans van slagen bood voor een doelmatige exploitatie van kavel B6.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 11 juni 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 24 augustus 2005 behandeld, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde en advocaat. De verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Bootsma, heeft de argumenten uiteengezet waarom de aanvraag van eiser niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft vastgesteld dat andere aanvragers, zoals Young City Media en Fresh FM, wel voldeden aan de minimale eisen en dat hun aanvragen onderling vergeleken zijn.

De rechtbank concludeert dat, zelfs als Radio 227 was toegelaten tot de vergelijkende toets, het bedrijfsplan niet competitief was en dat de vergunning voor kavel B6 naar Young City Media zou zijn gegaan. De rechtbank heeft het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen procesbelang was en de stelling van eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, niet afdoet aan de conclusie dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2005.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nr: TELEC 04/2229 - VERW
Uitspraak
in het geding tussen
L.J. Boden, h.o.d.n. Radio 227, wonende te Hellouw, eiser,
gemachtigde mr. D.L. van Dam, advocaat te Rotterdam,
en
de Minister van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 27 februari 2003 is de aanvraagprocedure gestart van de vergelijkende toets ter verdeling van de frequentieruimte ten behoeve van de commerciële radio-omroep.
Eiser heeft, voor zover hier van belang, op 25 maart 2003 een aanvraag ingediend voor ingebruikname van de frequenties behorende bij het zogenoemde kavel B6, bestemd voor niet-landelijke commerciële radio-omroep.
Bij besluit van 22 mei 2005 heeft verweerder de aanvraag voor kavel B6 afgewezen, waarbij in aanmerking is genomen dat de combinatie van de bevindingen inzake samenhang, realiteitsgehalte en financiële haalbaarheid van eisers bedrijfsplannen leidt tot de conclusie dat een doelmatige exploitatie van kavel B6 onvoldoende kans van slagen zal hebben.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 juni 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 augustus 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. J.A.M. van Oers, advocaat te Amsterdam. Voor verweerder is verschenen mr. J. Bootsma, kantoorgenote van mr. A.J. Boorsma voornoemd.
2. Overwegingen
Ter zitting heeft verweerder het volgende naar voren gebracht:
“Naast Radio 227 hebben ook Young City Media, Fresh FM (…) en Radio Amor (…) een aanvraag voor kavel B6 ingediend. Hun bedrijfsplan voldeed in tegenstelling tot het bedrijfsplan van Radio 227 aan de minimale eisen zodat hun aanvragen onderling vergeleken zijn. De Commissie Franken heeft zowel het bedrijfsplan als het programmatische bod van alledrie de aanvragers met een “nul” gewaardeerd. Als Radio 227 tot de vergelijkende toets zou zijn toegelaten, zou zij eveneens een “nul” hebben ontvangen. Voor haar bedrijfsplan spreekt dit voor zich. Voor haar programmatische bod geldt dat Radio 227 een percentage van 15% heeft geboden, terwijl de andere aanvragers op een hoger percentage uitkwamen (…)
Radio 227 zou dan – op zijn best – op gelijke hoogte zijn uitgekomen met de overige drie aanvragers, zodat het financieel bod de doorslag zou hebben gegeven. Het financieel bod van Radio 227 was lager (€ 520.051,-) dan het bod van Young City Media (€ 1.648.000,-). De vergunning voor kavel B6 zou daarom – ook indien Radio 227 wel tot de eigenlijk vergelijkende zou zijn toegelaten – naar Young City Media zijn gegaan. (…)”
Dit betoog is door eiser niet bestreden. Hieruit volgt dat eiser met onderhavige procedure niet datgene kan bewerkstelligen dat hij met zijn aanvraag wenste te bereiken, te weten een vergunning voor ingebruikname van de frequenties behorende bij kavel B6. Nu de rechtbank ook overigens niet gebleken is van enig procesbelang van eiser, volgt hieruit dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat eisers stelling dat verweerder ten aanzien van hem onzorgvuldig heeft gehandeld, niet afdoet aan het hiervoor weergegeven betoog van verweerder, zodat in een eventuele vaststelling van onzorgvuldig handelen van verweerder geen procesbelang is gelegen.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank,
recht doende,
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt als voorzitter en mr. A. Verweij en mr. Y.E. de Muynck als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. Fijneman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2005.
De griffier: De voorzitter:
Afschrift verzonden op:
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.