ECLI:NL:RBROT:2005:AV3490

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
VWET 05/5484-PEE
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake boete Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 december 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van H.A. Barendse Pay-Roll B.V. tegen de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De verzoekster had een boete van € 8.000 opgelegd gekregen wegens overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen (WAV). De werkgever had geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen en stelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat er geen zwaarwegend financieel belang was en het bestreden besluit niet zonder nader onderzoek als onhoudbaar kon worden gekwalificeerd.

De procedure begon met een besluit van 24 juni 2005, waarin de boete werd opgelegd. Verzoekster maakte bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard op 26 oktober 2005. Vervolgens werd beroep ingesteld en werd een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. Tijdens de zitting op 15 december 2005 werd de gemachtigde van verzoekster gehoord, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. de Jonge.

De voorzieningenrechter overwoog dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat de continuïteit van de onderneming in gevaar zou komen door de boete. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en het bestreden besluit niet als onhoudbaar kon worden gekwalificeerd. De uitspraak werd gedaan door mr. D.C.J. Peeck, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.J. van der Vlist.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Voorzieningenrechter
Reg.nr.: VWET 05/5484-PEE
Uitspraak
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
H.A. Barendse Pay-Roll B.V., gevestigd te Maassluis, verzoekster,
gemachtigde mr. drs. J.A.H.M. de Moor, juridisch adviseur te Bergen op Zoom,
en
de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 24 juni 2005 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat aan haar een boete wordt opgelegd van € 8.000,-- wegens overtreding van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: WAV).
Tegen dit besluit (hierna: het primaire besluit) is namens verzoekster bij brief van 22 juli 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) is namens verzoekster bij brief van 14 november 2005 beroep ingesteld.
Voorts is namens verzoekster bij brief van dezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2005. Van de zijde van verzoekster is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. de Jonge.
2. Overwegingen
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voorzover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Van de zijde van verzoekster is aangevoerd dat zij met de heer [M. C] een arbeidsovereenkomst is aangegaan. Verzoekster stelt [B] niet te kennen. Dat [B] door verzoekster werd uitgeleend is volstrekt onjuist en kan niet bewezen worden. Nu verzoekster [B] niet kent en hem ook nimmer enige opdracht heeft gegeven om arbeid te verrichten kan verzoekster niet als werkgever in de zin van de WAV worden aangemerkt. Verzoekster stelt in liquiditeitsproblemen te komen wanneer zij de opgelegde boete zal betalen. Ter onderbouwing heeft verzoekster een kopie van kolombalansen overgelegd. Ter zitting is van de zijde van verzoekster aangegeven dat slechts € 12.000,- aan liquide middelen voorhanden is.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat verzoekster onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie, om haar stelling dat zij in haar voortbestaan wordt bedreigd te onderbouwen. Het spoedeisend belang wordt door verweerder dan ook betwist. Verweerder heeft daarbij nog opgemerkt dat verzoekster geen gebruik gemaakt heeft van de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Een voorlopige voorziening kan getroffen worden indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen dat vereist. Het is aan de verzoeker van een voorziening het spoedeisend belang aannemelijk te maken. Een financieel belang vormt volgens vaste jurisprudentie op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Het treffen van een voorlopige voorziening zal echter wel in beeld kunnen komen indien het financiële belang, gelet op bijvoorbeeld het totaal van de handelsactiviteiten en/of de vermogenspositie van de verzoeker, zodanig zwaarwegend is, dat de continuïteit van de onderneming wordt bedreigd. In dat geval is het treffen van een voorziening evenwel nog niet gegeven maar is een verdere toetsing en belangenafweging noodzakelijk.
Met betrekking tot het door verzoekster gestelde spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter dat dit in hoofdzaak een financieel karakter draagt. Dat in het onderhavige geval sprake is van een zwaarwegend financieel belang als evenbedoeld, is niet aannemelijk geworden. Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt niet dat de continuïteit van de onderneming in gevaar komt door betaling van de opgelegde boete.
Voorts wijst de voorzieningenrechter op hetgeen van de zijde van verweerder is gesteld ten aanzien van de betalingsregeling, waardoor nog minder snel sprake zal zijn van een bedreiging van de continuïteit van de onderneming.
De voorzieningenrechter is niet gebleken dat het bestreden besluit reeds nu zonder verder onderzoek als onhoudbaar gekwalificeerd kan worden. Derhalve is er thans geen grond om aan te nemen dat het bestreden besluit in de beroepsprocedure niet in stand zal kunnen blijven. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het ontbreken van een spoedeisend belang vanwege de onmiskenbare onrechtmatigheid van het bestreden besluit te passeren.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
recht doende:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C.J. Peeck als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A.J.J. van der Vlist als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 december 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Afschrift verzonden op: