ECLI:NL:RBROT:2005:AU8549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
236848 HA ZA 05-1157
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding en schadevergoeding voor gederfde inkomsten en letselschade

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Rotterdam, betreft het een aanrijding die plaatsvond op 31 december 1996. Eiser, [S.], vorderde schadevergoeding van gedaagden [Van L.] en de N.V. Verzekering Maatschappij Woudsend voor gederfde inkomsten en immateriële schade als gevolg van de aanrijding. De rechtbank ontving verschillende stukken, waaronder dagvaardingen en conclusies van antwoord, en hield een comparitie van partijen op 16 augustus 2005. Tijdens deze comparitie werd duidelijk dat de datum van de aanrijding in de dagvaarding een tikfout betrof, en dat de aanrijding op 31 december 1996 had plaatsgevonden. Eiser stelde dat hij door de aanrijding materiële schade had geleden, waaronder gederfde inkomsten van € 20.382,04, en immateriële schade van € 10.000,--. Gedaagden betwistten de aansprakelijkheid en de hoogte van de schade. De rechtbank oordeelde dat de stellingen van eiser onvoldoende onderbouwd waren en gaf hem de gelegenheid om zijn vorderingen nader te onderbouwen met verificatoire bescheiden. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling op 4 januari 2006.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 236848 / HA ZA 05-1157
Uitspraak: 23 november 2005
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[Eiser],
wonende te Rotterdam,
eiser,
procureur mr. L. Hennink,
advocaat mr. E.A. Kazzaz-de Hoog te Den Haag,
- tegen -
1. [Gedaagde],
wonende te Rotterdam,
gedaagde sub 1,
procureur mr. R.J. Michielsen,
2. de naamloze vennootschap N.V. VERZEKERING MAATSCHAPPIJ WOUDSEND AO 1816,
gevestigd te Woudsend,
gedaagde sub 2,
procureur mr. W.J. Hengeveld,
advocaat mr. Y.M.M. van Eck.
Partijen worden hierna aangeduid als "[S.]", "[Van L.]" respectievelijk "Woudsend".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaardingen d.d. 24 maart 2005 en 30 maart 2005 en de door [S.]
overgelegde producties;
- conclusie van antwoord aan de zijde van [Van L.], met een productie;
- conclusie van antwoord aan de zijde van Woudsend, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 22 juni 2005, waarbij een comparitie
van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 16 augustus 2005.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 In december 1996 heeft een aanrijding plaatsgevonden waarbij [Van L.] met haar auto de auto van [S.] van achteren heeft aangereden terwijl deze auto op dat moment stilstond wachtende voor een verkeerslicht dat rood licht uitstraalde.
2.2 Van de aanrijding is op 2 januari 1997 door de politie proces-verbaal opgemaakt.
2.3 De schade aan de auto van [S.] (gedeukte achterbumper) is door Woudsend vergoed. Daarnaast heeft Woudsend, in het kader van een minnelijke regeling, in totaal nog een bedrag van € 907,56 aan [S.] betaald.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Van L.] en Woudsend hoofdelijk te veroordelen tot betaling van:
- € 20.382,04 aan gederfde inkomsten;
- een bedrag p.m. terzake van door [S.] aan zijn advocaat verschuldigde kosten;
- € 10.000,-- aan immateriële schade;
- € 626,-- ter zake van de door de Raad van Rechtsbijstand aan [S.] opgelegde eigen bijdrage;
- de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [S.] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 Door de aanrijding heeft [S.] materiële en immateriële schade geleden. Zowel [Van L.], als veroorzaakster van die schade als Woudsend, als verzekeraar van [Van L.], zijn aansprakelijk voor die schade en dienen deze te vergoeden.
3.2 [S.] is door zijn veelvuldig ziekteverzuim pas veel later in zijn huidige loonschaal (E) terechtgekomen dan zonder ziekteverzuim het geval zou zijn geweest. De daardoor gederfde inkomsten bedragen, conform de berekening van zijn werkgever, € 9.721,60 inclusief vakantietoeslag. Voorts heeft de werkgever van [S.], vanwege zijn ziekteverzuim, geweigerd toestemming te verlenen op zijn verzoek d.d. 26 augustus 1998 om nevenwerkzaamheden te verrichten als beveiliger bij evenementen. Pas in september 2000 is hem deze toestemming verleend. Over de periode september 1998 tot september 2000 heeft [S.] daardoor een bedrag van € 11.568,-- aan neveninkomsten misgelopen. De totale gederfde inkomensschade bedraagt aldus € 21.289,60. Aangezien Woudsend reeds een bedrag van € 907,56 aan [S.] heeft betaald, resteert een bedrag van € 20.382,04.
3.3 Door de aanrijding heeft [S.] voorts immateriële schade geleden, omdat hij enkele maanden een nekkraag heeft moeten dragen, die hem ernstig heeft gehinderd in zijn doen en laten. [S.] vordert dienaangaande een bedrag van € 10.000,--.
4. Het verweer van [Van L.]
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [S.] in de kosten van het geding.
[Van L.] heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Niet, althans onvoldoende, duidelijk is op welk voorval [S.] doelt. [Van L.] was niet betrokken bij een aanrijding op 11 december 1996, zoals gesteld in de dagvaarding.
4.2 Voorzover komt vast te staan dat zich op 31 december 1996 een aanrijding tussen [S.] en [Van L.] heeft voorgedaan, betwist [Van L.] dat sprake is van causaal verband tussen de aanrijding en de door [S.] gestelde schade. In januari 1997 heeft de politie Rotterdam-Rijnmond de toedracht van het ongeval onderzocht. Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal d.d. 17 januari 1997 was er slechts sprake van een lichte aanrijding die slechts lichte schade aan de auto’s heeft veroorzaakt. Het gemeten snelheidsverschil tussen beide auto’s bedroeg slechts 12 km per uur. Het is onmogelijk dat een “whiplash”, of andere door [S.] gestelde lichamelijke klachten, daar het gevolg van kunnen zijn.
4.3 Voorts heeft [S.] de gestelde schade niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
5. Het verweer van Woudsend
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [S.] in de kosten van het geding.
Woudsend heeft daartoe het volgende aangevoerd:
5.1 Woudsend betwist dat op 11 december 1996, als gesteld in de dagvaarding, een aanrijding heeft plaatsgevonden tussen [Van L.] en [S.]. Op 31 december 1996 waren [Van L.] en [S.] wel bij een aanrijding betrokken.
5.2 Woudsend betwist dat zij als verzekeraar aansprakelijk is voor de door [S.] geleden schade. Woudsend heeft enkel op grond van artikel 13, lid 4, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) de schade aan de auto van [S.] uitgekeerd.
5.3 Op 31 december 1996 was [Van L.] niet verzekerd bij Woudsend. Tussen Woudsend en [Van L.] is geen verzekeringsovereenkomst tot stand gekomen. Op 20 november 1996 is aan [Van L.] schriftelijk medegedeeld dat haar voertuig als nieuwe aanvraag in voorlopige dekking is genomen bij Woudsend. Deze dekking was voorlopig. Op 27 december 1996 is [Van L.] door de assurantietussenpersoon, zowel per aangetekend schrijven als bij gewone post, medegedeeld dat haar aanvraag is komen te vervallen nu zij het vereiste aanvraagformulier niet had geretourneerd. Voorzover de rechtbank oordeelt dat sprake is van schade en causaal verband tussen het ongeval en de schade, dient deze alleen door [Van L.] te worden gedragen en wenst Woudsend regres te kunnen nemen op [Van L.].
5.4 Woudsend betwist dat sprake is van causaal verband tussen de aanrijding en de door [S.] gestelde schade.
5.5 Woudsend betwist voorts de aard en de omvang van de door [S.] gevorderde materiële en immateriële schade. Deze schade is niet, althans onvoldoende, onderbouwd.
5.6 De gevorderde kosten voor de advocaat van [S.] en de gevorderde eigen bijdrage ad € 626,-- zijn niet gespecificeerd en komen bovendien op grond van artikel 6:96, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek niet voor vergoeding in aanmerking.
6. De beoordeling
6.1 Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [S.] verklaard dat het ongeval op 31 december 1996 heeft plaatsgevonden en dat de in de dagvaarding genoemde datum van 11 december 1996 een tikfout betreft. Ook uit het door [S.] overgelegde proces-verbaal van politie blijkt dat de aanrijding tussen [S.] en [Van L.] op 31 december 1996 heeft plaatsgevonden. Aangezien [Van L.] noch Woudsend betwisten dat op 31 december 1996 de bewuste aanrijding tussen [S.] en [Van L.] heeft plaatsgevonden en aan deze kennelijke verschrijving door hen voorts ook geen consequenties zijn verbonden, gaat de rechtbank er van uit dat het voor gedaagden voldoende duidelijk is dat de vordering van [S.] betrekking heeft op deze aanrijding en dat de door [S.] onder punt 1 van de dagvaarding genoemde datum een kennelijke verschrijving betreft. Het verweer van Woudsend en van [Van L.] dat onvoldoende duidelijk is op welk voorval [S.] in de dagvaarding doelt, wordt derhalve verworpen.
6.2 [S.] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van de aanrijding schade heeft geleden bestaande uit gederfde inkomsten en immateriële schade in verband met het dragen van een nekkraag. Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [S.] aan de hand van de door hem bij dagvaarding en ter gelegenheid van de comparitie overgelegde producties deze stelling nader toegelicht en aangevoerd dat hij als gevolg van de aanrijding een whiplash heeft opgelopen. In dit verband voert hij aan dat hij enkele dagen na de aanrijding, te weten op 6 januari 1997, is aangevangen met een nieuwe baan als beveiligingsbeambte bij Multibedrijven Rotterdam (hierna: Multibedrijven), dat hij ondanks hoofdpijnklachten de gehele proefperiode fulltime heeft gewerkt en dat hij zich na zijn proeftijd ziek heeft gemeld. [S.] heeft zich daarnaast op 30 januari 1997 gemeld bij zijn huisarts met hoofdpijnklachten, waarvoor hij onder behandeling van een fysiotherapeut is geweest.
6.3 Tegenover de gemotiveerde betwisting door [Van L.] en Woudsend van het causale verband tussen de gestelde schade en de aanrijding alsmede van de aard en omvang van de schade, zijn de hiervoor weergegeven stellingen die [S.] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd naar het oordeel van de rechtbank tot op heden te weinig concreet en onvoldoende deugdelijk (met stukken) onderbouwd om hem op dit punt tot enige bewijslevering toe te laten. De rechtbank ziet in hetgeen [S.] ter gelegenheid van de comparitie heeft aangevoerd, niettemin aanleiding om hem bij akte alsnog in de gelegenheid te stellen zijn stellingen mede aan hand van verificatoire bescheiden nader en deugdelijk te onderbouwen. Daarbij dient [S.] zich in ieder geval uit te laten over de volgende punten:
- de aard en ernst van het door hem tengevolge van de aanrijding gestelde letsel dan wel de aard en ernst van de door hem tengevolge van de aanrijding ondervonden klachten;
- de beperkingen die hij als gevolg van dit letsel/deze klachten in zijn werk als beveiligingsbeambte heeft ondervonden;
- de invloed van het tijdsverloop op de door hem ondervonden klachten en beperkingen;
- of sprake is van eventuele pre-existentiële of overige klachten en zo ja, welke;
- welke behandelingen hij voor zijn letsel/klachten heeft ondergaan, wanneer deze behandelingen hebben plaatsgevonden en wat daarvan de resultaten waren.
[S.] wordt verzocht alle op voornoemde punten betrekking hebbende stukken over te leggen. Hij dient in dit verband in ieder geval over te leggen een volledige patiëntenkaart en een eventueel Ziektewet- en/of WAO-dossier, waaruit onder meer blijkt wanneer en met welke klachten hij zich ziek heeft gemeld. Voor zover [S.] heeft gesteld dat hij als gevolg van de aanrijding een whiplash heeft overgehouden, dient hij aan te geven op grond van de welke criteria en door wie die diagnose is gesteld. Vervolgens zullen [Van L.] en Woudsend, eveneens bij akte, in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren.
6.4 Woudsend betwist als verzekeraar aansprakelijk te zijn voor de door [S.] geleden schade, aangezien [Van L.] ten tijde van de aanrijding niet bij haar was verzekerd en Woudsend uitsluitend ingevolge artikel 13, lid 4, van de WAM gehouden is schade voortvloeiende uit de aanrijding aan de benadeelde te voldoen. Uit hetgeen Woudsend onder punt 17 van de conclusie van antwoord heeft aangevoerd, leidt de rechtbank af dat in geval komt vast te staan dat sprake is van schade alsmede causaal verband tussen het ongeval en de schade, die schade alleen door [Van L.] gedragen dient te worden zodat zij in dat geval regres wenst te kunnen nemen op [Van L.]. Dit verweer is dus kennelijk niet bedoeld als zijnde gericht tegen de vordering van [S.] - Woudsend betwist immers niet op grond van artikel 13, lid 4, van de WAM gehouden te zijn tot vergoeding van de door [S.] ten gevolge van de aanrijding geleden schade - maar als een verweer in de rechtsverhouding tussen Woudsend en [Van L.]. Om die reden gaat de rechtbank in dit stadium van de procedure aan dit verweer voorbij.
6.5 In afwachting van de onder 6.3 bedoelde aktes houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.
7. De beslissing
De rechtbank,
alvorens verder te beslissen,
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 4 januari 2006 voor het nemen van een akte aan de zijde van [S.] als bedoeld onder 6.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoendervoogt.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
585/798