8.1
[gedaagde sub 3] (en Memory) wordt in conventie verweten dat het beginsel van hoor en wederhoor is veronachtzaamd en dat is gehandeld in strijd met de 'ethics of journalism'.
De volgende omstandigheden zijn hier van belang:
-de beweringen en suggestie in de betreffende uitlating van [gedaagde sub1] zijn ernstig van aard, gelet op het maatschappelijk belang van het gezag en (het vertrouwen in) de onpartijdigheid van de rechterlijke macht en van individuele rechters; de bewuste uitlating kon dit belang aanmerkelijke schade toebrengen; [gedaagde sub 3] was zich bewust van het zeer gevoelige karakter van de uitlating van [gedaagde sub 1];
-in het algemeen mag worden verlangd dat naarmate uitlatingen een ernstiger karakter hebben en deze meer persoonlijke schade kunnen toebrengen, er meer onderzoek wordt gedaan naar de feitelijke basis daarvan;
-zoals uit het hoofdstuk in het boek duidelijk kenbaar was, ging het hier uitsluitend om het eigen feitenrelaas en de persoonlijke opvattingen van [gedaagde sub 1]; [gedaagde sub 3] heeft deze als citaat en correct weergegeven; [gedaagde sub 3] heeft daarop geen eigen analyse laten volgen, noch daaraan conclusies verbonden; [gedaagde sub 3] heeft van die opvattingen en van de daarin besloten liggende suggesties weliswaar geen afstand genomen, maar deze ook niet tot de zijne gemaakt;
-een journalist die uitlatingen weergeeft van een door hem geïnterviewde persoon behoudt wel enige eigen verantwoordelijkheid; publicatie van lichtvaardige verdachtmakingen behoort te worden vermeden;
-[gedaagde sub 3] heeft geen navraag gedaan met betrekking tot de juistheid van de door [gedaagde sub 1] genoemde feiten, noch bij [eiser], noch bij de andere advocaten die bij de procedures betrokken waren en waarmee zou zijn getelefoneerd; een tijdsdruk kan daarbij geen rol hebben gespeeld;
-het beginsel van hoor en wederhoor in de journalistiek is niet absoluut, vooral niet voorzover het gaat om (suggesties van) meningen van een geïnterviewde;
-[gedaagde sub 3] kon aan de uitspraken van [gedaagde sub 1] - een ervaren advocaat die de Chipshol-zaak zelf had behandeld - een zeker gezag toekennen; [gedaagde sub 1] heeft de bewuste uitstpraak kennelijk in alle rust gedaan en per e-mail aan [gedaagde sub 3] zelfs letterlijk zo voorgeschreven;
-[gedaagde sub 3] heeft blijkbaar voor de publicatie inzage gehad in de (fax)brieven d.d. 12 december 1994 van [gedaagde sub 1] aan zijn Haagse procureur en van die procureur aan de president van de rechtbank 's-Gravenhage; in het feit dat [gedaagde sub 1] zijn klachten over de handelwijze van [eiser] meteen na het pleidooi op die wijze kenbaar heeft gemaakt is een zekere ondersteuning te vinden van de juistheid van zijn uitlating in het interview;
-aan het openbaar maken van de mening van [gedaagde sub 1] over het functioneren van de betrokken rechter(s) kan een maatschappelijk belang worden gehecht; rechters kunnen worden beschouwd als overheidsfunctionarissen met een publieke taak;
-de uitlating van [gedaagde sub 1] had geen betrekking op het privéleven van [eiser], alleen op zijn professionele optreden;
-niet blijkt dat het (ten tijde van de publicatie) de bedoeling was van [gedaagde sub 3] om een misstand in de rechtspraak aan de kaak te stellen; het interview en de tekst waren daarop ook niet gericht; het gehele boek berustte op interviews met advocaten die betrokken waren bij zeer uiteenlopende zaken en die daarop terugkeken, welke zaken steeds alleen vanuit hun eigen perspectief werden beschreven;
-in het hoofdstuk over de Chipshol-zaak werd geenszins speciaal de aandacht op de uitlating gevestigd (het hoofdstuk telt 18 pagina's; de uitlating staat in één lange slotalinea); er was geen sprake van een uitdrukkelijke beschuldiging van onpartijdigheid; de gebruikte bewoordingen waren niet nodeloos kwetsend of scherp van toon.