ECLI:NL:RBROT:2005:AU8222

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/000077-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.I. Buchner
  • J.J. van den Berg
  • V.M. de Winkel
  • P. van Boven
  • A. van Breevoort-de Bruin
  • F. Foy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot verschoning in strafzaak met betrekking tot amfetaminelaboratorium

Op 30 november 2005 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Rotterdam een verzoek tot verschoning behandeld in de strafzaak tegen de verdachte, onder parketnummer 10/000077-04. Dit verzoek werd ingediend omdat de rechtbank kennis had genomen van stukken die niet in het dossier thuishoorden, wat de rechters in hun oordeelsvorming zou kunnen beïnvloeden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was in het dossier om de verdachte te veroordelen, en dat de kennisname van de Belgische stukken, die tapverslagen bevatten van gesprekken waarin de verdachte betrokken zou zijn, de onpartijdigheid van de rechters in gevaar kon brengen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers, die de rechters vertegenwoordigden, twijfelden aan hun vermogen om onbevooroordeeld te blijven. Dit leidde tot de conclusie dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank heeft het verzoek tot verschoning dan ook toegewezen, wat betekent dat de rechters zich niet langer in deze zaak konden uitspreken. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. P. van Boven, en de rechters mrs. A. van Breevoort-de Bruin en F. Foy, en werd ter openbare terechtzitting uitgesproken.

De zaak betreft de betrokkenheid van de verdachte bij de exploitatie van een amfetaminelaboratorium en de verspreiding van amfetamine in de periode van 1 november 2004 tot en met 17 december 2004. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook de verklaringen van medeverdachten en de rol van de officier van justitie meegenomen. De beslissing om het verzoek tot verschoning toe te wijzen, is een belangrijke stap in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
Parketnummer: 10/000077-04
Uitspraak: 30 november 2005
BESLISSING van de meervoudige kamer op het verzoek van:
Mr. J.I. Buchner
Mr. J.J. van den Berg
Mr. V.M. de Winkel,
rechters te Rotterdam,
strekkende tot verschoning in de zaak tegen verdachte [naam verdachte], parketnummer: 10/000077-04.
1. Het procesverloop.
Ter terechtzitting van 30 november 2005 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld de tegen [verdachte] aanhangig gemaakte strafzaak onder bovenvermeld parketnummer.
Het rechterlijk college heeft de behandeling op grond van het bepaalde in artikel 517 van het Wetboek van Strafvordering geschorst teneinde aan de verschoningskamer te verzoeken zich te mogen verschonen.
Ter zitting van 30 november 2005 alwaar het verzoek tot verschoning is behandeld, zijn verschenen:
-mrs. Buchner, Van den Berg en De Winkel, rechters,
-mr. Mol, officier van justitie,
-verdachte (in de zaak onder parketnummer: 10/000077-04),
-mr. Loevendie, raadsman van [verdachte].
Verzoekers hebben bij monde van mr. Buchner hun standpunt toegelicht.
2. Het verzoek en de toelichting daarop.
Ter adstructie van het verschoningsverzoek hebben verzoekers het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
Ter terechtzitting is tijdens de ondervraging van de verdachte geïntervenieerd door de raadsman van verdachte en de vraag gesteld waarom de stukken naar aanleiding van een Belgisch onderzoek tegen verdachte, in strijd met een door de officier van justitie op een eerdere zitting in deze zaak gedane mededeling, onderdeel uitmaken van het dossier van de rechtbank. De officier van justitie heeft hierop geantwoord dat de stukken niet in het dossier thuishoren. Onduidelijk is gebleven hoe deze in het dossier terecht zijn gekomen. Alle leden van de rechtbank hebben een kopie van de stukken gekregen en er kennis van genomen.
In de onderhavige zaak ligt voor de beoordeling van de vraag of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de exploitatie van een amfetaminelaboratorium, bij de verspreiding van amfetamine en bij het plegen van voorbereidingshandelingen dienaangaande, in de periode van 1 november 2004 tot en met 17 december 2004. In het dossier bevinden zich verklaringen van een aantal medeverdachten. Deze verdachten geven een beschrijving van een man die betrokken zou zijn geweest bij een amfetaminelaboratorium. Ook noemen zij een bijnaam van die man. De genoemde kenmerken zouden kunnen slaan op verdachte. In het dossier bevinden zich ook verklaringen van dezelfde medeverdachten ten overstaan van de rechter-commissaris, waarin zij hun eerdere, vorenbedoelde, uitlatingen hebben afgezwakt. Voor het overige bevat het dossier nagenoeg geen aanwijzingen jegens verdachte. Verdachte ontkent de tenlastegelegde feiten.
De Belgische stukken bevatten tapverslagen van gesprekken waaraan verdachte zou hebben deelgenomen en die handelen over de levering van amfetamine. De periode waarin die gesprekken zijn gevoerd overlapt voor een groot deel die zoals die wordt genoemd in de tenlastelegging in de onderhavige zaak. Voorts worden observaties gerelateerd van een auto bij een café in België, waarin een ontmoeting zou hebben plaatsgevonden met een aantal andere personen en waarin zou zijn gesproken over verdovende middelen. Deze auto was van hetzelfde type en had dezelfde opvallende kleur als die waarin verdachte heeft gereden, zoals een en ander blijkt uit het Nederlandse strafdossier.
De rechtbank heeft aangegeven dat zij zich door de kennisname van de Belgische stukken in haar oordeelsvorming niet meer vrij voelt. Haar wetenschap omtrent de Belgische bevindingen zou ongewild een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de vervaardiging van en de handel in amfetamine.
Desgevraagd is namens verdachte en door de officier van justitie aangegeven dat zij geen twijfel hebben omtrent de onbevangenheid van de rechtbank in dezen. Geen van beide partijen heeft een wrakingsverzoek overwogen.
3. De beoordeling.
3.1 Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek op de juiste wijze, mondeling ter terechtzitting, gedaan. Verzoekers zijn ontvankelijk in hun verzoek.
3.2. Nu verzoekers zelf aangeven dat zij twijfel koesteren of zij nog langer in staat zijn om zich in alle vrijheid een mening te vormen over de zaak waarvoor verdachte terechtstaat, is naar het oordeel van de kamer sprake van een omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Het verzoek is mitsdien toewijsbaar.
4. De beslissing.
De rechtbank:
wijst toe het verzoek tot verschoning van mrs. Buchner, Van den Berg en De Winkel.
Deze beslissing is gegeven op 30 november door mr. Van Boven, voorzitter, mrs. Van Breevoort-de Bruin en Foy, rechters, en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van genoemde rechters en de griffier mr. Van Baaren.