ECLI:NL:RBROT:2005:AU7735

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/4447
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. van 't Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om versnelde naturalisatie van een topsporter na positief advies van de Staatssecretaris van VWS

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek tot versnelde naturalisatie van een topsporter. Eiser, die op 14 oktober 2004 een verzoek tot naturalisatie indiende, kreeg op 18 mei 2005 te horen dat zijn verzoek was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het niet voldoen aan de eis van vijf jaar hoofdverblijf en toelating, alsook het niet afleggen van de naturalisatietoets. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing onzorgvuldig was voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berustte. De rechtbank stelde vast dat de bedoeling van de topsportersregeling is dat van reguliere voorwaarden kan worden afgeweken, en verweerder had geen motivering gegeven waarom de termijn van twee jaar verblijf van eiser te kort zou zijn. Bovendien had de gemeente geadviseerd dat eiser voldoende ingeburgerd was en redelijk Nederlands sprak. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging van verweerder niet voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat de motivering omtrent het inburgeringsvereiste niet deugde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK TE ROTTERDAM
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Registratienummer: AWB 05/4447 RWNL
Uitspraak
in het geding tussen
A., wonende te B, eiser,
gemachtigde mr. J.A. Kroes, advocaat te Amsterdam,
en
de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te ‘s-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 14 oktober 2004 heeft eiser een verzoek tot naturalisatie ingediend.
Bij besluit van 18 mei 2005 heeft verweerder het verzoek om naturalisatie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 28 juni 2005 bezwaar gemaakt. Op 23 augustus 2005 is eiser gehoord naar aanleiding van zijn bezwaar.
Bij brief van 26 september 2005 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op zijn bezwaarschrift.
Bij besluit van 29 september 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Gelet op dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft eiser bij brief van 3 oktober 2005, aangevuld bij schrijven van 9 maart 2005, het petitum van zijn beroep gewijzigd. Op 20 oktober 2005 heeft eiser zijn beroep aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 1 november 2005 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2005. Aanwezig waren eiser en zijn gemachtigde. Tevens is verschenen prof. mr. G.R. de Groot, hoogleraar rechtsvergelijking en internationaal privaatrecht aan de universiteit van Maastricht. Voorts is verschenen M. van Basten, bondscoach van het Nederlandse elftal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Toetsingskader
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en d van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) - voor zover hier relevant - komt voor verlening van het Nederlanderschap slechts in aanmerking de verzoeker die tenminste sedert vijf jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek in Nederland toelating en hoofdverblijf heeft en die in de Nederlandse samenleving als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal, alsmede van de Nederlandse staatsinrichting en maatschappij, en hij zich ook overigens in de Nederlandse samenleving heeft doen opnemen.
Artikel 10 luidt - voor zover hier relevant - als volgt: “Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c en d.”
In de handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de handleiding) is onder meer het volgende opgenomen. In paragraaf 1 van de toelichting bij artikel 10 is opgenomen dat dit artikel de mogelijkheid biedt van naturalisatie wanneer aan bepaalde voorwaarden niet is voldaan, waarbij het uitgangspunt is dat er sprake is van een zeer “bijzonder geval”. Het moet gaan om gevallen waarin redenen van staatsbelang of andere gewichtige Nederlandse belangen zich voordoen, zoals op het gebied van culturele betrekkingen. Voorts is daar vermeld dat in zijn algemeenheid geldt dat naarmate het staatsbelang groter is en naarmate minder afwijkingsgronden worden aangevoerd, de drempel om artikel 10 toe te passen gemakkelijker te nemen is.
In paragraaf 3 van de toelichting op artikel 10 van de RWN van de handleiding is de zogenaamde topsportersregeling (hierna: topsportersregeling) opgenomen. Daarin is onder meer opgenomen dat een bijzonder geval zich kan voordoen als blijkt dat de verlening van het Nederlanderschap in zodanige mate een Nederlands cultureel belang dient, dat afwijking van één of meer reguliere voorwaarden wordt gerechtvaardigd. Onder een Nederlands cultureel belang wordt tevens verstaan een Nederlands belang op sportgebied. In paragraaf 3.1 is onder meer opgenomen dat om vast te kunnen stellen of met de naturalisatie van verzoeker een Nederlands belang op sportgebied is gediend, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) om advies wordt gevraagd. In paragraaf 3.5 is onder meer opgenomen dat uit het advies van de Staatssecretaris van VWS duidelijk moet worden dat de verzoeker om naturalisatie ex artikel 10 RWN op een kortere termijn dan het geval zou zijn bij een naturalisatie zonder terzijdestelling van één of meer voorwaarden uit de artikelen 8 en 9 RWN, door een Nederlandse sportbond zal en kan worden uitgezonden om als Nederlander voor Nederland deel te nemen aan een internationale wedstrijd. Indien dit uit het advies blijkt, bestaat voldoende Nederlands cultureel belang in de zin van artikel 10 RWN voor een verlening van het Nederlanderschap.
3. Standpunten van partijen
3.1. Standpunt van verweerder
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat uit de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie blijkt dat artikel 10 RWN zeer terughoudend behoort te worden toegepast. Het betoog van eiser dat verweerder gelet op het beleid zoals neergelegd in de handleiding inzake de toepassing van artikel 10 RWN bij topsporters geen beleidsruimte heeft voor een van het advies van VWS afwijkend standpunt kan niet worden gevolgd. Een positief advies van VWS is onderdeel van de besluitvorming en de beoordeling strekt zich tevens uit over alle overige voorwaarden en aspecten van een verzoek om naturalisatie. Er is geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het advies van VWS. In de afweging of sprake is van een zodanig gewichtig Nederlands belang dat dit dient op te wegen tegen het niet voldoen aan twee wettelijke voorwaarden heeft verweerder, mede gezien het restrictieve gebruik van artikel 10 RWN dat het kabinet voorstaat, besloten tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Daartoe wordt overwogen dat eiser nog maar 2 jaar onafgebroken in Nederland woont en dat hij niet beschikt over een certificaat naturalisatietoets. Er wordt geen uitzonderlijk zwaarwegend Nederlands belang gediend met versnelde naturalisatie voor deelname aan het WK voetbal 2006. De afweging om eisers verzoek niet in te willigen is in het bijzonder gebaseerd op het belang dat gehecht wordt aan de voorwaarde tot ingeburgerd zijn in de Nederlandse samenleving. Sinds de invoering van de naturalisatietoets per 1 april 2003 bevat het beleid op artikel 10 RWN als richtlijn dat van belang is of alleen van de voorwaarde tot afleggen van de naturalisatietoets wordt verzocht of ook andere voorwaarden. Eiser acht het kennelijk niet onwaarschijnlijk dat hij spoedig na verkrijging van de Nederlandse nationaliteit zich zal vestigen in het buitenland. Kennelijk dient eisers verzoek mede tot verbetering van diens internationale marktpositie. Gelet op zijn leeftijd valt niet in te zien waarom eiser niet zou kunnen wachten totdat voldaan wordt aan de reguliere voorwaarden voor naturalisatie. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is geen sprake, nu de twee gevallen van verzoeken versnelde naturalisatie waaraan eiser refereert dateren van voor 1 april 2003, zijnde de datum waarop de naturalisatievereisten zoals thans in geding zijn aangescherpt en de belangenafweging in het kader van artikel 10 RWN daardoor sinds die datum eveneens is gewijzigd.
3.2. Standpunt van eiser
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder eisers argumenten in bezwaar geheel onbesproken laat waar het gaat om de vraag naar onvoldoende Nederlands belang. Het besluit is derhalve onvoldoende zorgvuldig gemotiveerd. In het bestreden besluit is een nieuwe overweging omtrent eventuele vestiging in het buitenland opgenomen. Verweerder acht dit kennelijk relevant in het kader van afwijking van het inburgeringsvereiste. Eiser heeft geen plannen zich in het buitenland te vestigen. Hij wil juist in Nederland blijven. Bovendien is dat voor de beoordeling volstrekt irrelevant. Het Nederlands belang, uitkomen voor het Nederlands elftal, wordt daardoor overigens geenszins aangetast. Bovendien zijn de overwegingen in het bestreden besluit daaromtrent feitelijk onjuist in relatie tot de bewoordingen van het bezwaarschrift en bevatten een ongefundeerde implicatie. Verweerder laat daarentegen na zich te bekommeren om het Nederlands belang. Immers, als eiser voor Ivoorkust uit zou komen, schaadt dat het Nederlands voetbal op korte en lange termijn. De wereldvoetbalbond Fifa maakt overstappen van het ene nationale team naar het andere nationale team zeer gecompliceerd, waaronder een wachttermijn van twee jaar, hetgeen ook is opgenomen in de handleiding. De veronderstelling van verweerder dat het Nederlands elftal ook in 2008 van de kwaliteiten van eiser gebruik kan maken, is derhalve onjuist. Ter zitting heeft eiser gewezen op artikel 40 van het Fifa-reglement, inhoudende dat een speler die een officiële A-interland voor een bepaald land heeft gespeeld, nooit meer voor een ander land mag uitkomen. Verweerders opvatting dat eiser gewoon in Nederland kan blijven voetballen, miskent dat het hier gaat om de belangen van het nationale elftal. Eiser heeft slechts aangegeven wat te verwachten is als hij de Nederlandse nationaliteit niet verkrijgt. Verweerder geeft hieraan een onjuiste interpretatie door te stellen in het bestreden besluit dat hij Nederland zal verlaten na verkrijging van de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft zich daarover nimmer uitgelaten, maar daarentegen dat hij in Nederland wil blijven. Overigens is de vraag waar eiser zich ooit zal vestigen irrelevant, hij zal immers blijven uitkomen voor het Nederlands elftal. Ten onrechte wordt door een mogelijk toekomstig vertrek naar het buitenland een verband gelegd met het inburgeringsvereiste. In de topsport is het zeer gebruikelijk dat al dan niet tijdelijk naar het buitenland vertrokken wordt, dit duidt echter geenszins op een gebrek aan inburgering. Verweerder stelt zonder onderbouwing dat sinds 2003 een groter gewicht toekomt aan de voorwaarde voor inburgering. Noch de handleiding noch het besluit naturalisatietoets biedt hiervoor enige aanleiding. De burgemeester heeft eiser overigens als voldoende ingeburgerd beoordeeld. Ook verweerder heeft blijkens het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase vastgesteld dat eiser het Nederlands redelijk beheerst. Eiser wijkt voorts in het geheel niet sterk af van de voorwaarden, zodat de motivering van het besluit omtrent de mate van afwijking van de reguliere voorwaarden voor naturalisatie niet helder is. In bezwaar heeft eiser prof. G.R. de Groot als deskundige opgeroepen, maar heeft diens verklaring geheel onbesproken gelaten. Voorts heeft verweerder geen overweging gewijd aan het verzoek van eiser om advies te vragen aan de Raad van State. Voorts gaat verweerder voorbij aan het feit dat in het verleden slechts in twee gevallen van sporters het beroep op art. 10 is afgewezen en wel op heel bijzondere gronden, waarvan in casu geen sprake is. Door in het verleden vrijwel altijd het advies van de Staatssecretaris van VWS te volgen, is de uitzondering van artikel 10 voor topsporters tot hoofdregel gemaakt. Verweerder maakt zich schuldig aan schending van het gelijkheidsbeginsel.
4. Overwegingen
4.1. Ontvankelijkheid
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door verweerder ter zitting opgeworpen vraag van openbare orde of het bezwaarschrift tijdig is ingediend, nu eisers aanvraag reeds bij besluit van 13 mei 2005 is afgewezen het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de brief van verweerder van 13 mei 2005 niet te kwalificeren valt als een besluit. In die brief is immers opgenomen “dat het verzoek van uw cliënt niet zal worden ingewilligd wegens het ontbreken van voldoende Nederlands belang. Een gemotiveerde beslissing zult u binnen een week na dagtekening van deze fax ontvangen.” Naar het oordeel van de rechtbank wordt hiermee een beslissing en niet slechts de motivering, zoals bedoeld in artikel 3:47, lid 3 van de Awb, in het vooruitzicht wordt gesteld. Met name door het woord “zal” kan niet gesproken worden van een beslissing met rechtsgevolg. Het bezwaar tegen het besluit van 18 mei 2005 is derhalve tijdig ingediend en ontvankelijk.
4.2. Feiten en omstandigheden
4.2.1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende vaststaande, dan wel onvoldoende weersproken, feiten en omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat de overwegingen in het besluit in primo en het bestreden besluit omtrent de vragen of eiser zich in het buitenland zal vestigen, de verbetering van zijn internationale marktpositie en dat het succes van het Nederlandse elftal niet afhankelijk is van eisers bijdrage niet gebaseerd zijn op stukken dan wel adviezen waarover verweerder beschikt, maar veeleer aangemerkt moeten worden als zijdelingse aspecten, welke de afwijzende beslissing van verweerder niet wezenlijk hebben beïnvloed. Nu deze overwegingen derhalve niet dragend zijn voor het bestreden besluit en de rechtbank overigens van oordeel is dat deze overwegingen niet gedragen worden door daaraan ten grondslag liggende feitelijke informatie, zal de rechtbank deze niet in zijn beoordeling betrekken.
4.2.2. Voorts stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is, zoals door verweerder ter zitting medegedeeld, dat eiser een zogenaamd “bijzonder geval” is als bedoeld in de topsportersregeling, waarmee gegeven is dat sprake is van een Nederlands belang op sportief gebied en daarmee een Nederlands cultureel belang als bedoeld in de handleiding. In die zin heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van afwijking van het positieve advies van de Staatssecretaris van VWS, maar dat verweerder naast de vraag naar het Nederlandse culturele belang meerdere belangen heeft af te wegen, welke afweging geleid heeft tot onderhavige afwijzende beschikking, nu er wel sprake is van een bijzonder geval, maar niet van een uitzonderlijk zwaarwegend Nederlands belang.
4.3. Beoordeling
4.3.1. De rechtbank stelt voorop dat toepassing van artikel 10 RWN berust op een discretionaire bevoegdheid, zodat de rechtbank gehouden is de gebruikmaking van deze bevoegdheid terughoudend te toetsen. Ter beoordeling staat of het bestreden besluit zorgvuldig is voorbereid en op een deugdelijke motivering berust, in overeenstemming is met verweerders vastgestelde beleidsregels en het beroep dat door eiser is gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Daartoe overweegt de rechtbank dat artikel 10 van de RWN expliciet de mogelijkheid biedt om van één of meer voorwaarden af te wijken. Voorts is de toepassing van dit artikel nader uitgewerkt in de handleiding, waaraan verweerder gebonden is bij de uitvoering van haar bevoegdheid tot toepassing van artikel 10 van de RWN. De topsportersregeling, zoals neergelegd in de handleiding, biedt conform de wettelijke bepaling eveneens de mogelijkheid om van één of meer voorwaarden voor naturalisatie af te wijken. De rechtbank acht dit in de handleiding met betrekking tot artikel 10 van de RWN neergelegde beleid niet kennelijk onredelijk dan wel anderszins onaanvaardbaar. Ter beoordeling staat derhalve of verweerder door wel een bijzonder geval aan te nemen als bedoeld in artikel 10 van de RWN, maar bij de weging van de belangen te concluderen dat er met naturalisatie van eiser geen bijzonder zwaarwegend Nederlands belang is gemoeid, binnen zijn aldus ingeperkte beleidskader is gebleven.
4.3.2. Niet in geschil is dat aan twee reguliere voorwaarden voor naturalisatie niet wordt voldaan, kort gezegd de eis van vijf jaar toelating en hoofdverblijf en de inburgeringseis. Verweerder heeft zich ten aanzien van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel op het standpunt gesteld dat deze vereisten op
1 april 2003 zijn aangescherpt, zodat ook de belangenafweging bij de toepassing van artikel 10 van de RWN sindsdien een andere is geworden. Eiser heeft zich op hieromtrent op het standpunt gesteld dat de topsportersregeling niet is gewijzigd, hetgeen ook niet door verweerder is betwist.
4.3.3. In zijn algemeenheid overweegt verweerder in het bestreden besluit dat naarmate er minder wordt afgeweken van de reguliere voorwaarden tot naturalisatie, hoe groter de kans is op inwilliging van het verzoek. Eiser heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat het voorbeeld zoals genoemd in paragraaf 1 van de handleiding behorend bij artikel 10 van de RWN helemaal op eiser van toepassing is. Eiser is immers bijna drie jaar in Nederland, participeert in zijn beroep volop in de Nederlandse samenleving, spreekt redelijk Nederlands en wil hier blijven wonen.
Hoofdverblijf en toelating
4.3.4. Ten aanzien van de eis van vijf jaar toelating en verblijf heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat eiser nog maar twee jaar onafgebroken in Nederland woont. Zoals hierboven is vermeld, is de bedoeling van artikel 10 van de RWN en de topsportersregeling dat van één of meer reguliere voorwaarden kan worden afgeweken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder geen motivering gegeven waarom in het onderhavige geval de termijn van twee jaar te kort zou zijn. Ook is daarvoor geen grondslag in de handleiding te vinden. Dit klemt temeer gelet op het gegeven voorbeeld in de handleiding waar een verblijfstermijn van een half jaar wordt afgezet tegen een termijn van drie jaar. Voor zover in het bestreden besluit wordt aangevoerd dat eiser nog jong is en in 2008 zou voldoen aan de reguliere voorwaarden, is de rechtbank van oordeel dat deze overwegingen geen grondslag vinden in en niet overeenkomstig de strekking zijn van de topsportersregeling, zodat geen sprake is van een motivering welke het bestreden besluit kan dragen.
4.3.5. Voorts heeft verweerder zich erop beroepen dat de belangenafweging een andere is geworden sedert de wijzigingen met ingang van 1 april 2003. De wijziging per 1 april 2003 omtrent de eis van vijf jaar toelating en hoofdverblijf betreft de aanvulling van de eis van hoofdverblijf voor 1 april 2003 met de eis van toelating na 1 april 2003. Een verzoeker om naturalisatie zal niet alleen gedurende vijf jaar feitelijk zijn hoofdverblijf in Nederland gehad moeten hebben, maar tevens dient er sinds 1 april 2003 sprake te zijn van rechtmatig verblijf. Niet in geschil is dat eiser gedurende zijn verblijf in Nederland rechtmatig verblijf heeft, zodat sprake is van toelating als bedoeld in artikel 8, eerste lid en onder c van de RWN. Nu geen sprake is van een situatie waarin eiser hoofdverblijf in Nederland heeft zonder dat hij daartoe is toegelaten, kan de door verweerder aangehaalde andere belangenafweging daartoe in casu geen afdoende motivering vormen.
Inburgeringsvereiste
4.3.6. Ten aanzien van het inburgeringsvereiste stelt de rechtbank voorop dat artikel 8, eerste lid en onder d van de RWN vereist dat een verzoeker om naturalisatie als ingeburgerd moet kunnen worden beschouwd. In dit kader acht de rechtbank relevant dat de dienst burgerzaken van de gemeente Rotterdam op 14 oktober 2004 heeft geadviseerd inzake eisers naturalisatieverzoek, onder meer inhoudende dat eiser het Nederlands voldoende kan verstaan en spreken en voldoende is ingeburgerd. Voorts acht de rechtbank relevant dat verweerder zelf, blijkens het verslag van de hoorzitting van 23 augustus 2005 inzake de behandeling van eisers bezwaar, van mening is dat eiser redelijk Nederlands spreekt. Voorts is door eiser, met documenten onderbouwd, aangevoerd dat hij Nederlandse les heeft van een daartoe bevoegde onderwijzer. Voorts is onbetwist dat eiser dit onverplicht doet, nu de Wet Inburgering Nieuwkomers werknemers met een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid vrijstelt van de plicht tot inburgering. Gelet hierop en het karakter van de topsportersregeling die afwijking van één of meer reguliere voorwaarden mogelijk maakt, had verweerder niet zonder nader onderzoek naar de mate van inburgering voorbij kunnen gaan aan deze positieve aanknopingspunten en tot het oordeel kunnen komen dat eiser niet voldoende is ingeburgerd vanwege het ontbreken van een certificaat naturalisatietoets. Het besluit is op dit onderdeel onzorgvuldig voorbereid.
4.3.7. Voorts heeft verweerder zich erop beroepen dat de belangenafweging een andere is geworden sedert de wijzigingen met ingang van 1 april 2003. De wijziging per 1 april 2003 omtrent het inburgeringsvereiste is de invoering van de zogenaamde naturalisatietoets. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier een middel om te toetsen of wordt voldaan aan de voorwaarde van artikel 8, eerste lid en onder d van de RWN. Het afleggen van de naturalisatietoets is derhalve geen doel op zich. In het bestreden besluit is hieromtrent opgenomen dat sedert de invoering per 1 april 2003 van de naturalisatietoets het beleid inzake artikel 10 RWN stelt dat van belang is of betrokkene alleen van de voorwaarde tot het afleggen van de naturalisatietoets wil afwijken, of dat ook van andere voorwaarden moet worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat het topsportersbeleid sedert 1 april 2003 niet is gewijzigd. Deze overweging in het bestreden besluit vindt geen grondslag in de tekst van artikel 10 van de RWN dan wel in een wijziging van het topsportersbeleid, zodat deze overweging niet berust op een deugdelijke motivering.
Gelijkheidsbeginsel
4.3.8. Eiser heeft zich, ook reeds in zijn bezwaarschrift, beroepen op het gelijkheidsbeginsel inzake versnelde naturalisatie van topsporters. Verweerder is hierop niet ingegaan in het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder zich hieromtrent op het standpunt gesteld dat dit geen gelijke gevallen betreft nu de daaraan ten grondslag liggen aanvragen dateerden van voor 1 april 2003. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie de motivering niet pas bij verweer kan worden aangevuld met een nieuwe grondslag. Nu in het bestreden besluit een motivering op dit onderdeel ontbreekt, is van een dergelijke situatie sprake.
Concluderend
4.3.9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond wegens schending van de motiveringsplicht als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb en het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, zoals opgenomen in artikel 3:2 van de Awb.
4.3.10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 724,50 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen met een waarde per punt van 0,25 en 1 punt voor het beroepschrift gericht tegen het bestreden besluit en 1 punt voor het bijwonen ter zitting met een waarde per punt van 1). Van overige kosten waarop een veroordeling in de proceskosten betrekking kan hebben, is de rechtbank niet gebleken.
5. Beslissing
De rechtbank,
recht doende:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt de beslissing op bezwaar van 29 september 2005;
3. draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen;
4. bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 138,00 vergoedt;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 724,50 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van ‘t Laar. Deze beslissing is, in tegenwoordigheid van
mr. J. van Dort als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 december 2005.
De griffier: De rechter:
Afschrift verzonden op:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiser wordt begrepen -en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.