ECLI:NL:RBROT:2005:AU7515

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
202694 / HA ZA 03-2187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in huurkoopovereenkomst tussen Dexia en gedaagde

In deze zaak heeft Dexia Bank Nederland N.V. een vordering ingesteld tegen een gedaagde, waarbij zij betaling van een bedrag van € 13.163,29 vorderde, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank Rotterdam diende te beoordelen of zij bevoegd was om van de vordering kennis te nemen, waarbij de kwalificatie van de overeenkomst tussen partijen centraal stond. Dexia stelde dat de overeenkomst niet als huurkoop kon worden gekwalificeerd, omdat de effecten niet aan de gedaagde waren afgeleverd. De rechtbank oordeelde echter dat de eigendom van de effecten op de gedaagde overging door bijschrijving in de administratie van de bank, en dat de overeenkomst wel degelijk als huurkoop kon worden aangemerkt. Dit leidde tot de conclusie dat de rechtbank bevoegd was om de zaak te behandelen. De rechtbank verwees de zaak naar de rol van de sector kanton, aangezien zaken betreffende huurkoop door de kantonrechter behandeld dienen te worden, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. De uitspraak vond plaats op 14 september 2005.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 202694 / HA ZA 03-2187
Uitspraak: 14 september 2005
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam, rechtsopvolgster onder algemene titel van Bank Labouchere N.V., gevestigd te Amsterdam, eveneens h.o.d.n. Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. D.L.A. van Voskuilen,
- tegen -
[Gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. M.J. Sjoerts.
Partijen worden hierna aangeduid als "Dexia" respectievelijk "[gedaagde]".
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken in het griffiedossier.
1. Het geschil
in conventie
1.1 Dexia heeft uiteindelijk gevorderd dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt veroordeeld om aan Dexia tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 13.163,29, vermeerderd met de wettelijke rente over € 11.723,53 vanaf 2 augustus 2003, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
Voor het geval dat haar vordering wordt afgewezen en het beroep van [gedaagde] op vernietiging of ontbinding geheel of deels slaagt, heeft Dexia gevorderd dat [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld wordt om aan Dexia te betalen een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de onderhavige overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging of ontbinding van de overeenkomst.
1.2 [Gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist.
In reconventie
1.3 [Gedaagde] heeft gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, ook ten aanzien van de proceskosten:
I primair: de “Capital Effect maandbetaling”-overeenkomst met contractnummer 21697444 te vernietigen;
subsidiair: voormelde overeenkomst te ontbinden;
II Dexia te veroordelen om terzake van de “Capital Effect maandbetaling”-overeenkomst aan [gedaagde] bij wijze van schadevergoeding te betalen al hetgeen [gedaagde] aan Dexia heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 19 februari 2001 tot aan de dag der algehele voldoening;
III Dexia te veroordelen in de kosten van de procedure;
1.4 Dexia heeft de vordering gemotiveerd betwist.
2. De beoordeling
2.1 De rechtbank staat eerst voor de vraag of zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen, waarbij de kwalificatie van de overeenkomst bepalend is.
Partijen twisten hierover.
2.2 Anders dan Dexia heeft aangevoerd, kunnen vermogensrechten - zo blijkt ook uit de wetsgeschiedenis - onderwerp zijn van een overeenkomst van huurkoop.
2.3 Het argument van Dexia dat de effecten niet aan [gedaagde] afgeleverd zijn omdat hem slechts het economisch risico was overgdragen en [gedaagde] niet in de positie was geraakt dat hij de macht over deze effecten had verkregen, gaat niet op. Uit artikel 2 van de bijzondere voorwaarden volgt dat de eigendom van de waarden op [gedaagde] overgaat door vervulling van de opschortende voorwaarde dat [gedaagde] aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst heeft voldaan. In het onderhavige geval kan er vanuit worden gegaan dat reeds voorafgaand aan deze eigendomsoverdracht een aflevering van de effecten heeft plaatsgevonden en wel door bijschrijving ten name van [gedaagde] in de administratie van de bank.
Dexia heeft weliswaar betwist dat sprake is geweest van aflevering en dat voor de uitleg van de term aflevering aansluiting dient te worden gezocht bij artikel 7:9 lid 2 en 3 BW maar aldus gaat zij er aan voorbij dat artikel 7:9 BW over zaken handelt en niet rechtstreeks voor vermogensrechten is geschreven. Zoals uit de Memorie van Antwoord bij genoemd artikel blijkt, heeft bij vermogensrechten het onderscheid tussen aflevering en levering weinig betekenis. Dexia wijst verder nog op de schakelbepaling van artikel 7:47 BW maar volgens dat artikel zijn de bepalingen uit de vorige afdelingen alleen van toepassing op vermogensrechten voor zover dat in overeenstemming is met de aard van het recht. Voor wat betreft eigendomsoverdracht en aflevering geldt, aldus de Memorie van Antwoord bij artikel 7:47 BW, dat overdracht plaatsvindt op de wijze die afdeling 2 van titel 4 van Boek 3 BW voorschrijft en dat de verkoper alles in het werk dient te stellen om er voor te zorgen dat de koper het recht kan uitoefenen. In dat verband is van belang dat levering van effecten niet in stoffelijke vorm plaatsvindt maar ingevolge artikel 17 Wet Giraal Effectenverkeer (Wge), door middel van bijschrijving op naam van de verkrijger in de administratie van de betrokken instelling. Dexia heeft zelf gesteld dat zij (althans haar rechtsvoorgangster) na verkrijging van de effecten, met betrekking tot deze effecten in haar boekhouding een aantekening ex artikel 17 Wge heeft geplaatst. Hiermee is de (af)levering voltooid.
2.4 Anders dan Dexia is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de voor koop op afbetaling vereiste betaling in termijnen. Artikel 4 van de overeenkomst bepaalt immers dat de lease-som bedraagt het totaal van 240 gelijke maandtermijnen van € 227,27.
Dat de termijnbetalingen rente betreffen, doet er niet aan af dat deze termijnen dienen te worden aangemerkt als termijnen van de koopprijs als bedoeld in artikel 7A: 1576 lid 1 BW. Het gaat om de prijs van de lening die lessee is aangegaan om de aandelen te kunnen kopen, en daarmee, althans in economisch opzicht, om een onderdeel van de prijs van de aandelen.
2.5 Dexia heeft tot slot aangevoerd dat de overeenkomst geen eigendoms-overdracht beoogt.
Dit verweer stuit af op artikel 6 van de overeenkomst:
“Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.”
Er is aldus uitdrukkelijk overeengekomen dat de eigendom van de aandelen “automatisch” overgaat zodra de betalingsverplichtingen zijn nagekomen.
Dat in de overeenkomst de mogelijkheid wordt geboden de effecten na afloop van de leasetermijn te verkopen en in de praktijk cliënten daar veelal voor kiezen, maakt dit niet anders.
2.6 Uit het bovenstaande volgt dat de overeenkomst naar het voorlopig oordeel van de rechtbank is aan te merken als een overeenkomst van huurkoop.
Ingevolge artikel 93 aanhef en sub c Rv. worden zaken betreffende huurkoop, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, behandeld en beslist door de kantonrechter. Hetzelfde geldt voor de vordering in reconventie, waarvan de samenhang met die in conventie zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
De rechtbank zal overeenkomstig artikel 71 lid 2 Rv. de zaak in de stand waarin deze zich bevindt, in zijn geheel verwijzen naar de rol van de sector kanton van deze rechtbank.
3. De beslissing
De rechtbank,
in conventie en reconventie
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rol van de sector kanton van deze rechtbank, locatie Rotterdam, van woensdag 12 oktober 2005 te 10.00 uur, Wilhelminaplein 100-125, Postbus 50950, 3007 BL te Rotterdam, waar partijen in persoon of bij gemachtigde dienen te verschijnen;
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
1748/1554