ECLI:NL:RBROT:2005:AU6716

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/610019-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Bogaards
  • A. van de Water
  • M. Uit Beijerse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele handelingen tussen jeugdigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 november 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 17-jarige verdachte die seksuele handelingen heeft verricht met twee meisjes van respectievelijk 12 en 14 jaar oud. De zaak kwam voor de rechtbank naar aanleiding van een tenlastelegging die was ingediend door de officier van justitie, mr. Sleeswijk Visser, die een jeugddetentie van 95 dagen had geëist, waarvan 90 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de verdachte werd bijgestaan door een raadsman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de seksuele handelingen plaatsvonden in het kader van een seksueel getinte stoeipartij. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegenomen dat het leeftijdsverschil tussen de verdachte en de meisjes door de seksuele ontwikkeling van de verdachte aanzienlijk is teruggebracht. De rechtbank heeft ook een psychologisch rapport van drs. E. Koster in overweging genomen, waaruit bleek dat de verdachte in zijn psychoseksuele ontwikkeling nog niet op het niveau van zijn leeftijdsgenoten was en dat zijn ideeën over meisjes en relaties kinderlijk waren.

Na het horen van de getuigen en het bestuderen van de stukken, concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was dat de seksuele handelingen tegen de zin van de meisjes waren verricht. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte en de meisjes een sfeer van seksueel experimenteergedrag uitstraalden, wat niet in strijd was met de sociaal-ethische norm. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.

De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, waardoor de verdachte onmiddellijk vrijgelaten werd. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2005 en is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/610019-05
Datum uitspraak: 17 november 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen:
[verdachte],
geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum] 1987,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/610019-05, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 tot en met A4).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Sleeswijk Visser heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en de veroordeling van de verdachte tot
een jeugddetentie voor de duur van 95 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde verplicht jeugdreclasseringscontact en voortzetting van de behandeling bij De Waag.
NIET BEWEZEN
De artikelen 245 en 246 van het wetboek van Strafrecht stelt handelingen van seksuele aard strafbaar die in strijdt zijn met de sociaal-ethische norm. Uit de wetsgeschiedenis en rechtspraak volgt dat een seksueel getint stoeipartijtje tussen jeugdigen, alsmede vrijwillig seksueel contact tussen jeugdigen die slechts in geringe mate van leeftijd verschillen niet in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
De seksuele handelingen die verdachte met zijn zusje en een vriendinnetje van zijn zusje heeft verricht dienen binnen dit kader te worden beoordeeld.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de seksuele handelingen -op de momenten dat deze handelingen plaatsvonden- tegen de zin van de meisjes zijn verricht of dat zij een zodanig ondergeschikte positie hadden ten opzichte van verdachte dat zij zich daaraan niet konden onttrekken. De aangifte van het vriendinnetje van het zusje van verdachte bevat weliswaar enige elementen van onvrijwilligheid, doch deze elementen zijn, rekening houdend met de persoon en achtergrond van aangeefster onvoldoende overtuigend.
Uit het psychologisch rapport d.d. 26 april 2005 van drs. E. Koster, psycholoog, blijkt dat verdachtes psychoseksuele ontwikkeling zich nog nauwelijks heeft ontwikkeld en daarbij ook nog sprake is een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een zorgelijke sociaal-emotionele ontwikkeling.
De ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde feit 17-jarige verdachte wordt door de deskundige nog onvoldoende in staat geacht op seksueel gebied met leeftijdgenoten om te gaan, terwijl zijn ideeën over meisjes en relaties nog als kinderlijk imponeren.
De rechtbank is op grond van deze bevindingen met de gedragsdeskundige van oordeel dat verdachte in zijn seksuele ontwikkeling als jonger dan "gemiddelde" leeftijdsgenoten moet worden beschouwd en dat daarmee het leeftijdsverschil in dat opzicht tussen verdachte en de aangeefster, destijds (ruim)13 en 14 jaar oud, gedurende de ten laste gelegde periode aanzienlijk wordt teruggebracht.
Het geheel van de gedragingen van zowel verdachte als de twee meisjes ademt de sfeer van (in de ogen van volwassenen enigszins uit de hand gelopen) seksueel experimenteergedrag. Veelzeggend is het feit dat de seksuele handelingen voornamelijk plaatsvonden in het kader van het spelletje doen durven de waarheid, hetgeen in grote mate gelijkenis toont met een seksueel getinte stoeipartij tussen jeugdigen.
Gelet op het voorgaande ontbreekt het ontuchtige karakter ten aanzien van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen zodat verdachte van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bogaards, voorzitter,
en mrs. Van de Water en Uit Beijerse, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2005.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.