ECLI:NL:RBROT:2005:AU5892

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
5.707
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot faillietverklaring van UWV en CZ, beoordeling van pluraliteit van schuldeisers

Op 17 oktober 2005 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een verzoek tot faillietverklaring van de Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en het College Zorgverzekeringen (CZ) tegen [X]. Het verzoekschrift was ingediend op 15 augustus 2005 en de zaak werd behandeld op 4 oktober 2005. UWV en CZ stelden dat zij vorderingen hadden op [X] en dat er sprake was van een toestand van opgehouden te betalen, wat zou leiden tot een faillietverklaring. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van pluraliteit van schuldeisers, wat een vereiste is voor een faillietverklaring. De rechtbank baseerde haar oordeel op de wetgeving en een eerder arrest van de Hoge Raad uit 1985, waarin werd vastgesteld dat in vergelijkbare situaties geen pluraliteit van schuldeisers aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat UWV en CZ als één en dezelfde schuldeiser moesten worden beschouwd, waardoor het verzoek tot faillietverklaring werd afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische definitie van schuldeisers in faillissementszaken en de voorwaarden waaronder een faillietverklaring kan worden uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Rekestnummer: 05.707
Uitspraak 17 oktober 2005
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken op het op 15 augustus 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift, met bijlage, van:
1. Het rechtspersoonlijkheid bezittende UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN (UWV), gevestigd te Amsterdam,
2. Het rechtspersoonlijkheid bezittende COLLEGE ZORGVERZEKERINGEN (CZ), gevestigd te Amstelveen,
verzoekers,
procureur: mr. O.E. Meijer,
strekkende tot faillietverklaring van:
[X] h.o.d.n. [Y], wonende te [woonplaats],
verweerder.
1. De procedure
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005. Namens verzoekers is verschenen mr.
J. Wiersma, advocaat te Rotterdam. [X] is in persoon verschenen. De uitspraak is aangehouden tot heden.
2. Standpunten van partijen
2.1
UWV stelt dat zij op grond van de Wet Suwi, de Werkeloosheidswet en de Wet Arbeidsongeschiktheid, beheerder van resp. het Algemeen Werkeloosheidsfonds, het Arbeidsongeschiktheidsfonds, de Wachtgeldfondsen en de Arbeidsongeschiktheidskas is en in die hoedanigheid van verweerder heeft te vorderen een bedrag van € 9.052,58.
CZ stelt dat zij op grond van artikel 1q van de Ziekenfondswet (ZFW) beheerder van de algemene Kas is en dat zij in die hoedanigheid van verweerder heeft te vorderen een bedrag ad € 5.557,78.
Nu verweerder ondanks herhaalde sommatie niet tot voldoening van deze opeisbare bedragen is overgegaan, is er naar mening van verzoekers sprake van een toestand van te hebben opgehouden te betalen.
2.2
[X] heeft de juistheid van de vorderingen van verzoekers niet betwist doch gesteld dat hij een redelijke afbetalingsregeling heeft aangeboden ter delging van voornoemde schulden. Voorts heeft hij aangevoerd dat hij alle andere schuldeisers heeft voldaan.
3. De beoordeling
3.1
De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
3.2.
Ingevolge artikel 6, derde lid, Faillissementswet (Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten of omstandigheden, welke aantonen, dat de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, en zo een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze.
Rekestnummer: 05.707
Uitspraak 17 oktober 2005
Voor het bestaan van feiten en omstandigheden die de conclusie wettigen dat er sprake is van een toestand van hebben opgehouden te betalen is vereist dat sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
3.3
Uit de in het verzoekschrift ingenomen stellingen begrijpt de rechtbank dat UWV en CZ van mening zijn dat er sprake is van pluraliteit van schuldeisers op grond van het feit dat zowel UWV als CZ een vordering heeft op [X]. Het bestaan van overige schuldeisers wordt niet gesteld.
Anders dan verzoekers is de rechtbank van oordeel dat CZ geen zelfstandig vorderingsrecht heeft.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit artikel 1 q, tweede lid, van de ZFW volgt dat CZ slechts beheerder van de Algemene Kas is. Op grond van artikel 15, eerste lid, ZFW wordt de hoogte van de voor deze kas bestemde premie door de Minister vastgesteld en is de werkgever op grond van artikel 15, derde lid, ZFW gehouden om zowel de door de verzekerde als de door hem zelf verschuldigde premie te betalen aan UWV waarna UWV de ontvangen bedragen op grond van artikel 15, lid 5 ZFW stort in de Algemene Kas.
In zijn arrest d.d. 22 maart 1985 (NJ 1985/548) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in de daar beschreven omstandigheid geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers. De rechtbank is van oordeel dat zich hier een vergelijkbare situatie voordoet, nu artikel 15, derde lid, ZFW er in voorziet dat UWV bij uitsluiting bevoegd is om de verschuldigde premies ingevolge de ZFW te innen.
Op grond van hetgeen is uiteengezet is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van pluraliteit van schuldeisers.
3.4
De rechtbank begrijpt uit de verklaring van de raadsman van UWV en CZ ter zitting dat betaling door verweerder op door UWV aan hem verzonden premienota’s op de oudste premienota wordt afgeboekt. Daaruit volgt dat verweerder in deze geen keuze heeft.
Alsgevolg hiervan beschikt verweerder niet over de mogelijkheid om op premienota’s zodanig betaling te verrichten dat hetzij UWV hetzij - uiteindelijk - CZ onbetaald blijft.
Aldus is verweerder de mogelijkheid ontnomen UWV en CZ te behandelen als twee verschillende schuldeisers.
Ook op deze grond komt de rechtbank tot het oordeel dat UWV en CZ moeten worden beschouwd als één een dezelfde schuldeiser, zodat pluraliteit van schuldeisers ontbreekt.
3.5
Voor zover verzoekers beogen te stellen dat vanwege bijkomende omstandigheden er sprake is van een toestand van opgehouden hebben te betalen, kan de rechtbank hen daarin niet volgen.
3.6
Het verzoek dient te worden afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Aldus uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 oktober 2005 door mr. A.B.H.M. van Thiel, voorzitter en mrs. E.I. Batelaan - Boomsma en S.S. van Nijen, in tegenwoordigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.