Reg.nr.: VWW44 05/1801-NAV
naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met de procedure tussen
A., wonende te B, verzoeker,
gemachtigde mr.drs. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam,
het college van burgemeester en wethouders der gemeente Goedereede, verweerder,
met als derde-partij:
de stichting Vermogensbeheer Hervormde Gemeente Stellendam te Stellendam, vergunninghoudster.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 21 april 2005 heeft verweerder aan vergunninghoudster onder voorwaarde een bouwvergunning verleend voor het veranderen van de benedenverdieping op het perceel (...), kadastraal bekend als gemeente (....), sectie (..), nr. (..).
Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 27 april 2005 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft de gemachtigde van verzoeker bij brief van 27 april 2005 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 mei 2005. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.H. Jongkees. Vergunninghoudster is vertegenwoordigd door J. de Geus.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak.
Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
In artikel 44 van de Woningwet is bepaald dat de reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd, indien:
a. het bouwen, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens de in de artikelen 2 en 120 bedoelde algemene maatregelen van bestuur gegeven voorschriften,
b. het bouwen niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die bij een in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een in artikel 120 bedoelde algemene maatregel van bestuur zijn gegeven;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend, of,
e. voor het bouwen een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend.
Het in geding zijnde bouwplan voorziet in de verbouwing van een supermarkt tot kerk annex vergaderruimte.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Bestemmingsplan Dorpsgebied Stellendam” rust op dit perceel de bestemming “Centrumvoorzieningen (C) en Centrumvoorzieningen en horecadoeleinden (CH)”.
Vastgesteld wordt dat partijen in deze fase van de procedure over slechts één punt van mening verschillen. Verweerder is van opvatting dat het bouwwerk in overeenstemming is met de voornoemde bestemming “Centrumvoorzieningen”. Vergunninghoudster steunt hem hierin.
Verzoeker stelt daarentegen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Hij is van mening dat een kerk met vergaderruimte niet valt onder de bestemming “Centrumvoorzieningen”. Het is naar de mening van verzoeker geen maatschappelijke instelling als bedoeld in artikel 11, eerste lid, sub b, van de planvoorschriften. Een kerk valt onder de bestemming “Maatschappelijke doeleinden” van artikel 14 van de planvoorschriften.
De voorzieningenrechter overweegt ter zake als volgt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften zijn de gronden op de kaart aangewezen voor Centrumvoorzieningen bestemd voor maatschappelijke instellingen.
In de bestemmingsplanvoorschriften wordt het begrip “maatschappelijke instellingen” niet nader omschreven.
De voorzieningenrechter zal, bij wijze van Salomonsoordeel, verweerders keuze en redenering in dezen volgen. Met verweerder is hij van oordeel dat de bestemming “Centrumvoorzieningen (C)” ruim kan worden opgevat, waarbij een kerk wordt gekwalificeerd als een maatschappelijke instelling, zodat de oprichting van een kerk en het gebruik van gronden voor religieuze doeleinden binnen deze bestemming vallen. De aanwezigheid van de bestemming “Maatschappelijke doeleinden (M)” maakt dit niet anders. De consequentie van laatstgenoemde bestemming is slechts dat er gronden zijn binnen het hier vigerende bestemmingsplan, welke minder bebouwings- en gebruiksmogelijkheden bieden dan die met de bestemming “Centrumvoorzieningen”. Beide bestemmingen bieden echter de mogelijkheid tot het bouwen van een kerk.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan voldoet aan het in artikel 44, aanhef en onder c, van de Woningwet genoemde vereiste.
Uit het voorgaande volgt dat het onderhavige bezwaar naar verwachting ongegrond zal worden verklaard, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter evenmin aanleiding.
Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist.
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Naves als voorzieningenrechter.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. Fijneman als griffier, uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter: