ECLI:NL:RBROT:2005:AU5081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/100152-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van de Grampel
  • H. Havik
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en diefstal met valse sleutel in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 oktober 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en diefstal. De verdachte, geboren in 1967, was ten tijde van de zitting gedetineerd. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer, de vriendin van de verdachte, in het Zuiderpark te Rotterdam is overleden als gevolg van de toediening van verdovende middelen en alcohol door de verdachte en zijn mededader. Het slachtoffer verkeerde in een zeer slechte lichamelijke toestand en was onder invloed van drugs en alcohol. De verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer in de vrieskou op een bankje in het park achtergelaten, wat heeft geleid tot haar overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij opzettelijk de dood van het slachtoffer heeft gewild, maar dat zijn nalatigheid en onvoorzichtigheid wel hebben bijgedragen aan haar dood. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van geld van het slachtoffer, waarbij hij gebruik maakte van een valse sleutel, namelijk een pinpas. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van de dood van het slachtoffer en aan diefstal, en legde een gevangenisstraf van zeven maanden op. De benadeelde partij, de vader van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze niet van eenvoudige aard was.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/100152-04
Datum uitspraak: 26 oktober 2005
Tegenspraak
Na aanhouding bepaalde tijd: verschenen
VONNIS
van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak
tegen:
[verdachte]
geboren te {geboorteplaats], op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres: [adres]
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond Huis van Bewaring “De Schie”, doch thans niet langer gedetineerd.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
12 oktober 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder voormeld parketnummer, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vorderingen van de officier van justitie is gewijzigd ter terechtzitting van 1 maart 2005 en ter terechtzitting van 31 augustus 2005. Van deze dagvaarding en vorderingen zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 tot en met A8).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Hambeukers heeft gerekwireerd - zakelijk weergegeven - de -vrijspraak van de onder 1 primair ten laste gelegde voorbedachte rade om [het slachtoffer] van het leven te beroven en de bewezenverklaring van de eveneens onder 1 primair ten laste gelegde doodslag van [het slachtoffer]-, alsmede het onder 2 primair tenlastegelegde en de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat met name niet overtuigend is bewezen dat het oogmerk bij verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, was gericht op de dood van het slachtoffer.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze, dat:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
hij in de periode van 6 december 2003 tot en met 12 december 2003 te Rotterdam, samen en in vereniging met een ander aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam en nalatig
[het slachtoffer] (een combinatie van) medicijnen (promethazine en temazepam) en en alcohol
heeft gegeven ter inname en/of verstrekt (ter inname) en/of
terwijl die [slachtoffer] mede tengevolge van andere
stoffen in een roes en/of hulpeloze toestand was geraakt en in een (zeer)
slechte algemene lichamelijke toestand verkeerde en/of
vergiftigingsverschijnselen vertoonde en/of (ernstige) vergiftigd was,
en/of
- die van [slachtoffer] in de buitenlucht heeft laten verblijven
in het Zuiderpark en
- naar het Zuiderpark, althans een plaats in de buitenlucht heeft gebracht en
- die van [slachtoffer] (aldus) heeft blootgesteld aan de kans dat zij onderkoeld zou
raken en/of (anderszins) (groot) gezondheidsrisico zou lopen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Ten aanzien van feit 2 primair:
hij in de periode van 6 december 2003 t/m 25 augustus 2004 te Rotterdam, meermalen, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een pinautomaat) heeft weggenomen een hoeveelheid geld (totaal ongeveer euro 2000), geheel of ten dele toebehorende aan (de erfgena(a)m(en) van [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas/bankpas (met bijbehorende pincode) tot het gebruik waarvan hij niet (meer) gerechtigd was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING TEN AANZIEN VAN FEIT 1 MEER SUBSIDIAIR:
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank het volgende gebleken:
- Het slachtoffer [naam slachtoffer] heeft haar gezondheid jarenlang ondermijnd door het gebruik van verdovende middelen, medicijnen en drank. In het laatste jaar van haar leven is haar gezondheidstoestand sterk achteruit gegaan. Van deze achteruitgang zijn verdachte, met wie het slachtoffer een jarenlange relatie had, als ook medeverdachte K. in een wat later stadium getuige geweest. Blijkens hun verklaringen waren zij zich van de bijzonder slechte conditie van het slachtoffer ook bewust.
- Op 6 december 2003, althans op een avond kort daarna, zijn het slachtoffer, K. en verdachte in de woning aan de [adres] samen aanwezig geweest en hebben daar gedrieën verdovende middelen, pillen en alcohol gebruikt.
- Door verdachte en K. is blijkens de door hen afgelegde verklaringen geconstateerd dat het slachtoffer zich die bewuste avond -mede als gevolg van haar gebruik- in een zeer slechte conditie bevond en zich nauwelijks nog kon voortbewegen of staande houden. Men beoordeelde haar toestand op dat moment als nog erger dan voorheen.
- Het reeds zwaar onder invloed verkerende slachtoffer heeft er die avond langdurig op aangedrongen om cocaïne te gaan halen, omdat zij nog (meer) cocaïne wilde gebruiken en die kennelijk niet meer in de woning voorhanden was. Verdachte en K. hebben hiermee ingestemd en hebben met het slachtoffer de woning verlaten om in de Millinxbuurt cocaïne te gaan kopen.
- Blijkens de informatie verstrekt door het KNMI waaide het op 6 december 2003 in Rotterdam Zuid zwak tot matig (kracht 2 tot 4) en werd in de late avond een minimumtemperatuur van ca. -1 graad Celsius bereikt. Aan de grond daalde de temperatuur tot ca. -3 graden Celsius. Op 7 december 2003 daalde de minimumtemperatuur in de nacht en vroege ochtend naar ca. -3 graden Celsius, aan de grond -5 graden Celsius. De wind bleef onveranderd. Ook op 8 december 2003 heeft het tijdens de nacht, een deel van de ochtend en de avond licht gevroren. De minimumtemperatuur bedroeg ca. -4 graden Celsius. De wind was tot zwak afgenomen.
- Gedrieën zijn verdachte, K. en het slachtoffer in de richting van de Millinxbuurt gaan lopen. Het slachtoffer was er op dat moment fysiek zo slecht aan toe dat zij - blijkens de verklaringen van verdachte en K. - nauwelijks in staat was om de afstand van de [woning verdachte] naar de Millinxbuurt lopend te overbruggen. Zij kon slechts kort achtereen lopen, zakte met regelmaat ineen en moest tijdens het lopen worden ondersteund. Tijdens het lopen hebben verdachte en K. met elkaar besproken dat het slachtoffer al teveel drugs en pillen op had.
- Na in de Millinxbuurt geweest te zijn en daar al dan niet cocaïne te hebben gekocht zijn verdachte, K. en het slachtoffer weer op weg gegaan naar huis. Omdat het slachtoffer evenwel niet meer in staat was om verder te lopen en zij op dat moment ook opnieuw verdovende middelen c.q. pillen wilde gebruiken, zijn verdachte, K. en het slachtoffer op een bankje in het Zuiderpark in Rotterdam gaan zitten.
- Ter plaatse heeft verdachte het slachtoffer wederom een aanzienlijke hoeveelheid pillen (promethazine en temazepam) gegeven en heeft K. het slachtoffer bier gegeven om de pillen mee weg te slikken.
- Het slachtoffer heeft hierop de promethazine en temazepam met bier ingenomen. Ook verdachte en K. hebben deze pillen geslikt. Tengevolge daarvan zijn zij alledrie ter plekke in een diepe slaap gevallen, een uitwerking waarmee beiden hebben verklaard uit ervaring bekend te zijn geweest.
- Toen verdachte en K. wakker werden, constateerden zij dat [het slachtoffer] van het bankje was gevallen en dat zij niet meer bewoog. Verdachte en K. hebben haar hierop in de bosschages neergelegd en achtergelaten.
- Op 12 december 2003 is het levenloze lichaam van het slachtoffer in het Zuiderpark in de bosjes aangetroffen.
- Volgens verdachte en K. was het slachtoffer ten tijde van de wandeling op of rond 6 december 2003 gekleed in een leren jas, T-shirt, lange broek, gympen en sokken. Ten tijde van het aantreffen op 12 december 2003 ontbraken zelfs nog de jas en de schoenen.
Op grond van de vorenomschreven feitelijke gang van zaken komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Verdachte en K. wisten beiden dat het slachtoffer al langere tijd in een erbarmelijke lichamelijke conditie verkeerde en hebben kunnen constateren dat haar toestand op de avond c.q. in de nacht dat zij gezamenlijk de woning hebben verlaten om cocaïne te gaan kopen nog eens aanzienlijk verslechterd was. Zij was immers niet meer tot zelfstandig voortbewegen in staat. Tot slot heeft het aan beiden niet kunnen ontgaan dat het die avond c.q. nacht buiten zeer koud was.
Verdachte en zijn mededader hebben onder die omstandigheden in de vrieskou en terwijl het slachtoffer in bijzonder slechte toestand verkeerde aan het slachtoffer promethazine, temazepam en alcohol gegeven, zonder zich te bekommeren om de gevolgen die een hoge dosis drugs en pillen voor het slachtoffer zou kunnen betekenen. Zij wisten dan wel hadden op zijn minst moeten weten dat zij op zijn minst genomen daardoor voor enige tijd in een diepe slaap zou geraken. Verdachte en zijn mededader hebben haar daarna in het park achtergelaten zonder dat was onderzocht of zij buiten kennis of inmiddels overleden was. Verdachte heeft met zijn mededader aldus dermate onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig gehandeld dat de dood van het slachtoffer mede aan zijn schuld te wijten is geweest.
De rechtbank heeft hierbij gebruik gemaakt van de (deels) bekennende verklaringen van verdachte, ondanks dat hij deze nadien gedeeltelijk heeft teruggenomen of zegt zich delen niet meer te herinneren.
De rechtbank acht deze bekennende verklaringen geloofwaardig, mede aangezien de inhoud van die verklaringen grotendeels wordt ondersteund door de bekennende verklaringen van de medeverdachte en elementen daarin zoals onder andere de plaats waar het slachtoffer naar toe is gebracht ook corresponderen met objectief vastgestelde gegevens, zoals de plaats waar het slachtoffer is aangetroffen.
De omstandigheid dat verdachte en de medeverdachte zelf ook onder invloed van verdovende middelen en / of alcohol waren, doet hieraan verder niet af, temeer daar uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij zich voor het verstrekken van de middelen van de precaire situatie van het slachtoffer bewust waren.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Medeplegen van aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het is mede aan de schuld van verdachte te wijten geweest dat het slachtoffer - de vriendin van verdachte – in het Zuiderpark te Rotterdam het leven heeft gelaten. Verdachte heeft samen met zijn mededader aan het slachtoffer, dat al zwaar onder invloed was van verdovende middelen en alcohol en fysiek in een zeer slechte conditie verkeerde buiten in de vrieskou op een bankje in het park pillen en bier gegeven. Mede als gevolg daarvan is zij in slaap gevallen en daarna overleden. Met name de achteloosheid waarmee verdachte en zijn mededader aan de belangen van een medemens zijn voorbij gegaan en het feit dat zij haar zonder zich verder meer om haar te bekommeren in het park hebben achtergelaten kan schokkend worden genoemd. Het toont in geen geval respect voor het menselijk leven en dit handelen is door de dood van het slachtoffer ook onherstelbaar geworden. Dit is een bijzonder tragische gebeurtenis.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van geld van het slachtoffer [slachtoffer].
Verdachte heeft over een langere periode telkens geldbedragen gepind van de rekening van het slachtoffer (of van haar nabestaanden) en daartoe onbevoegd gebruik gemaakt van de pinpas van het slachtoffer en de daarbij behorende pincode.
De rechtbank wil in dit geval niet onvermeld laten dat verdachte zelfs nog een aantal keren heeft gepind van de rekening van het slachtoffer toen zij mogelijk al was overleden, althans in ieder geval nadat verdachte haar als vermist bij de politie had opgegeven.
Gelet met name op ernst het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde feit kan niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte blijkens een uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2004 op 28 mei 2003 terzake van gekwalificeerde diefstal is veroordeeld tot een werkstraf.
De rechtbank heeft, naast een door DeltaBouman uitgebracht voorlichtingrapport d.d.
20 december 2004, kennis genomen van de omtrent verdachte opgemaakt psychologische rapporten d.d. 29 november 2004 en van 19 april 2005, opgemaakt door Drs. J.J. van der Weele, psycholoog te Goes en van de omtrent verdachte opgemaakte psychiatrische rapporten d.d. 28 november 2004 en van 12 april 2005, opgemaakt door Dr. B.A. Blansjaar, psychiater te Rotterdam.
Uit genoemde rapportages van de gedragsdeskundige Drs. J.J. van der Weele komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis, samenhangend met een ernstige afhankelijkheid van middelen en/of van een gebrekkige ontwikkeling van de persoonlijkheid ten gevolge van mogelijke jeugdtrauma’s en een affectieve en pedagogische verwaarlozing in zijn jeugd, hetgeen ook ten tijde van het ten laste gelegde feit het geval was.
Indien bewezen kan worden dat verdachte nalatig heeft gehandeld, merkt de deskundige de verdachte daarvoor als sterk verminderd toerekeningsvatbaar aan, omdat voor het bij nalatig handelen veronderstelde verantwoordelijkheidsgevoel en omgevingsbewustzijn de traumatiserende invloeden in zijn jeugd, gevolgd door ernstige en langdurige verslavingsproblematiek, zijn oordeel- en kritiekfuncties door zijn verslaving zodanig zijn beperkt dat hij niet of nauwelijks bij machte was om verantwoordelijkheid te nemen voor andermans gedrag.
Uit de door de gedragsdeskundige Dr. B.A. Blansjaar opgemaakte rapporten komt naar voren dat psychiatrisch onderzoek geen objectiveerbare aanwijzingen levert voor andere psychopathologie dan een (zeer) ernstige verslaving, doch dat de verslaving van verdachte zo ernstig en langdurig is
dat hij daardoor ten tijde van het ten laste gelegde ernstig beperkt was in zijn mogelijkheden in het algemeen en in zijn keuzevrijheid met betrekking tot zijn middelenmisbruik en daarmee samenhangende gedragingen, dat hij op grond daarvan als sterk verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank neemt de hiervoor weergegeven bevindingen en conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat de na te noemen straf passend en geboden is.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 307, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE VORDERING VAN DE BENADEELDE PARTIJ F.J. VAN [SLACHTOFFER] FERREIRA
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [naam benadeelde partij], de vader van het slachtoffer, wonende te [adres], terzake van feit 1. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 2.000,00.
Namens verdachte is geconcludeerd tot niet ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering, omdat deze niet van zodanig eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in de strafzaak.
De officier van justitie is eveneens van mening dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding, geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal worden bepaald dat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk is en dat deze vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard, wordt de benadeelde partij veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste geleg-de heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van de bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van ZEVEN (7) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Van de Grampel, voorzitter,
en mrs. Havik en Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van Nederlof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 oktober 2005, zijnde de oudste en jongste rechter buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.