ECLI:NL:RBROT:2005:AU4422

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
220129 / HA ZA 04-1898
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een duurovereenkomst tussen een columnist en NRC Handelsblad; vordering tot schadevergoeding en rectificatie

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een columnist, aangeduid als [eiser], en de besloten vennootschap NRC Handelsblad B.V. De zaak betreft de opzegging van een duurovereenkomst die sinds april 1976 bestond tussen [eiser] en NRC. [Eiser] vorderde schadevergoeding en rectificatie van een publicatie in de krant. De rechtbank heeft vastgesteld dat NRC de overeenkomst zonder opgave van redenen en zonder inachtneming van een opzegtermijn heeft beëindigd. Dit werd als onrechtmatig beoordeeld, waardoor [eiser] recht had op schadevergoeding ter hoogte van € 9.360,-, wat overeenkomt met het honorarium voor een opzegtermijn van zes maanden. De rechtbank verwierp het verweer van NRC dat [eiser] hen niet de kans had gegeven om op te zeggen met inachtneming van een redelijke termijn.

Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot rectificatie afgewezen. [Eiser] had gesteld dat de publicatie van NRC onrechtmatig was en zijn reputatie had geschaad. De rechtbank oordeelde echter dat [eiser] onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn reputatie daadwerkelijk was geschaad door de uitlatingen van de hoofdredacteur van NRC. De rechtbank concludeerde dat NRC aansprakelijk was voor de schadevergoeding, maar niet voor de rectificatie. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

R E C H T B A N K R O T T E R D A M
sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 220129 / HA ZA 04-1898
Uitspraak: 12 oktober 2005
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Amsterdam,
eiser,
procureur mr. B.J.R. van Tongeren,
advocaat mevr. mr. E. Pasman te Amsterdam,
- tegen -
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NRC HANDELSBLAD B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procureur mr. J.G.A. van Zuuren,
advocaat mr. H.J.A. Knijff te ‘s-Gravenhage.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eiser]" respectievelijk "NRC".
1. Het verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 1 juli 2004 en de door [eiser] overgelegde producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 27 oktober 2004, waarbij een comparitie
van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 13 januari 2005;
- de ter gelegenheid van de comparitie van partijen door [eiser] overgelegde
producties.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
2.1 [Eiser] is sinds april 1976 als columnist verbonden aan NRC. Een schriftelijke overeenkomst is nimmer opgemaakt. Evenmin zijn partijen ooit mondeling een opzegtermijn overeengekomen.
2.2 Op 1 maart 2004 heeft de hoofdredacteur van NRC, de heer F.E. Jensma, (hierna: Jensma), telefonisch contact opgenomen met [eiser] en hem uitgenodigd voor een gesprek op donderdag 18 maart 2004, in een café. De reden van de uitnodiging is [eiser] toen niet meegedeeld.
2.3 Op 16 maart 2004 heeft [eiser], naar aanleiding van een melding van een ander, navraag gedaan bij de eindredacteur van de achterpagina van NRC, de heer A. Ribbens (hierna: Ribbens), of het juist was dat Jensma de wekelijkse column van [eiser] op vrijdag op de achterpagina wilde beëindigen. Ribbens heeft dat toen tegenover [eiser] bevestigd.
2.4 [Eiser] heeft vervolgens telefonisch navraag gedaan bij Jensma, die bevestigde dat hij de column van [eiser] wilde beëindigen. Daarop heeft [eiser] de afspraak met Jensma van 18 maart 2004 afgezegd en hem meegedeeld dat hij zijn column vanaf de volgende vrijdag, zijnde 19 maart 2004, zou beëindigen.
2.5 Op 16 maart 2004 stuurt [eiser] Ribbens een e-mail waarin hij onder andere schrijft:
“Als ik vrijdag aan de beurt kom, moet daar dus staan: “De hoofdredactie heeft besloten de column van [eiser] te beëindigen. Vanaf heden is [eiser] niet meer aan deze krant verbonden”.”
2.6 Op 17 maart 2004 stuurt Ribbens [eiser] een e-mail waarin hij onder andere schrijft:
“Weet je zeker dat je niet meer aan de krant verbonden wilt zijn? Ik begrijp dat je zeer beledigd bent, maar is het verstandig om meteen alle banden door te snijden? Is het niet beter om dat tweede zinnetje weg te laten en binnenkort te overleggen wat je voor de Achterpagina zou kunnen gaan doen? Nogmaals, ik wil graag dat je blijft.”
2.7 Op 18 maart 2004 beantwoordt [eiser] de e-mail van Ribbens. Hij schrijft:
“Laat dat tweede regeltje inderdaad maar weg. Niet omdat mijn houding ten opzichte van de krant is veranderd, maar omdat de lezer daardoor misschien een verkeerd idee krijgt. Hoe minder informatie hoe beter.”
2.8 Op 18 maart 2004 stuurt Jensma [eiser] een e-mail waarin hij onder andere schrijft:
“Het spijt me achteraf toch zeer dat je onze afspraak afzegde. Zeker nu ik begrijp dat je, ongetwijfeld uit boosheid, niets meer met de krant te maken wil hebben.
(…) In de krant van zaterdag, “lezer schrijft – krant antwoordt” kom ik terug op de vele lezersvragen die de wel heel beknopte mededeling dat jouw column en die van Hans Ree zijn gestaakt hebben opgeroepen, respectievelijk nog zullen oproepen. Ik zeg dan ook iets waarderends over jullie stukken – dat meen ik echt. Ik zeg er ook bij dat er misschien wel columns zijn gestaakt maar daarmee nog geen medewerkers zijn weggestuurd. Met Komrij waren we bijvoorbeeld na tien jaar poëzierubriek ook wel zo’n beetje uitgelezen; hij schrijft nu de rubriek Gouden Woorden. Veel verrassender en veel spannender. Met ieder van jullie zou de krant graag praten over toekomstige bijdragen, dus ook met jou – als je tenminste nog zin hebt. We hebben dat eerder gedaan, weliswaar nog niet zo heel vruchtbaar, maar welgemeend en uit volle belangstelling. Dat blijft zo.”
2.9 [Eiser] antwoordt per e-mail op 18 maart 2004 op de e-mail van Jensma:
“Ik vreesde al dat je in het rubriekje “De hoofdredacteur veegt zijn eigen straatje” er nog op terug zou komen. Ik heb dat liever niet. Niets is schadelijker voor mijn reputatie dan om met vriendelijke woorden en krokodillentranen te worden weggebonjourd”.
2.10 Op vrijdag 19 maart 2004 verschijnt op de achterpagina van NRC de mededeling van de krant dat de hoofdredactie heeft besloten de column van [eiser] te beëindigen.
2.11 Op 19 maart 2004 verschijnt in Het Parool het artikel “Slachting” onder NRC-columnisten”. Volgens dit artikel heeft [eiser] verklaard dat hij nog niet wil reageren maar dat hij dat bewaart voor volgende week donderdag bij de presentatie van zijn nieuwe boek en dat dat de situatie zal verhelderen. En volgens hetzelfde artikel heeft Jensma verklaard dat hij met [eiser] nog niet de kans heeft gehad een en ander uit te praten en dat dat nog wel moet gebeuren.
2.12 In de rubriek van NRC “Lezer schrijft/Krant antwoordt”, staat op 20 maart 2004 de toelichting van Jensma op het vertrek van de columnisten [H.R.], [I.M.] en [eiser]:
“Wat is er gaande, heeft menige lezer gedacht, en waarom moet het zo? Het ging zo vooral in overleg met de auteurs, die niet blij waren met het hoofdredactionele besluit. [Eiser] en [R.] gaven de voorkeur aan deze beknopte mededeling. De krant vindt dan dat een columnist niet alleen de vrijheid heeft te schrijven wat hij wil, maar ook mag stoppen met schrijven op de manier die hij wil.
Ik vind het zelf aardiger, ook voor de lezer, als een columnist een laatste stuk schrijft, maar respecteer verder ieders keuze. Het effect was alleen dat menige lezer dacht dat er ruzie was, de columnistenvrijheid ter discussie stond of er anderszins “gedoe” was. Dat is er niet.
Reden om de rubrieken te beëindigen is de overweging van de hoofdredactie dat de Achterpagina toe is aan minder vaste stukken op vaste tijdstippen. Het is een pagina die het vooral van verrassing moet hebben. De genoemde auteurs is ook niet de toegang tot de kolommen ontzegd, zoals een enkele lezer dacht. Ze blijven welkom. Hun bijdragen verschillen soms al meer dan 20 jaar in de krant, vaak als column. De krant is hun erkentelijk voor hun stukken, om hun originaliteit, eigenzinnigheid en lichte toon.
Maar hieronder ligt een delicate kwestie. Hoe lang blijft een column goed? Het liefst schrijf ik hier dat dat het Geheim van de Hoofdredacteur is, dit om niet te verzanden in generalisaties of clichés. Sommige auteurs blijven immers langer interessant dan andere. De column, zegt het Stijlboek, “is de enige bijdrage aan de krant die in keuze van onderwerp, gezichtspunt, stijl en mening een hoogst persoonlijk karakter heeft”. Als hoofdredacteur bemoei je je niet met de inhoud, maar kun je wel bepalen wanneer het tijd is voor nieuwe stemmen, voor meer variatie op een pagina.”
2.13 NRC heeft [eiser] naderhand een schadevergoeding aangeboden ter grootte van het honorarium over 6 maanden.
3. De vordering
De vordering luidt - verkort weergegeven - om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad NRC te veroordelen:
a) om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 71.246,56 met rente en kosten.
b) tot rectificatie van de onder 2.12 aangehaalde passages in NRC van 20 maart 2004.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
3.1 NRC heeft de sinds april 1976 met [eiser] aangegane duurovereenkomst zonder opgave van redenen en zonder in achtneming van een opzegtermijn beëindigd. Op grond van de onrechtmatigheid hiervan heeft [eiser] recht op vergoeding van de door hem geleden schade ter hoogte van € 69.703,71 bestaande uit:
- € 9.360,- aan honorarium ter compensatie van het niet in acht nemen van een opzegtermijn van 6 maanden;
- € 57.720,- aan gederfde inkomsten op grond van de kantonrechtersformule;
- € 2.623,71 aan kosten van rechtsbijstand.
NRC dient deze schade te vergoeden.
3.2 De passages in de krant van 20 maart 2004 van “Wat is er gaande” tot en met “Dat is er niet” dient NRC terug te nemen en als volgt te rectificeren:
“De eerdere mededelingen door mij gedaan in de editie van 20 maart 2004 op deze plaats dat in overleg met [eiser] zijn wekelijkse column is beëindigd zijn onjuist. Ik heb dat besluit eenzijdig genomen, waarna [eiser] nadat het hem ongelukkigerwijs via derden ter ore was gekomen heeft besloten zijn bijdrage niet meer te schrijven.”
3.3 [Eiser] heeft buitengerechtelijke incassokosten gemaakt die NRC dient te vergoeden. Op grond van Rapport Voor-werk II zijn deze kosten begroot op
€ 1.542,85.
4. Het verweer
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
NRC heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1 Niet NRC maar [eiser] heeft de samenwerking beëindigd. Het initiatief tot beëindiging van de column lag wel bij NRC maar NRC wilde met [eiser] praten over alternatieve samenwerking dan wel over een redelijke opzegtermijn. [Eiser] heeft NRC daar echter niet de kans toe gegeven.
4.2 NRC heeft wel een reden gegeven voor het beëindigen van de column.
4.3 [Eiser] heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld die tot schadevergoeding nopen.
4.4 NRC heeft zich neutraal opgesteld in de krant van 20 maart 2004. [Eiser] heeft door de uitlatingen van Jensma geen reputatieschade geleden.
4.5 De gevorderde kosten voor rechtsbijstand en de buitengerechtelijke incassokosten zijn niet onderbouwd.
5. De beoordeling
met betrekking tot de overeenkomst
5.1 De overeenkomst tussen [eiser] en NRC betreft een duurovereenkomst: [eiser] is sinds april 1976 als columnist verbonden aan NRC. NRC heeft [eiser] maandelijks voor zijn columns betaald en hem al lange tijd, volgens [eiser] vanaf 1986, doorbetaald tijdens vakanties. [Eiser] heeft dit tijdens de comparitie van partijen gesteld en NRC heeft dit niet weersproken. Een duurovereenkomst kan tussentijds door opzegging worden beëindigd. Daarbij moet een redelijke opzegtermijn in acht worden genomen.
5.2 NRC erkent dat zij de wekelijkse column van [eiser] wilde beëindigen. Hoewel NRC stelt dat zij met [eiser] had willen spreken over de termijn die daarbij met inachtneming van de wederzijdse belangen redelijk zou zijn en over andere vormen van samenwerking, heeft zij dat niet gedaan. Volgens NRC omdat [eiser] haar daartoe niet in de gelegenheid heeft gesteld nu [eiser] het gesprek met Jensma, dat op 18 maart 2004 stond gepland, heeft afgezegd.
[Eiser] heeft het op 18 maart 2004 geplande gesprek echter afgezegd tijdens het telefoongesprek dat hij op 16 maart 2004 met Jensma voerde omdat hij via derden te horen had gekregen dat NRC zijn vaste column wilde beëindigen. In aanmerking genomen die ongelukkige gang van zaken, waarvoor in ieder geval niet [eiser] verantwoordelijk was, alsmede het feit dat [eiser]s eerstvolgende column reeds op vrijdag 19 maart 2004 zou dienen te verschijnen, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van NRC (Jensma) gelegen om reeds in het telefoongesprek van 16 maart 2004 aan [eiser] mee te delen dat het de bedoeling van NRC was dat [eiser]s columns pas na een zekere termijn zouden worden beëindigd, althans om dat zeer korte tijd na dat telefoongesprek tegenover [eiser] te kennen te geven.
Het verweer van NRC dat [eiser] NRC niet de kans heeft gegeven om op te zeggen met inachtneming van een redelijke opzegtermijn wordt derhalve verworpen.
5.3 Van concrete voorstellen van NRC voor een andere vorm van samenwerking is het overigens evenmin gekomen, ook niet per brief. Op de e-mail na van
17 maart 2004 van Ribbens, waarin hij [eiser] adviseert om binnenkort te overleggen wat hij voor de Achterpagina zou kunnen gaan doen, en op de e-mail na van 18 maart 2004 van Jensma, waarin deze stelt dat “de krant met ieder van jullie (Ree, Montijn en [eiser]) graag wil praten over toekomstige bijdragen”, heeft NRC geen contact meer met [eiser] opgenomen.
5.4 Tijdens de comparitie van partijen heeft NRC de reden voor de opzegging toegelicht. Volgens NRC was de Achterpagina vrijwel geheel opgebouwd uit vaste rubrieken, waardoor er weinig ruimte overbleef voor incidentele stukken, series of nieuwe auteurs en was het tijd voor een andere invulling van de Achterpagina waarin niet langer plaats was voor de vaste columns van [eiser]. Uit de toelichting van Jensma gepubliceerd in de NRC van 20 maart 2004 blijken deze overwegingen eveneens.
Geconstateerd moet echter worden dat uit het dossier niet blijkt dat de reden van de opzegging [eiser] ten tijde van de opzegging is meegedeeld.
5.5 NRC heeft geen redelijke opzegtermijn in acht genomen waar zij dat wel had moeten doen en is derhalve schadeplichtig jegens [eiser]. Bij de beoordeling van de vraag of een redelijke termijn in acht is genomen, moeten de wederzijdse belangen van partijen worden afgewogen en zijn derhalve ook aard en gewicht van de redenen voor opzegging van belang. Weliswaar kan het in het belang van NRC zijn dat de Achterpagina op een bepaald moment een andere invulling krijgt, maar deze reden is niet van zo groot gewicht dat NRC voor beëindiging van de column van [eiser] geen opzegtermijn in acht had hoeven nemen. Het belang van [eiser], dat hij de tijd moet hebben om naar een andere bron van inkomsten uit te zien, prevaleert. In casu was naar het oordeel van de rechtbank, gelet op alle omstandigheden, een opzegtermijn van 6 maanden redelijk geweest. Dit komt neer, zoals [eiser] onbetwist heeft gesteld, op een honorarium van
€ 9.360,-. [Eiser]s vordering tot schadevergoeding zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
5.6 Bij uitzondering is naast schadevergoeding in de vorm van een gefixeerde opzegtermijn plaats voor aanvullende schadevergoeding, namelijk in het geval dat een verhoudingsgewijs lange opzegtermijn niet voldoende aan de gerechtvaardigde belangen van de wederpartij tegemoet kan komen, bijvoorbeeld wanneer de wederpartij in verband met de overeenkomst – in de gerechtvaardige verwachting dat de overeenkomst zou blijven voortduren – een omvangrijke investering heeft gedaan, die zij nog bij lange na niet heeft kunnen terugverdienen. Een dergelijke situatie doet zich in casu niet voor. De vordering tot aanvullende schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.
met betrekking tot de rectificatie
5.7 Voor een vordering tot rectificatie is vereist dat NRC aansprakelijk is op grond van de onrechtmatigheid van de publicatie. De vraag of een publicatie onrechtmatig is, ligt in het spanningsveld tussen het recht op uitingsvrijheid enerzijds en het recht op bescherming van een goede reputatie anderzijds. [Eiser] heeft onvoldoende omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat door de uitlatingen van Jensma in de krant van 20 maart 2004 zijn goede reputatie is geschaad. Reeds hierom wordt de vordering afgewezen.
Maar ook om een andere reden is de vordering niet voor toewijzing vatbaar. Uit de tekst van de door [eiser] voorgestelde rectificatie (zie onder 3.2) blijkt dat [eiser]s vordering tot rectificatie berust op een verkeerde lezing van de door Jensma aan de lezer gegeven toelichting op de beknopte mededeling van een dag eerder, dat de hoofdredactie heeft besloten de column van [eiser] te beëindigen. De woorden “het ging zo vooral in overleg met de auteurs” in de eerste twee alinea’s van die toelichting (zie onder 2.12) hebben betrekking op de wijze waarop van de beëindiging van de column mededeling werd gedaan aan de lezers van de krant, en niet op de beslissing tot beëindiging van de column, zoals [eiser] meent.
5.8 De gevorderde buitengerechtelijk incassokosten zijn niet nader onderbouwd en ook niet gespecificeerd, zodat deze zullen worden afgewezen. De door [eiser] onderbouwde kosten van rechtsbijstand betreffen verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237-240 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
5.9 Nu het toe te wijzen bedrag het in het kader van een minnelijke regeling door NRC aangeboden bedrag aan schadevergoeding niet overschrijdt, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6. De beslissing
De rechtbank,
veroordeelt NRC om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [EISER] te betalen het bedrag van € 9.360,- (zegge: negenduizend driehonderdzestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 april 2004 tot aan de dag der voldoening;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting.
615/638