ECLI:NL:RBROT:2005:AU4190

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/611036-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bezuijen
  • A. Lamers-Wilbers
  • J. van Reekum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid na moord op moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 oktober 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de moord op zijn moeder. De verdachte, geboren in 1962, was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie, mr. Sleeswijk Visser, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde, ontslag van alle rechtsvervolging en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 februari 2005 in Vlaardingen opzettelijk en met voorbedachten rade zijn moeder van het leven heeft beroofd door haar meerdere malen met een bahco op het hoofd te slaan en haar keel door te snijden. De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapport van het Pieter Baan Centrum, waaruit bleek dat de verdachte lijdt aan een schizoaffectieve stoornis, waardoor hij ontoerekeningsvatbaar was op het moment van het delict. De deskundigen concludeerden dat de verdachte niet in staat was om zijn daden te overzien en dat hij in een waanwereld verkeerde waarin hij opdrachten van God ontving. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen overgenomen en geoordeeld dat het feit de verdachte niet kan worden toegerekend, waardoor hij niet strafbaar is. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar heeft wel de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en de kans op herhaling. De rechtbank heeft benadrukt dat de behandeling van de verdachte zo spoedig mogelijk moet aanvangen, gezien de ernst van de situatie en de risico's die de verdachte met zich meebrengt voor de maatschappij.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/611036-05
Datum uitspraak: 12 oktober 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[VERDACHTE],
geboren op [geboortedatum] 1962 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres], ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichtingen Rijnmond, Huis van Bewaring De Noordsingel te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 september 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/611036-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 en A2).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Sleeswijk Visser heeft gerekwireerd tot - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- ontslag van alle rechtsvervolging van verdachte;
- de ter beschikkingstelling van verdachte met bevel tot dwangverpleging.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij
op 04 februari 2005
te Vlaardingen
opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer]
van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg,
die [slachtoffer] meerdere malen, telkens
- met een bahco, op/tegen
het hoofd geslagen, en
- met een mes de hals/keel
gedeeltelijk doorgesneden en/of gekliefd
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
Moord.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport d.d. 19 augustus 2005, dat is opgemaakt naar aanleiding van het onderzoek naar de geestvermogens van verdachte door J.H. Scheffer, zenuwarts en J.M. Oudejans, psycholoog, beiden vast gerechtelijk deskundige bij het Pieter Baan Centrum, in samenwerking met de overige leden van het onderzoekend team en door eerstgenoemden ondertekend.
De deskundigen concluderen dat verdachte lijdende is aan een schizoaffectieve stoornis, een psychiatrisch ziektebeeld met zowel psychotische als stemmingsontregelende verschijnselen. De religieuze en grootheidsfantastische waanwereld waarin verdachte in het verloop van zijn stoornis steeds meer terechtkwam en waarin hij hallucinatoire opdrachten kreeg, heeft geleid tot het ten laste gelegde feit. Zijn psychotische overtuigingen en belevingen waren niet meer vatbaar voor enige realiteitstoetsing. Van enig vermogen tot het maken van een afweging was geen sprake meer: er was voor verdachte slechts een allesoverheersende waanwerkelijkheid. Om deze reden is verdachte, aldus de deskundigen, voor het ten laste gelegde feit ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank kan zich met de conclusies van de deskundigen, waaronder die ten aanzien van de ontoerekeningsvatbaarheid verenigen en neemt deze over.
Zij is derhalve van oordeel dat het feit aan verdachte niet kan worden toegerekend, verdachte derhalve niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
MOTIVERING VAN DE MAATREGEL
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de moord op zijn moeder. Verdachte is vanuit zijn religieuze waan, waarin hij opdracht kreeg van God het voor hem meest dierbare - zijn moeder - te offeren en van haar huid een “ jas” te maken, met onder meer een vooraf door hem geslepen koksmes en een bahco naar zijn moeder in haar woning gegaan om zijn opdracht uit te voeren. Daar gekomen heeft hij gewacht tot het moment waarop hij haar snel, met de intentie dat zij minimaal zou lijden, kon doden. Vervolgens heeft hij haar verschillende malen met een grote bahco op het hoofd geslagen en haar keel doorgesneden. Door het opgelopen letsel en het bloedverlies is het slachtoffer overleden.
Dit is een zeer ernstig feit is.
Een misdrijf als het onderhavige wordt beschouwd als het ernstigste misdrijf dat ons Wetboek van Strafrecht kent en levert een zeer ernstige schending van de rechtsorde op. Verdachte heeft door zijn handelen het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk dat op leven, ontnomen. Voor de nabestaanden van het slachtoffer moeten haar onverwachte overlijden en de omstandigheden waaronder dit plaats vond zeer ingrijpend zijn geweest. Zij zullen het grote leed door en de psychische gevolgen van dit verlies nog lange tijd met zich meedragen.
Daarnaast heeft verdachte door zijn handelen veel maatschappelijke onrust veroorzaakt.
In het hiervoor genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum concluderen de deskundigen dat zonder adequate behandeling de kans op herhaling van een delict als thans ten laste is gelegd aanzienlijk is.
Het gevaar voor herhaling van een ernstig agressief delict moet groot worden geacht wanneer verdachte opnieuw floride-psychotisch zou worden en in een waanwereld met bevelshallucinaties zou geraken. De psychose is nog niet geheel verbleekt en er is sprake van een relatief langdurig ziekteproces, waarvan het verdere verloop zich thans niet in alle opzichten laat voorspellen. Gelet hierop en gezien de aard van de stoornis achten de deskundigen een behandelduur van een jaar, gegeven ook de ernst van het ten laste gelegde feit, ontoereikend. Geadviseerd wordt dan ook om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank kan zich verenigen met deze conclusies en neemt ook deze over.
De rechtbank acht het wenselijk dat de behandeling van verdachte zo spoedig mogelijk zal aanvangen.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit - waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld - en de bij verdachte bestaande ziekelijke stoornis van de geestvermogens, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging vereist.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen maatregel passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 39 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte ten aanzien daarvan van alle rechtsvervolging;
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
- beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bezuijen, voorzitter,
en mrs. Lamers-Wilbers en Van Reekum, rechters,
in tegenwoordigheid van Koolmees, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2005.