Nassau heeft daartoe het volgende aangevoerd:
4.1.
Nassau is niet tot uitkering gehouden, omdat Nellissen de verzekerings-voorwaarden niet juist is nagekomen.
4.1.1.
Uit de brandkast-clausule, gelezen in combinatie met aanvullende voor-waarde A, blijkt dat maximaal ƒ 400.000,-- aan verzekerde zaken buiten de kluis mag worden bewaard tussen sluitings- en openingstijd, op straffe van verval van uitkering. Nu is gebleken dat de buiten de kluis aanwezige zaken een waarde van meer dan ƒ 400.000,-- hadden, is Nassau niet gehouden tot uitkering.
4.1.2.
Uit de brandkastclausule, gelezen in combinatie met aanvullende voor-waarde B, blijkt voorts dat zich geen zaken met een hogere waarde dan ƒ 10.000,-- buiten de brandkast mochten bevinden tussen sluitings- en openings-tijd, eveneens op straffe van verval van uitkering. Nu is gebleken dat vier verzekerde zaken van elk meer dan ƒ 10.000,-- zich buiten de kluis bevonden, is Nassau niet gehouden tot uitkering.
4.1.3.
De situatie waarin de brandkast-clausule niet geldt, namelijk wanneer een verant-woordelijke persoon in het zakenadres aanwezig is, doet zich in de onder-havige zaak niet voor. Immers, het zakenadres van Nellissen omvat in elk geval niet het woonhuis boven de winkel, zodat daar aanwezige personen niet kunnen worden aangemerkt als op het zakenadres aanwezig zijnd. Nassau betwist in dit kader - bij gebrek aan wetenschap - de aanwezigheid van een atelier op de eerste verdieping, alsmede dat op de tweede en derde verdieping administratieve werkzaamheden werden verricht. Nassau heeft in elk geval niet uit het aanvraag-formulier niet kunnen afleiden dat er nog meer verdiepingen waren buiten de begane grond en de eerste.
Subsidiair is Nassau van mening, dat {X} jr. niet als verantwoordelijk persoon kan worden aan-gemerkt.
4.1.4.
Nassau is van mening dat de redactie van de brandkast-clausule en de aan-vullende voorwaarden slechts voor één uitleg vatbaar is. Deze uitleg had Nassau duidelijk moeten zijn, temeer daar Nassau werd bijgestaan door een profes-sionele verzekerings-makelaar, wiens kennis omtrent de uitleg van de betreffende bedingen mede aan de verzekerde moet worden toegerekend.
Uit het feit dat in een nieuwe offerte voor een andere redactie van een of meer bedingen is gekozen, kan niet worden afgeleid dat Nassau de eerdere redactie onduidelijk vindt. Voor de nieuwe redactie is gekozen om in de toekomst conflicten als het onder-havige te vermijden.
4.2.
Subsidiair stelt Nassau zich op het standpunt dat schade-uitkering in elk geval niet meer dan ƒ 250.000,-- kan bedragen. Immers, dat is volgens de clausule verzekerde bedragen het maximum-bedrag aan vergoeding voor zaken die zich buiten openingstijd in de etalages bevinden.
4.3.
Nassau betwist dat er sprake is van buiten-gerechtelijke incasso-kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
4.4.
Partijen hebben elkaars stellingen en verweren over en weer gemotiveerd betwist.
5. De beoordeling
5.1.
Aangezien vaststaat dat Nellissen en Nassau partijen bij een verzekerings-overeenkomst zijn en het verzekerd risico zich heeft verwezenlijkt, is Nassau in beginsel gehouden de schade van Nellissen te vergoeden. Dit is slechts anders indien en voor-zover Nassau zich met recht kan beroepen op een of meer uitsluitings- of beperkingsgronden.
5.2.
In dit kader is allereerst van belang de zogeheten brandkastclausule en de uitleg daarvan.
Bij de uitleg van de tussen Nellissen en Nassau gesloten verzekerings-overeen-komst komt het aan op hetgeen partijen over en weer hebben verklaard, op de zin die zij in de gegeven omstandig-heden over en weer redelijkerwijs aan die verklaringen en de in die overeen-komst vervatte bedingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maarschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van hen kan worden verwacht. Wanneer er sprake is van een beding dat redelijkerwijs voor meerdere uitleg vatbaar is, moet - wanneer er sprake is van een niet-professionele verzekerde - de voor de verzekerde gunstigste uitleg prevaleren.
Relatie tussen aan-vullende voor-waarde A en de brand-kast-clausule
5.3.
De tekst van de brand-kast-clausule verwijst, blijkens de passage “(als nader in de polis vermeld)”, naar een nader beding dat de maatstaf invult die in sub A1 van brand-kast-clausule is vermeld. Aan-vullende voor-waarde A - verderop in de tekst van hetzelfde clausuleblad - verwijst met de passage “met betrek-king tot de aan de polis gehechte brand-kast-clausule nr. 340046”, gezien het vermelde clausule-nummer, onmis-kenbaar terug naar deze brand-kast-clausule.
5.4.
Een redelijke uitleg van deze clausule en aan-vullende voor-waarde A, bezien in onderling verband en samenhang, brengt dan ook mee dat aan-vullende voor-waarde A de maatstaf van de brand-kast-clausule sub A1 nader invult, aangezien het percentage in brand-kast-clausule sub A1 is opengelaten. Ook Nellissen had dit moeten en kunnen begrijpen en Nassau mocht daar ook vanuit gaan. Van enige onduidelijkheid is op dit punt geen sprake. Reeds om deze reden komt de recht-bank niet toe aan toepassing van de zogeheten contra-proferentemregel.
Daar komt nog bij dat Nellissen geen consument is, maar een juwelier met (toen-tertijd) een totale voorraad aan sierraden van ongeveer 1,4 miljoen gulden en zes personeelsleden. Voor een juwelier met een voorraad van deze omvang is beveiliging en verzekering van zijn juwelen geen onbeduidende bijzaak, maar een uitermate belangrijk aandachts-punt in zijn bedrijfsvoering. Van Nellissen mag daarom enige kennis op dit gebied worden verwacht, zeker nu zij al decennia-lang zaken-doet en ook wat betreft personeel toch van enige omvang is (zie ook vaststaand feit 2.10). De rechtbank is van oordeel dat zodanige kennis bij een juwelier aanwezig dient te worden geacht, nog los van de vraag of hij zich heeft laten bijstaan door een makelaar, zodat de rol van Marsh in dezen in het midden kan blijven.
5.5.
Hieraan doet niet af de stelling dat brand-kast-clausule sub A1 naar een andere maatstaf verwijst dan aan-vullende voor-waarde A. Kern van beide clausules is dat slechts een beperkt deel van de verzekerde zaken buiten de kluis-ruimte mag blijven buiten openingstijd, waarbij aan-vullende voor-waarde A datgene wat buiten de kluisruimte mag blijven concreet en specifiek omschrijft.
Ook de ratio van een deze clausules - ontmoediging van dieven door het verminderen van de potentiële buit en derhalve beperking van het risico van diefstal - moet voor een juwelier volstrekt duidelijk zijn. Noch voor de maatstaf, noch voor de ratio behoort een juwelier nadere toelichting te behoeven door een makelaar.
Dat de brand-kast-clausule in een recentere offerte anders is geredigeerd, maakt dit alles niet anders.
Sanctie op niet-naleving van aan-vullende voor-waarde A
5.6.
Waar Nellissen had moeten en kunnen begrijpen dat brand-kast-clausule sub A1 en aan-vullende voor-waarde A in onderling verband en samenhang moesten worden gelezen, had Nellissen ook moeten en kunnen begrijpen dat de sanctie op de niet-naleving van aan-vullende voor-waarde A is dat geen enkele schade wordt vergoed. Van enige onduidelijkheid op dit punt is geen sprake.
In de tekst van de brand-kast-clausule, noch in enige ander beding in de verzekerings-overeenkomst is een aanknopingspunt te vinden voor de door Nellissen gestelde lichtere sanctie (een beperking van de schade-uitkering tot ƒ 400.000,--), zodat hiervan geen sprake kan zijn. Op de rol van de redelijkheid en billijkheid zal in het hierna volgende worden ingegaan.
Toepasselijkheid van de brand-kast-clausule
5.7.
Volgens de laatste zin van brand-kast-clausule is deze eerst van toepassing wan-neer er geen verantwoordelijke persoon meer in het zakenadres aanwezig is.
5.8.
Nassau heeft zich er bij conclusie van dupliek op beroepen, dat aan-vullende voor-waarde A zó moet worden gelezen, dat het de hiervoor genoemde uit-zondering opzij zet. Immers, in aan-vullende voor-waarde A is geen zinsnede op-genomen, dat deze pas geldt indien er geen verantwoordelijk persoon meer op het zakenadres aanwezig is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit aan-vullende voor-waarde A is niet op te maken dat deze niet alleen de maatstaf van brand-kast-clausule sub A1 nader invult, maar tevens anders delen van de brand-kast-clausule doet vervallen.
Uitleg van het begrip “zakenadres” in de brand-kast-clausule
5.9.
Aan de orde is derhalve de vraag wat moet worden verstaan onder het begrip “zakenadres” in de brand-kast-clausule. Bij de uitleg van dit begrip moet de toets worden aangelegd zoals hierboven onder 5.2 is omschreven. In dit verband is met name het hierboven onder 2.4 weergegeven “Jewellers’ Block Proposal Form” van belang.
5.10.
Nassau heeft uit de antwoorden op dit formulier kunnen - en naar het oordeel van de rechtbank ook mogen - begrijpen, dat het ten processe bedoelde verzekerde risico zich alleen zou voordoen op de begane grond en de eerste verdieping van Markt 4 te Venlo. Immers, op de vraag “State address of the premisses to which the Policy is to apply” (vraag 1b) wordt geantwoord: Markt 4 te Venlo en op de vraag “State the floor on which your premisses are situated” (vraag 1c) wordt geantwoord: de begane grond en de eerste verdieping.
5.10.1.
Uit niets op dit formulier blijkt dat het ten processe bedoelde verzekerd risico zich ook op andere verdiepingen zou kunnen voordoen.
De stelling dat Nassau zich in dezen op een feit beroept waarnaar zij niet heeft gevraagd, snijdt geen hout. Nassau heeft gevraagd naar de verdiepingen waarop de zaak gevestigd was. Het is een logische conclusie dat een antwoord op de vraag waar een zaak gevestigd is, meteen aanduidt dat de zaak níet op andere plekken gevestigd is.
5.10.2.
De door Nellissen gestelde kennis bij eerdere verzekeraars doet hieraan niet af. Dat een inbraakverzekering achtereenvolgens bij verschillende verzekerings-maat-schap-pijen wordt aangegaan, maakt die verzekerings-maatschappijen nog geen rechts-opvolgers van elkaar. Eventueel bij een eerdere verzekeraar aan-wezige kennis kan dan ook niet worden toegerekend aan Nassau, nog daar-gelaten de vraag óf die (specifieke) kennis aanwezig was.
5.10.3.
Het feit dat de vragen op het hierboven onder 2.4 weergegeven formulier in het Engels zijn opgesteld kan Nellissen evenmin baten. Nellissen heeft immers de vragen in de Nederlandse taal schriftelijk beantwoord en zonder enig voor-behoud het -formulier onder-tekend. Nu Nellissen geen feiten en omstandig-heden heeft gesteld waaruit zou kunnen blijken dat Nassau reden had eraan te twijfelen dat de verklaring van Nellissen (het onder-tekende formulier) afweek van wat hij wilde verklaren en evenmin feiten en omstandig-heden heeft gesteld waaruit kan blijken dat Nassau ten tijde van het indienen van het formulier er rekening mee had moeten houden dat Nellissen de Engelse taal - naar zij stelt - onvoldoende machtig was, mocht Nassau op de juistheid van de verklaring van Nellissen vertrouwen.
5.10.4.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere: HR 13 september 1996, NJ 1997/637) mag een verzekering-nemer een aan hem door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandig-heden redelijkerwijs mag toekennen.
Het begrip “premises” kan op verschillende wijzen vertaald worden, echter, in alle vertalingen verwijst het begrip naar een onroerende zaak of deel daarvan: een pand, een erf, een lokaal, een ruimte. Dit zijn zaken van een dusdanig andere orde dan begrippen als juwelen, sierraden, horloges of (handels-) voorraden, dat de wijze waarop Nellissen in de onderhavige zaak vraag 1c heeft opgevat - op welke verdieping bevindt zich de handelsvoorraad -, niet als een redelijke uitleg kan worden beschouwd. Het beroep van Nellissen op de hierboven vermelde rechts-regel gaat dan ook niet op.
5.10.5.
De stelling dat het formulier - deels - door een derde is ingevuld maakt dit alles niet anders. Immers, het lag op de weg van Nellissen om, alvorens dit formulier te ondertekenen, zorg-vuldig te contro-leren of de namens hem ingevulde ant-woorden juist waren en - waar nodig - om verduide-lijking van de vraagstelling te verlangen.
5.11.
Nu is vastgesteld wat Nassau heeft moeten en mogen begrijpen uit de verklaring van Nellissen, moet worden bezien wat Nellissen vervolgens uit de verklaring van Nassau heeft mogen begrijpen, die - deels - is gebaseerd op wat Nellissen haar heeft medegedeeld.
5.12.
Het begrip “zakenadres” slaat in dit geval onmiskenbaar terug op hetgeen Nellissen heeft verklaard omtrent de plaats waar zijn zaak gevestigd was. Nu Nellissen op het aanvraag-formulier slechts aangaf dat zijn zaak op de begane grond en de eerste verdie-ping was gevestigd, ligt het in de rede dat met het begrip “zaken-adres” die verdiepingen bedoeld werden. Immers: Nassau wist niet dat er meer verdie-pin-gen waren, dus kon deze ook niet bedoelen toen zij de brand-kast-clausule opstelde. Feiten of omstandig-heden die dit anders zouden kunnen doen zijn, zijn gesteld noch gebleken.
Een en ander leidt ertoe, dat een uitleg die de tweede en derde verdieping wél onder het begrip “zakenadres” brengt, niet kan worden beschouwd als een redelijke uitleg van hetgeen tussen partijen overeengekomen is
5.13.
Anders dan Nellissen is de rechtbank van oordeel, dat Nassau geen beperking had hoeven aanbrengen in (of een nadere omschrijving had moeten geven van) het begrip “zaken-adres”. Immers Nassau wist niet - en hoefde niet te weten - dat er meer verdiepingen waren dan de begane grond en de eerste verdieping. Nassau kón dus ook geen nadere omschrijving opstellen waarbij expliciet de tweede en de derde verdieping zijn uitgesloten van het begrip “zakenadres”.
5.14.
Hoewel partijen twisten over de vraag of de eerste verdieping, die volgens het taxatierapport tot het woonhuis behoort, moet worden begrepen onder het begrip “zakenadres”, is dit voor de beoordeling van dit geschil niet relevant. Immers, {X} jr. was op de derde verdieping aanwezig en niet op de eerste.
5.15.
Nassau heeft gesteld dat er geen verantwoordelijk persoon in het zakenadres aanwezig was, zodat de brand-kast-clausule van toepassing zou zijn. Nu Nellissen slechts {X} jr. als aanwezig verantwoordelijk persoon heeft opgevoerd en vaststaat dat deze níet in het zakenadres aanwezig was, staat tussen partijen in rechte vast dat, op het moment van inbraak, zich geen verantwoordelijk persoon in het zakenadres bevond. Hierbij kan in het midden blijven óf {X} jr. als verantwoordelijk persoon moet worden beschouwt.
Uit een en ander vloeit voort dat Nassau zich in beginsel met recht kan beroepen op de brand-kast-clausule.
Vernietigbaarheid van de brand-kast-clausule
5.16.
Nellissen heeft zich nog beroepen op een vernietigingsgrond voor de brand-kast-clausule, te weten het feit dat het zou gaan om een onredelijk bezwarende algemene voor-waarde, voorkomend op de zogenaamde “grijze lijst” van artikel 6:237 BW, aanhef en sub h.
5.16.1.
Voor vernietiging wegens onredelijke bezwaarlijkheid is allereerst noodzakelijk dat het betreffende beding een algemene voorwaarde is, als bedoeld in artikel 6:231 BW. Nassau heeft in dit kader gesteld dat de brand-kast-clausule een zogenaamd “kernbeding” is en derhalve niet onder afdeling 6.5.3 van het BW valt.
5.16.2.
Dit verweer van Nassau moet worden verworpen. Het begrip kernbeding, aldus de Hoge Raad zijn arrest van 21 februari 2003 (NJ 2004/567), moet zo beperkt mogelijk worden opgevat. Als vuistregel geldt dat kernbedingen veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt. Uitdruk-kelijk overweegt de Hoge Raad hierbij, dat een beding niet verwordt tot een kern-beding enkel omdat een of meer partijen het beding van groot belang achten.
5.16.3.
Essentieel in een verzekerings-overeenkomst is een omschrijving welk risico is verzekerd, tot welk bedrag en tegen welke premie; zonder deze bedingen kan een verzekerings-overeenkomst immers niet tot stand komen. Voorts zijn kern-bedingen die bedingen die rechtstreeks invloed hebben op de premiestelling.
Echter, de brand-kast-clausule omschrijft niet het verzekerd risico en beperkt of verruimt het verzekerd risico evenmin. Daarmee valt zij buiten de essentialia van de overeen-komst en kan zij niet worden aangemerkt als een beding dat de kern van de prestaties aangeeft.
5.16.4.
Aangezien Nassau niet heeft betwist dat aan de andere eisen (schriftelijk beding, opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten op te worden opgenomen) is voldaan, moet worden geoordeeld dat de brand-kast-clausule een algemene voorwaarde is die onder het regime van afdeling 6.5.3 BW valt.
5.16.5.
Vervolgens is aan de orde de toets of het beding onredelijk bezwarend is. Voorop moet worden gesteld, dat Nellissen zich hierbij niet rechtstreeks kan beroepen op de grijze lijst, nu zij geen consument is in de zin van artikel 6:237 BW, terwijl zij daaraan ook niet kan worden gelijkgesteld. De recht-bank merkt hierbij op dat het ook geen beding is als bedoeld in artikel 6:237 sub h BW. Derhalve zal in volle omvang moeten worden getoetst of het beding, gelet op de aard en de overige inhoud van de overeenkomst, de wijze waarop het tot stand is gekomen, de wederzijds kenbare belangen van partijen en de overige omstandig-heden van het geval, onredelijk bezwarend is voor Nellissen.
5.16.6.
De brand-kast-clausule schrijft Nellissen een bepaald gedrag voor om zo de kans te beperken dat het verzekerd risico zich verwezenlijkt. Een dergelijk voor-schrift is in het algemeen niet onredelijk bezwarend, mits het voorgeschreven gedrag of de te nemen maatregelen redelijk zijn. Het in deze zaak voorgeschreven gedrag - het buiten openingstijd in een kluis opgeborgen houden van (een deel van de) juwelen - is een alleszins redelijke eis.
Naar het oordeel van de recht-bank is de sanctie op niet-naleving van het voor-schrift - te weten: geen enkele schade wordt vergoed - geen onredelijk bezwarende sanctie. Door (te veel) goederen van hoge waarde buiten de kluis te laten wordt niet alleen de mogelijke schade vergroot, maar ook de kans dat het verzekerde risico zich verwezenlijkt. Immers, hoe meer goederen zich buiten de kluis bevinden, hoe aantrekkelijker het is om een inbraakpoging te wagen.
5.16.7.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de brand-kast-clausule geen onredelijk bezwarende algemene voorwaarde is en derhalve niet voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep op vernietiging wordt verworpen.
Redelijkheid en billijkheid
5.17.
Ook het beroep van Nellissen op de redelijkheid en billijkheid wordt verworpen. In dit geval kan niet worden aangenomen dat het beroep op de brand-kast-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De enkele omstandigheid dat Nellissen in strijd met de op haar rustende verplichtingen in onvoldoende mate juwelen in de kluis heeft opgeborgen, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat weigering van uitkering naar maatschaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De stelling van Nellissen dat er een gunstige schade-staat op de onderhavige verzekering zou zijn, kan evenmin leiden tot het oordeel dat deze weigering uit te keren naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Ook het enkele verschil in economische grootte van partijen maakt dit - zonder nadere motivering, welke ontbreekt - niet anders.
Dat Nellissen in de omstandig-heden van dit geval, waaronder een gunstige schadestaat, op grond van de redelijkheid en billijkheid gerechtigd zou zijn tot een gedeeltelijke vergoeding van haar schade, althans zo vat de recht-bank het gestelde onder 41 in de conclusie van repliek op, vindt geen grond in de tussen partijen gesloten verzekerings-overeenkomst.
Overige stellingen
5.18.
Nu de vordering van Nellissen reeds moet worden afgewezen op grond van de brand-kast-clausule in combinatie met aan-vullende voor-waarde A, behoeven de stellingen van partijen omtrent aan-vullende voor-waarde B geen bespreking meer. Ook behoeft het subsidiaire verweer van Nassau, gebaseerd op de clausule verzekerde bedragen, geen bespreking meer.
Rente en buiten-gerechtelijke incasso-kosten
5.19.
Uit het afwijzen van de vordering in hoofdsom volgt logischerwijs dat ook de rente hierover moet worden afgewezen en dat de gevorderde buiten-gerechtelijke incasso-kosten evenmin voor vergoeding in aanmerking komen.
Slotsom
5.20.
De gehele vordering van Nellissen moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt zij veroordeeld in de kosten van het geding.
6. De beslissing
De rechtbank,
wijst af de vorderingen van Nellissen;