ECLI:NL:RBROT:2005:AU0669

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/631081-05
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Bogaards
  • A. Lamers-Wilbers
  • J. Janssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor groepsverkrachting van een minderjarige

Op 8 augustus 2005 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van groepsverkrachting van een twaalfjarig meisje. De rechtbank oordeelde dat het slachtoffer, onder bedreiging van geweld, gedwongen werd tot seksuele handelingen. De verdachte heeft zich niet gedistantieerd van de situatie en heeft, samen met medeverdachten, het slachtoffer meermalen verkracht. De rechtbank concludeerde dat de seksuele contacten nooit met instemming van het slachtoffer hebben plaatsgevonden, maar onder druk en dwang. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om een behandeling of training te volgen gericht op het respecteren van grenzen in de omgang met anderen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, vorderde een schadevergoeding van € 9100,-, maar de rechtbank kende een voorschot van € 1500,- toe, terwijl het overige deel van de vordering niet ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat een lange gevangenisstraf noodzakelijk was om recht te doen aan de gepleegde feiten.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/631081-05
Datum uitspraak: 8 augustus 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Verdachte,
geboren op te ,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres XX, te XX ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de XX.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/631081-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A en 1B).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Pols heeft gerekwireerd tot - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A en 2B), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaar-de heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGING
De raadsvrouw heeft namens verdachte betoogd dat er geen sprake is van verkrachting, omdat het slachtoffer vrijwillig seks heeft gehad met verdachte.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte zowel als zijn drie medeverdachten in de woning van MEDEVERDACHTE 1 (hierna: MEDEVERDACHTE 1) aan de Balkenstraat 16b, in diens slaapkamer, kort na elkaar, seksuele gemeenschap hebben gehad met het SLACHTOFFER (hierna: het SLACHTOFFER). Nu een (concrete) aangifte en/of verklaring van het SLACHTOFFER omtrent deze gebeurtenissen in het dossier ontbreekt, en de gebeurtenissen in een videoverhoor zelfs door het SLACHTOFFER worden ontkend, kan de vraag of deze seks met instemming van het SLACHTOFFER heeft plaatsgevonden slechts worden beantwoord op basis van hetgeen verdachte en zijn medeverdachten hieromtrent hebben verklaard.
Op grond van deze verklaringen is niet uit te sluiten dathet SLACHTOFFER met één van de vier verdachten naar de slaapkamer van MEDEVERDACHTE 1 is gegaan en aldaar op vrijwillige basis gemeenschap heeft gehad. Zelfs valt niet uit te sluiten dat hierna mogelijk een tweede seksueel contact met één van de vier verdachten met instemming van SLACHTOFFER is aangevangen.
Hoe het ook zij, op enig moment tijdens het eerste óf het tweede seksuele contact zijn alle vier de verdachten in de slaapkamer van MEDEVERDACHTE 1 aanwezig en geeft het SLACHTOFFER aan dat één en ander pijn doet. Dan zegt één van de medeverdachten tegen het SLACHTOFFER: “Het doet geen pijn, het doet geen pijn, je gaat nu pas pijn voelen, want ik ga beginnen”. Nadat het SLACHTOFFER nogmaals zegt: ”Het doet pijn, ik vind het genoeg, ik wil niet meer” en haar handen voor haar vagina houdt, voegt deze medeverdachte de daad bij het woord. Hij duwt het SLACHTOFFER op bed en trekt haar benen, die zij stijf tegen elkaar houdt, uiteen, waarop het SLACHTOFFER haar armen gekruist voor haar borsten houdt. Toch duwt de medeverdachte zijn penis in de vagina van het SLACHTOFFER. Daarop schreeuwt het SLACHTOFFER: “Het doet pijn, het doet pijn, het doet pijn”.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor eenieder die van het voorgaande getuige is geweest volstrekt en onmiskenbaar duidelijk dat het SLACHTOFFER op dat moment door geweld en onder bedreiging van geweld tegen haar wil seks heeft moeten ondergaan. Verdachte heeft zich hiervan niet gedistantieerd of het SLACHTOFFER op ook maar enige wijze de helpende hand geboden. Sterker nog, verdachte heeft, volgens de verklaringen van twee medeverdachten, zijn kans schoon gezien en vervolgens ook seks met het SLACHTOFFER gehad die daarbij met woord en daad heeft aangegeven hiervan niet gediend te zijn. Daarna heeft nog een andere medeverdachte op zijn beurt seks met het SLACHTOFFER. Het behoeft geen betoog dat ook deze seksuele contacten na vooromschreven gang van zaken nimmer met instemming van het SLACHTOFFER, maar onder de ontstane druk en dwang, hebben plaatsgevonden, waaruit volgt dat verdachte samen met anderen het SLACHTOFFER meermalen heeft verkracht.
Aan dit oordeel doet de verklaring van verdachte waarin hij het standpunt inneemt dat hij de eerste is geweest die seks met het SLACHTOFFER heeft gehad, welk standpunt overigens door hem niet het gehele vooronderzoek is gehuldigd, niet af. Immers, zelfs als dit zo zou zijn en die seks met het SLACHTOFFER vrijwillig zou hebben plaatsgevonden, leidt zijn niet distantiëren en niet handelen waar dit geboden was onder genoemde omstandigheden in ieder geval tot de conclusie dat verdachte medepleger is van de verkrachtingen die door zijn medeverdachten zijn gepleegd.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van verkrachting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met een groep meerdere keren verkrachten van een twaalfjarig meisje. Hiermee heeft verdachte zijn lustgevoelens gesteld boven het belang van het slachttoffer en heeft zich daarbij volstrekt niet bekommerd om haar gevoelens. Met dit handelen heeft verdachte samen met zijn vrienden immers op buitengewoon brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het meisje. Het moet voor haar niet alleen een vernederende, maar ook een zeer kwetsende en beangstigende ervaring zijn geweest. De ervaring leert dat slachtoffers, zeker zeer jeugdige, van dit soort feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
De rechtbank heeft kennis genomen van een voorlichtingsrapport van de Reclassering d.d. 20 juli 2005, opgemaakt door D. de Ruiter, reclasseringswerker, alsmede van een psychologisch rapport over verdachte d.d. 21 juli 2005, opgemaakt door prof. dr. J.J. Baneke, forensisch klinisch psycholoog.
Blijkens het reclasseringsrapport oogt verdachte jonger dan zijn kalenderleeftijd. Ook zijn manier van spreken, wellicht mede door het niet in voldoende mate beheersen van de Nederlandse taal, wekt de indruk dat verdachte een stuk jonger is dan zijn negentien jaren. Verdachte was zeer emotioneel, met name over het feit dat hij en zijn moeder gescheiden kunnen worden in verband met een eventueel ophanden zijnde uitzetting uit Nederland. Mocht een uitzetting niet het geval zijn, dan zijn er voldoende hulpverleningsmogelijkheden. Naast praktische zaken zoals scholing en arbeid, zal ook gekeken worden naar seksualiteit. Te denken valt aan de Training Seksuele Delictplegers bij het Dok.
Volgens de psycholoog is er bij verdachte sprake van insuffiëntiegevoelens, van identiteits- en acculturatieproblemen en van verhoogde achterdocht. Er zijn onvoldoende indicaties voor een psychische stoornis in strikte zin. Evenmin zijn er indicaties voor een persoonlijkheidsstoornis. Verdachte maakt een kinderlijke, in elk geval onvolwassen en veel jongere indruk dan men bij iemand van negentien jaren zou verwachten.
Door verdachtes illegaliteit, zijn identiteits- en acculturatieproblemen zal verdachte sneller dan anderen gedreven worden tot contact met jongeren die in een soortgelijke randsituatie verkeren. Dat verhoogt de kans op deviant gedrag. In het psychologische onderzoek zijn geen aanwijzingen voor een bewustzijnsstoornis of een andere psychische stoornis op basis waarvan verdachte op enigerlei wijze verminderd toerekeningsvatbaar geacht zou kunnen worden. Positief is dat verdachte de verantwoordelijkheid voor zijn handelen in juridische zin aanvaardt. De psycholoog acht zonder begeleiding of behandeling de kans op herhaling aanwezig.
De psycholoog stelt dat het, naast een eventuele straf, nodig is om aan verdachte een behandeling of training op te leggen, waarin verdachte beter leert omgaan met in Nederland gebruikelijke normen en waarden ten aanzien van de omgang tussen jongens/mannen en meisjes/vrouwen, vooral ten aanzien van het respect voor de grenzen van een ander. Verdachte zou een verplichte behandeling of training opgelegd kunnen krijgen als bijzondere voorwaarde bij een straf, gerelateerd aan een langdurig verplicht reclasseringscontact.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 april 2005 reeds eerder is veroordeeld terzake van een soortgelijk feit.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij het SLACHTOFFER, wonende te XX, te XX, terzake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert, bij wijze van voorschot, een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 9100,-.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen. Voor wat betreft de eventuele hoogte van het toewijsbare bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de schade op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en gelet op algemene ervaringsregels thans vast op € 1500,-, zodat dit bedrag, als voorschot, zal worden toegewezen.
Voor het overige wordt de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaard nu dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 47 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 18 (achttien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotterdam, zolang deze instelling dit noodzakelijk, ook als dit inhoudt volgen van de training Jeugdige Seksuele Delictplegers bij het Dok;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij bij wijze van voorschot toe tot een bedrag van € 1500,- (zegge vijftienhonderd Euro) en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan het SLACHTOFFER, wonende te XX te XX te betalen € 1500;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1500,- (zegge vijftienhonderd Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door vervangende hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van voormelde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting van de verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen vervalt, en bepaalt tevens dat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bogaards, voorzitter,
en mrs. Lamers-Wilbers en Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Paapen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze recht-bank op 8 augustus 2005.