Parketnummer van de berechte zaak: 10/631079-05
Datum uitspraak: 8 augustus 2005
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Verdachte,
geboren op XX te XX,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres XX, ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de XX.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/631079-05. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A en 1B).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Pols heeft gerekwireerd tot - zakelijk weergegeven -:
- de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden met aftrek van voorarrest waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
TOELICHTING OP DE VRIJSPRAAK
Op grond van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte zowel als zijn drie medeverdachten in de woning van MEDEVERDACHTE 1 (hierna: MEDEVERDACHTE 1) aan de Balkenstraat 16b, in diens slaapkamer, kort na elkaar, seksuele gemeenschap hebben gehad met het SLACHTOFFER (hierna: het SLACHTOFFER). Nu een (concrete) aangifte en/of verklaring van het SLACHTOFFER omtrent deze gebeurtenissen in het dossier ontbreekt, en de gebeurtenissen in een videoverhoor zelfs door het SLACHTOFFER worden ontkend, kan de vraag of deze seks met instemming van het SLACHTOFFER heeft plaatsgevonden slechts worden beantwoord op basis van hetgeen verdachte en zijn medeverdachten hieromtrent hebben verklaard.
Op grond van deze verklaringen is niet uit te sluiten dat het SLACHTOFFER met één van de vier verdachten naar de slaapkamer van MEDEVERDACHTE 1 is gegaan en aldaar op vrijwillige basis gemeenschap heeft gehad.
Op enig moment zijn alle vier de verdachten in de slaapkamer van MEDEVERDACHTE 1 aanwezig en geeft het het SLACHTOFFER aan dat één en ander pijn doet. Dan zegt één van de medeverdachten tegen het SLACHTOFFER: “Het doet geen pijn, het doet geen pijn, je gaat nu pas pijn voelen, want ik ga beginnen”. Nadat het SLACHTOFFER nogmaals zegt: ”Het doet pijn, ik vind het genoeg, ik wil niet meer” en haar handen voor haar vagina houdt, voegt deze medeverdachte de daad bij het woord. Hij duwt het SLACHTOFFER op bed en trekt haar benen, die zij stijf tegen elkaar houdt, uiteen, waarop het SLACHTOFFER haar armen gekruist voor haar borsten houdt. Toch duwt de medeverdachte zijn penis in de vagina van het SLACHTOFFER. Daarop schreeuwt het SLACHTOFFER: “Het doet pijn, het doet pijn, het doet pijn”.
Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment tijdens de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden uit de slaapkamer is weggegaan en mogelijk op een later moment is teruggekomen. Niet uit te sluiten is dat verdachte voordat hiervoor genoemde gewelddadigheden plaatsvonden op vrijwillige basis seksueel contact met het SLACHTOFFER heeft gehad en vervolgens de kamer heeft verlaten. Een en ander leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat het voor verdachte in voldoende mate kenbaar is geweest dat zijn seksuele contact met het SLACHTOFFER en het - mogelijk - door hem waargenomen seksuele contact van zijn medeverdachten met het SLACHTOFFER, onder dwang en tegen haar wil heeft plaatsgevonden, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het feitencomplex in ieder geval heeft plaatsgehad na 12 september 2004 (geboortedatum: SLACHTOFFER). Hiertoe overweegt de rechtbank dat een medeverdachte heeft verklaard dat de gebeurtenissen “ergens in november” hebben plaatsgevonden. Deze medeverdachte koppelt deze herinnering aan zijn verjaardag op 4 november. Op grond hiervan dient verdachte van het subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna ingevoegde bijlage (bladzijden genummerd 2A en 2B), die van dit vonnis deel uitmaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaa-de heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich, in de nabijheid van anderen, schuldig gemaakt aan het hebben van gemeenschap met een net twaalfjarig meisje. Verdachte en zijn vrienden zijn hiermee volledig voorbijgegaan aan de seksuele naïviteit van het slachtoffer. Gezien de leeftijd van verdachte was het aan hem het slachtoffer te beschermen, in plaats van haar te gebruiken ter bevrediging van zijn eigen lusten. Met dit handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychologisch rapport over verdachte d.d. 20 juli 2005, opgemaakt door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog.
Blijkens de psycholoog is bij verdachte sprake van identiteits- en acculturatieproblemen, van verhoogde achterdocht en neiging tot somatiseren. Er zijn onvoldoende indicaties voor een psychische stoornis in engere zin. Wel is een ontwikkeling van antisociale trekken te zien. Daarnaast is verdachte niet altijd consistent, hetgeen vragen oproept over de gewetensfunctie.
Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. De psycholoog geeft aan voor het geval de feiten wel bewezen geacht worden, dat er geen aanwijzingen gevonden zijn voor een bewustzijnsstoornis of een andere psychotische stoornis op basis waarvan verdachte op enigerlei wijze verminderd toerekeningsvatbaar geacht zou kunnen worden.
Voorts merkt de psycholoog op dat indien het tenlastegelegde bewezen kan worden, de ontkennende houding van verdachte de kans op herhaling groter maakt dan bij een bekennende verdachte.
De psycholoog adviseert, indien de feiten bewezen kunnen worden, naast een straf een behandeling of training op te leggen, waarin verdachte beter leert omgaan met in Nederland gebruikelijke normen en waarden ten aanzien van de omgang tussen jongens/mannen en meisjes/vrouwen, vooral ten aanzien van het respect voor de grenzen van een ander. Verdachte zou een verplichte behandeling of training opgelegd kunnen krijgen als bijzondere voorwaarde bij een straf, gerelateerd aan een langdurig verplicht reclasseringscontact.
De Reclassering heeft bij brief van 9 mei 2005 aangegeven geen uitspraken te kunnen doen over de samenhang tussen het delict het leven van verdachte, daar verdachte het tenlastegelegde feit ontkent.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 april 2005 niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij het SLACHTOFFER, wonende te XX, te XX, terzake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert, bij wijze van voorschot, een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 9100,-.
Door of namens de verdachte is de aansprakelijkheid en de door de benadeel-de partij gestelde hoogte van de schade- betwist.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen. Voor wat betreft de eventuele hoogte van het toewijsbare bedrag heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank stelt de schade op dit moment naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid en gelet op algemene ervaringsregels thans vast op
€ 1500,-, zodat dit bedrag, als voorschot, zal worden toegewezen.
Voor het overige wordt de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk verklaard nu dit gedeelte van de vordering niet van zo eenvoudige aard is, dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in het strafgeding. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten;
- stelt daarbij een proeftijd vast en bepaalt dat deze 2 (twee) jaren bedraagt; de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens de Stichting Reclassering Nederland Arrondissement Rotter-dam, zolang deze instelling dit noodzakelijk vindt, ook als dit inhoudt volgen van de training Jeugdige Seksuele Delictplegers bij het Dok;
- verstrekt aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij bij wijze van voorschot toe tot een bedrag van
€ 1500,- (zegge vijftienhonderd Euro) en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan het SLACHTOFFER, wonende te XX te XX te betalen € 1500;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1500,- (zegge vijftienhonderd Euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door vervangende hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de Staat ten behoeve van voormelde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting van de verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen vervalt, en bepaalt tevens dat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Bogaards, voorzitter,
en mrs. Lamers-Wilbers en Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Paapen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 augustus 2005.