ECLI:NL:RBROT:2005:AU0355

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/030140-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Buchner
  • mr. Reinds
  • mr. Van der Kaaij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van moord op prostituees in Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van moord op twee prostituees. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij een uitvoeringshandeling heeft verricht. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nauwe en volledige samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, die de schietincidenten had gepleegd. De getuigenverklaring van de medeverdachte werd als onvoldoende beschouwd, omdat deze niet werd ondersteund door andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de moorden.

De rechtbank heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging, waarbij hij samen met de medeverdachte een mobiele telefoon heeft weggenomen van een van de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De verdachte had zich samen met de medeverdachte naar een gedoogzone voor prostitutie begeven en was op de hoogte van het vuurwapen dat de medeverdachte bij zich droeg. Na de schietincidenten hebben zij de plaats delict verlaten, maar zijn zij kort daarna teruggekeerd om bewijsstukken te zoeken.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden voor de diefstal, maar heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat aan de verdachte ter zake van de moord geen straf of maatregel was opgelegd. De rechtbank heeft de kosten van de benadeelde partijen op nihil vastgesteld.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/030140-04
Datum uitspraak: 2 augustus 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK TE ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam inrichting].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 juli 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder voormeld parketnummer. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd 1A tot en met 1F).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Heem-Wagemakers heeft gerekwireerd, zakelijk weergegeven:
- de bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair, 2 primair, en 3 ten laste gelegde en
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van beide benadeelde partijen tot een bedrag van € 4.206,41 respectievelijk € 238,65.
NIET BEWEZEN
Het onder 1 en 2 telkens primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair, meest subsidiair en uiterst subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De ten laste gelegde feiten betreffen achtereenvolgens het medeplegen van moord, van – kort gezegd – gekwalificeerde doodslag en van doodslag, alsmede – vanaf het nog meer subsidiair ten laste gelegde - de uitlokking van, onderscheidenlijk de medeplichtigheid aan die misdrijven gepleegd door de medeverdachte jegens slachtoffer 1 (feit 1) en slachtoffer 2 (feit 2).
De verdachte heeft van meet af aan ontkend op enigerlei strafbare wijze betrokken te zijn geweest bij de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Voor zover aan de verdachte onder 1 het medeplegen van een van deze misdrijven is ten laste gelegd, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de processtukken niet worden afgeleid dat er tussen de verdachte, die ten aanzien van het schieten op slachtoffer 1 geen uitvoeringshandeling heeft verricht, en de medeverdachte sprake is geweest van een zodanig nauwe en volledige samenwerking, gericht op het door de medeverdachte jegens dit slachtoffer uitgeoefende geweld dat van medeplegen kan worden gesproken.
Uit de verklaring van de medeverdachte noch uit andere bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de medeverdachte en de verdachte tevoren gezamenlijk een duidelijk omlijnd plan hebben opgevat om de door hen te benaderen prostituees te beroven en / of om het leven te brengen. Omtrent het motief voor het schieten op dit slachtoffer heeft de medeverdachte geen duidelijke verklaring gegeven. De medeverdachte heeft weliswaar op 7 april 2005 als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij, nadat hij zijn vuurwapen had gepakt en doorgeladen en dit gericht hield op slachtoffer 1, door de verdachte is aangespoord te schieten en dat het wapen afging toen de verdachte hem bij de arm pakte, doch deze verklaring wijkt af van eerdere verklaringen die de medeverdachte als verdachte omtrent de toedracht heeft afgelegd en waarin hij heeft bekend de beide prostituees zelf te hebben neergeschoten. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de medeverdachte, eveneens in afwijking van eerder door hem als verdachte afgelegde verklaringen, op 7 april 2005 als getuige tegenover de rechter-commissaris verklaard dat, nadat slachtoffer 1 getroffen was door een kogel, verdachte het wapen van hem, medeverdachte, heeft afgepakt, achter het tweede slachtoffer is aangerend en haar toen heeft neergeschoten.
De rechtbank stelt vast dat deze verklaring van de medeverdachte, voor zover deze betrekking heeft op de rol en het aandeel van de verdachte als medepleger van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, niet wordt ondersteund door andere wettige bewijsmiddelen en in zoverre op zich zelf staat.
De rechtbank acht deze lezing temeer niet geloofwaardig, nu de medeverdachte direct en kort na zijn aanhouding bij herhaling consistent en gedetailleerd heeft verklaard, dat hij in beide gevallen de schutter is geweest. Deze verklaringen van de medeverdachte komen ook overeen met de lezing die hij direct na de gebeurtenissen op
14 oktober 2004 aan zijn zus en moeder van de dodelijke schietincidenten heeft gegeven. Bovendien zijn op het gebruikte wapen uitsluitend DNA sporen van de medeverdachte aangetroffen.
De rechtbank sluit zich hiermee aan bij het rapport d.d. 15 mei 2005 van de door de rechter-commissaris ingeschakelde deskundige Prof. dr. W.A. Wagenaar, die na bestudering van alle verklaringen van de medeverdachte in het dossier tot de conclusie komt dat het onaannemelijk is dat de aanvankelijke verklaringen van de medeverdachte, waarin hij heeft bekend op beide vrouwen te hebben geschoten, een valse bekentenis zouden inhouden.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de, niet door andere bewijsmiddelen ondersteunde, getuigenverklaring van de medeverdachte onvoldoende is om op grond daarvan tot het wettig en overtuigend bewijs van de onder 1 en 2 telkens primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten te komen.
Vanaf het nog meer subsidiair ten laste gelegde wordt de verdachte verweten dat hij het schieten op dan wel het beroven van de slachtoffers door de medeverdachte heeft uitgelokt dan wel hieraan medeplichtig is geweest. Blijkens de bewoordingen van de tenlastelegging zou deze betrokkenheid eruit hebben bestaan dat verdachte tegen de elleboog van de medeverdachte heeft gestoten en laatstgenoemde heeft aangespoord om de slachtoffers dood te schieten.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval van strafbare uitlokking geen sprake kan zijn, aangezien de aan verdachte verweten handelingen niet beschouwd kunnen worden als een of meer van de in de strafwet voorziene uitlokkingmiddelen.
Voor zover aan verdachte (simultane) medeplichtigheid aan de eerder genoemde misdrijven is ten laste gelegd, is hiervoor onvoldoende bewijs voorhanden. De verdachte heeft, zoals eerder overwogen, iedere strafbare betrokkenheid ontkend en bewijs voor zijn medeplichtigheid zou alleen ontleend kunnen worden aan de verklaringen van de medeverdachte. De rechtbank acht deze verklaringen van één enkele getuige onvoldoende om op basis daarvan de aan verdachte verweten medeplichtigheid wettig en overtuigend bewezen te achten.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte van hetgeen hem onder 1 en 2 is ten laste gelegd, integraal moet worden vrijgesproken.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als vermeld in de hierna vermeld, namelijk dat
3.
hij op 14 oktober 2004 te Rotterdam op de openbare weg, te weten
de Lekstraat, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een mobiele telefoon (merk Nokia),
toebehorende aan slachtoffer 1.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
3. diefstal door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
De raadsman heeft betoogd, dat verdachte door psychische overmacht is gedrongen tot het plegen van het hem onder sub 3 ten laste gelegde, te weten diefstal in vereniging. Verdachte zou dit feit hebben gepleegd, nadat hij had gezien, dat zijn medeverdachte de beide prostituees had neergeschoten. Zijn mededader zou hem hebben gevraagd het eerste slachtoffer, dat op dat moment al dood was, aan haar kleding te onderzoeken en ook in haar handtasje te zoeken naar spullen van waarde. Als hij niet aan die vraag zou voldoen, koesterde hij gegronde vrees, dat de medeverdachte zijn vuurwapen ook op hem zou richten, teneinde hem te doden, aldus de raadsman van verdachte.
De rechtbank verwerpt dit beroep op psychische overmacht op grond van het navolgende:
Tijdens zijn verhoor op 1 december 2004 heeft de verdachte, op de vraag: 'Wat gebeurde er nadat het tweede schot is gevallen?' het volgende verklaard (pagina 702 van het proces-verbaal):
'We zijn normaal lopend weggegaan. Op de Vierhavenstraat is een garage aan de overkant waar ik toen geplast heb. [mededader] stond een stukje verder en deed net of hij stond te plassen. Hij verstopte daar toen zijn wapen in de bosjes tegen een muur van dat gebouw......Hij had kort daarvoor gezegd dat hij het wapen daar ergens wilde verstoppen....... We zijn toen teruggegaan....... Je zegt dat je bang was voor [medeverdachte]. Waarom ben je dan meegegaan? Dat weet ik niet. Ik ging gewoon mee. We zouden de hulzen gaan zoeken, want [ medeverdachte] zei dat zijn vingerafdrukken erop stonden en de politie dan wist van wie ze waren. We hebben daar gezocht. Ik moest als eerste gaan kijken bij C, de plaats waar de eerste hoer werd doodgeschoten....... Toen jij bij D was, wat zag je toen? Heel weinig, ik heb daar eigenlijk niet op gelet. Ik moest van [medeverdachte] goed bij die trailer kijken. Ik weet wel dat ze lag te trillen, zeg maar dat ze een epilepsieaanval had. Ik vond het best wel eng....... Ik kon daar niets vinden. Hierna kwam [medeverdachte] weer bij D zoeken. Ik hoorde [medeverdachte] zeggen dat ik het tasje van de eerste hoer moest pakken en bekijken. Ik heb dat tasje toen gepakt en ben weer teruggelopen naar de trailer die aan de muurkant stond. Ik heb toen alles uit het tasje gepakt en een voor een alles bekeken. Er zaten spuitjes, medicijnen en zo’n apparaatje voor bronchitis in. Ook zat(en) er een telefoon en make-upspullen in.'
Uit het hierboven aangehaalde letterlijke citaat uit de verklaring van verdachte blijkt, dat hij de diefstal heeft gepleegd op een moment dat de medeverdachte het vuurwapen had verstopt. Hieruit volgt dat de medeverdachte toen dus niet over een vuurwapen beschikte waarmee hij verdachte kon bedreigen en, eventueel, doden. Verdachte had derhalve toen niets van de medeverdachte te vrezen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Na overvloedig alcohol- en soft drugs gebruik heeft verdachte zich samen met zijn vriend, de medeverdachte, begeven naar de omgeving van de Keileweg, een gedoogzone voor prostitutie. Verdachte was er van op de hoogte dat de medeverdachte een vuurwapen bij zich droeg.
In de omgeving van de Keileweg hebben twee prostituees aan verdachte en de medeverdachte hun diensten aangeboden. Verdachte en de medeverdachte hebben zich met de beide vrouwen naar de Lekstraat begeven, alwaar de verdachte en de medeverdachte zich ieder, op enige afstand van elkaar, met een van de prostituees hebben afgezonderd.
Op de Lekstraat heeft de medeverdachte, zonder duidelijk motief en zonder duidelijke aanleiding, eerst de prostituee met wie hij zich had afgezonderd van nabij door het hoofd geschoten. Deze vrouw is vrijwel onmiddellijk ter plaatse overleden.
Kort daarna heeft de medeverdachte de tweede prostituee, met wie verdachte zich ophield, in bijzijn van verdachte van nabij neergeschoten, omdat zij ‘getuige was geweest van het neerschieten van haar collega en dus ook dood moest.’ Dit slachtoffer is niet direct overleden, maar is pas uren later in het ziekenhuis aan haar verwondingen bezweken. Uit het onderzoek ter zitting is niet naar voren gekomen dat verdachte enige poging heeft ondernomen om de medeverdachte af te houden van diens voornemen om ook de tweede vrouw neer te schieten.
Nadat verdachte en de medeverdachte de plaats van het delict hadden verlaten, zijn zij kort nadien naar de
Lekstraat teruggegaan om hulzen te zoeken, waarop mogelijk vingerafdrukken van de medeverdachte zaten.
Verdachte heeft daar, met instemming en medeweten van de medeverdachte, het tasje van het eerste slachtoffer op een platte oplegger omgekeerd en de inhoud ervan aan een grondig onderzoek onderworpen. De buit bestond uit een oude GSM, die diezelfde nacht nog door een van de verdachten in de Maas is gegooid.
Hoewel deze diefstal gelet op de geschetste omstandigheden op zichzelf al weerzinwekkend is, is het bepaald schokkend dat noch verdachte noch de medeverdachte zich op enig moment bekommerd heeft om het tweede slachtoffer dat bij hun terugkeer nog in leven was, hetgeen zowel voor verdachte als voor de medeverdachte kenbaar was. Verdachte had alleen belangstelling voor de schamele bezittingen van het eerste, inmiddels overleden slachtoffer, terwijl de medeverdachte de hulzen met daarop mogelijke sporen van hem veel belangrijker achtte dan de in doodsstrijd verkerende vrouw.
Het is tekenend dat verdachte op de vraag van een verbalisant waarom hij niets gedaan heeft om de vrouw die als tweede was neergeschoten te redden door bijvoorbeeld een ambulance te bellen reageert met de woorden: 'Dat is geen seconde in mij opgekomen.'
Verdachte geeft hiermee aan dat hij verstoken lijkt van iedere empathie met en respect voor de medemens.
Het bewezen feit is, gezien de uitzonderlijke omstandigheden waaronder verdachte de diefstal in vereniging met de medeverdachte heeft gepleegd, dermate ernstig en getuigt van een zodanige hebzucht en een zo groot gebrek aan respect voor de gedode vrouw en het toen nog in leven zijnde tweede slachtoffer dat deze een aanzienlijk langere gevangenisstraf rechtvaardigt dan gewoonlijk voor een diefstal in vereniging wordt opgelegd.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
DE VORDERINGEN BENADEELDE PARTIJ
Ter zake van feit 1 hebben zich als benadeelde partijen in het geding gevoegd benadeelde partij 1 en benadeelde partij 2, beiden wonende [adres].
De benadeelde partijen zullen in haar respectieve vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu aan de verdachte ter zake van feit 1 geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen toepassing heeft gevonden.
Uit het voorgaande volgt dat de benadeelde partijen zullen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte gemaakt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 en 2 telkens primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair, meest subsidiair en uiterst subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van
15 (VIJFTIEN) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart de benadeelde partijen 1 en 2 niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buchner, voorzitter,
en mrs. Reinds en Van der Kaaij, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Leijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 augustus 2005.
De oudste rechter is wegens afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.