Meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Reg.nrs.: TELEC 03/1509-HRK
TELEC 03/1744-HRK
Versatel Nederland B.V., gevestigd te Amsterdam Zuid-Oost, eiseres I (reg.nr. TELEC 03/1509-HRK),
gemachtigde mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam,
Enertel N.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres II (reg.nr. TELEC 03/1744-HRK),
gemachtigde mr. J.R. van Angeren, advocaat te Amsterdam,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk, verweerder,
gemachtigde mr. B.J. van Dijk, advocaat te Den Haag.
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij afzonderlijke besluiten van 19 november 2002 heeft verweerder aan eiseressen medegedeeld met terugwerkende kracht, ingaande 23 juli 2001, onder voorwaarden als bedoeld in artikel 4 van de Telecommunicatieverordening gemeente Rijswijk (hierna: de Verordening), te hebben ingestemd met het uitleggen (of uitbreiden) en in stand houden van HDPE-buizen/kabels, betrekking hebbende op het project “Glasvezeltracé Den Haag, gedeelte Rijswijk”.
Bij brieven van respectievelijk 27 en 30 december 2002 hebben onderscheidenlijk eiseressen I en II bezwaar gemaakt tegen de op hen betrekking hebbende instemmingsbesluiten.
Bij besluit van 1 april 2003 (hierna: besluit 1) heeft verweerder besloten om het bezwaar van eiseres I:
- ter zake van de herbestrating als afgedaan te beschouwen;
- met betrekking tot de precario deels niet-ontvankelijk en ter zake van de leges niet-ontvankelijk te verkaren;
- voor het overige ongegrond te verklaren.
Tegen dit besluit heeft eiseres I bij brief van 14 mei 2003 beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 april 2003 (hierna: besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiseres II ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres II bij brief van 6 juni 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter zake van het beroep van eiseres I bij brief van 7 juli 2003 en ter zake van het beroep van eiseres II bij brief van 30 juli 2003 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft beide zaken ter behandeling gevoegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2005. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.L. van Daalen, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
2.1 Juridisch kader (zoals dit luidde voor 19 mei 2004)
Ingevolge het eerste lid van artikel 5.1 van de Tw is eenieder, behoudens artikel 5.2 en onverminderd het in dit hoofdstuk geregelde recht op schadevergoeding, verplicht de aanleg en instandhouding van kabels ten dienste van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in en op openbare gronden, alsmede de opruiming daarvan, te gedogen.
Artikel 5.2 van de Tw luidde als volgt.
“1. De gemeente is belast met de coördinatie van de binnen haar grondgebied door aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken of van omroepnetwerken uit te voeren werkzaamheden in verband met de aanleg en instandhouding van kabels, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.
2. Bij deze coördinatie worden mede betrokken andere werkzaamheden en andere belangen dan waarin door deze wet wordt voorzien. De coördinatie mag niet leiden tot een zodanige vertraging van voorgenomen werkzaamheden dat redelijkerwijs niet meer kan worden gesproken van gedogen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.
3. Een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk gaat slechts over tot het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid indien deze:
a. het voornemen daartoe heeft gemeld bij burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente, en
b. van burgemeester en wethouders instemming heeft verkregen omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden.
4. De gemeenteraad stelt bij verordening in ieder geval regels vast inzake:
a. het tijdstip, voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, waarop de melding uiterlijk moet zijn gedaan;
b. de gegevens die bij de melding moeten worden verstrekt waaronder het uitvoeringsplan;
c. de wijze van uitvoering bij aanleg, onderhoud, verplaatsing en opruiming en van medegebruik van voorzieningen.
5. Burgemeester en wethouders kunnen, zonodig in afwijking van de melding, in het instemmingsbesluit het tijdstip van aanvang of voltooiing en de wijze van uitvoering van de werkzaamheden vaststellen.”
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder r, van de Tw wordt onder kabels het volgende verstaan:
“kabels en de daarbij behorende ondersteuningswerken, beschermingswerken en signaalinrichtingen, alsmede inrichtingen, bestemd om daarin verbinding tot stand te brengen tussen kabels in, op of boven openbare gronden enerzijds en kabels in gebouwen en daarmee één geheel vormende gronden anderzijds dan wel tussen laatstgenoemde kabels onderling.”
De gemeenteraad van Rijswijk heeft op grond van artikel 5.2 van de Tw op 4 mei 1998 de Verordening vastgesteld.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, van de Verordening wordt onder kabels verstaan: kabels, genoemd in artikel 1.1, onder r, van de wet.
Artikel 4 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“1. Het college kan aan het instemmingsbesluit voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de:
a. openbare orde;
b. het voorkomen of beperken van schade of overlast;
c. de bruikbaarheid van de openbare gronden;
d. het veilig en doelmatig gebruik van de openbare gronden;
e. het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;
f. de belemmering van doelmatig beheer en onderhoud van de openbare gronden;
g. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
h. de bescherming van groenvoorzieningen.
2. Ter bescherming van de belangen als genoemd in het eerste lid kan het college in ieder geval aan het instemmingsbesluit voorschriften of beperkingen verbinden over het medegebruik van voorzieningen, zoals kabelgoten en geleidingen en een zekerheidsstelling voor de nakoming aan het instemmingsbesluit.
Ingevolge artikel 6 van de Verordening stelt de aanbieder het college onverwijld in kennis van het feit dat het eigendom de exploitatie of het beheer van de kabel verandert of het feit dat de kabel niet langer ten dienste staat van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk in of op openbare gronden.
Ingevolge artikel 2.1.5.1., eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rijswijk 1999 (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming ervan.
Tussen mei 2000 en mei 2001 is door Volker Stevin Telecom Infra Planontwikkeling B.V. (verder: VSTI) voor meerdere telecommunicatieaanbieders binnen de regio Den Haag telecommunicatie-infrastructuur aangelegd. Na de aanleg is op 23 juli 2001 de eigendom van respectievelijk 12 en 8 kabels door VSTI aan onderscheidenlijk eiseres I en eiseres II overgedragen.
Op 7 september 2001 heeft VSTI aan verweerder verzocht de (reeds verleende en/of de nog in behandeling zijnde aanvragen om) instemmingsbesluiten om te zetten naar instemmingsbesluiten op naam van de betreffende providers. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan eerst bij besluit van 8 februari 2002 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 tot en met 22 juli 2001 aan VSTI krachtens het bepaalde in artikel 2.1.5.1 van de APV vergunning verleend voor het leggen, hebben en onderhouden van HDPE-buizen. Vervolgens heeft verweerder met terugwerkende kracht onder voorwaarden aan eiseressen de desbetreffende instemmingsbesluiten verleend voor het aanleggen (of uitbreiden) en in stand houden van de HDPE-buizen/kabels.
HDPE (high density polyethylene)-buizen zijn in gevallen als aan de orde in onderhavige geschillen bestemd voor het in een later stadium daarin aanbrengen van glasvezelkabels.
De voor deze gedingen relevante voorwaarden van de instemmingsbesluiten zijn de voorschriften 4, 5 en 18:
"4. Het herstelwerk aan de openbare weg wordt door de gemeente verricht. Hiervoor zal u het vastgestelde tarief in rekening worden gebracht. Indien deze werkzaamheden begroot worden op € 9.075,60 exclusief BTW of meer, zal hiervoor een bankgarantie/voorschot gevraagd worden. Het herstellen van het beschadigde groen wordt eveneens door de gemeente verricht. De hieruit voortvloeiende kosten worden bij u in rekening gebracht.
5. Alle werken en gemeentelijke eigendommen die ten gevolge van het gebruikmaken van dit instemmingsbesluit worden beschadigd, worden door de gemeente maar op uw kosten hersteld.
18. Indien u gebruik maakt van buizen en deze niet binnen een periode van één jaar vanaf de datum afgifte instemmingsbesluit in gebruik zijn genomen in de zin van artikel 1.1 onder r van de Telecommunicatiewet, dient u daarover precariobelasting te betalen. Krachtens artikel 4, lid 1, onder f van de Verordening precariobelastingen 1979 van de gemeente Rijswijk worden voor het hebben van voorwerpen, in, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, namelijk rechten geheven.
Om in aanmerking te komen voor vrijstelling van precariobelasting voor één of meerdere buizen, dient u van iedere ingebruikname van de lege buizen door het activeren van de kabels de gemeente daarvan op de hoogte te stellen.”
2.3.1 Standpunten van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt in deze gevallen niet te kunnen volstaan met uitsluitend het in ontvangst nemen van een melding zonder daaraan rechtsgevolgen te verbinden. Verweerder acht zich bevoegd in casu instemmingsbesluiten te verlenen daar zulks past binnen de uitoefening van zijn coördinatietaak, zoals die is verankerd in artikel 5.2 van de Tw. Naar de mening van verweerder miskennen eiseressen dat het instemmingsbesluit evengoed een basis vormt voor eventuele toekomstige werkzaamheden aan het tracé. Dat bij eiseressen een intentie bestond op termijn werkzaamheden te gaan uitvoeren, mocht door verweerder worden aangenomen. Immers lege HDPE-buizen hebben geen enkele functie.
Evenmin acht verweerder het standpunt van eiseressen correct dat er, zolang er geen concreet voornemen bestaat om te graven, op verweerder geen enkele taak rust. Ook bij de enkele overdracht van kabels dient verweerder wel degelijk de nodige controle uit te oefenen. Mede met het oog op het beheer van de openbare ondergrond van de gemeente is volgens verweerder bij eigendomsoverdracht een instemmingsbesluit noodzakelijk doordat daarbij bepaalde rechten en plichten van toepassing zijn op de nieuwe eigenaar/rechtsopvolger. Een instemmingsbesluit is volgens verweerder niet overdraagbaar.
Verweerder stelt zich ter zake van eiseres I bij besluit 1 verder nog op het standpunt dat de gemeente overeenkomstig haar beleid, ontwikkeld vanuit haar maatschappelijke en beheersmatige verantwoordelijkheden, herbestratingwerkzaamheden in eigen beheer uitvoert. Hiervoor wordt het door de gemeenteraad in de “Tarievenverordening verrichte diensten” vastgestelde tarief bij betrokkene in rekening gebracht, welk tarief voor alle partijen identiek is.
Verweerder wijst er in dit verband op dat bij de aanleg van de HDPE-buizen de herbestratingskosten door VSTI aan de gemeente zijn vergoed en stelt dat niet wordt beoogd verweerder de kosten van de herbestrating in deze situatie additioneel aan eiseres I in rekening te brengen. De dienaangaande in het primaire besluit genoemde voorschriften dienen als “voor zover nog van toepassing zijnde” te worden gelezen. Om die reden is verweerder van mening dat het bezwaar van eiseres I als afgedaan kan worden beschouwd.
Ter zake van de bevoegdheid om precario te heffen stelt verweerder zich zowel ten opzichte van eiseres I als eiseres II op het standpunt dat hij in het instemmingsbesluit eiseressen slechts op de hoogte heeft gesteld van een eventueel op te leggen aanslag precariorechten. De eventueel op te leggen aanslag zal door de ambtenaar belast met de heffing van gemeentelijke belastingen worden opgelegd.
Wat betreft het heffen van precario is verweerder van mening dat een lege HDPE-buis niet kan worden aangemerkt als zijnde een kabel in de zin van de Tw. De vrijstelling van precario geldt uitsluitend voor kabels in de zin van de Tw.
Aangezien verweerder van mening is dat hij in redelijkheid na één jaar leegstand kan aannemen dat eiseressen geen serieuze intentie hebben de lege buizen te gaan gebruiken als kabels in de zin van de Tw voor de levering van diensten zoals bedoeld in de Tw, acht verweerder het bezwaar wat betreft het heffen van precario op lege HDPE-buizen ongegrond.
Verweerder heeft zich voor wat betreft de bezwaren van eiseres I tegen (de hoogte van) de leges en de op te leggen aanslag precariorechten bij besluit 1 op het standpunt gesteld dat eiseres I na ontvangst van de factuur van de leges en de aanslag precariorechten daartegen bij de belastingambtenaar bezwaar kan aantekenen, zodat deze onderdelen van het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
2.3.2 Standpunten van eiseresen
Eiseressen betogen in de eerste plaats dat verweerder onbevoegd is om een instemmingsbesluit af te geven, omdat op het moment van het nemen van het besluit de kabels reeds in de grond waren aangelegd.
Eiseressen merken in dit verband op dat verweerder, anders dan is bepaald in artikel 5.2, derde lid, van de Tw, er voor heeft gekozen om op 8 februari 2002 aan VSTI een aparte op de APV gebaseerde vergunning te verlenen. Daarmee is volgens eiseressen de aanvraag van VSTI van 7 september 2001 afgehandeld en kon verweerder niet wederom op die aanvraag beslissen door bij de besluiten van 19 november 2002 eiseressen als aanvrager aan te merken van een instemmingsbesluit. Volgens eiseressen had verweerder de brief van 7 september 2001 als een melding, namens hen, op grond van artikel 6 van de Verordening op dienen te vatten. Eiseressen hebben immers naar hun mening geen instemming op grond van artikel 5.2, derde lid, van de Tw aangevraagd aangezien de werkzaamheden feitelijk al hadden plaatsgevonden.
Eiseressen betogen daarnaast dat verweerder onbevoegd is om een oordeel te geven over de verschuldigdheid van precario en hebben verder aangevoerd dat het heffen van precario voor kabels, gebruikt of niet, in strijd is met artikel 5.1 en artikel 1.1, onder r, van de Tw. Overigens achten eiseressen de heffing van precario over de lege buizen onevenredig en wijzen er op dat verweerder op die manier twee keer wordt gecompenseerd. Gemeenten worden immers al gecompenseerd door het Rijk vanwege het feit dat een gedoogplicht geldt voor kabels. De stelling van verweerder dat de compensatieregeling niet van toepassing is en precario kan worden geheven over lege buizen achten eiseressen niet houdbaar. Immers, de coördinatieplicht van de gemeente mag er niet toe leiden dat langs een omweg precario wordt geheven.
Eiseressen hebben voorts aangevoerd dat de besluiten 1 en 2 in strijd zijn met algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Te dien aanzien zijn eiseressen in de eerste plaats van mening dat de aan de instemming verbonden voorwaarden strijdig zijn met het rechtszekerheidsbeginsel. Eiseressen wijzen er daarbij op dat ten tijde van de eigendomsoverdracht van de buizen door VSTI er geen sprake van was dat na een jaar precario zou worden geheven over de lege buizen. Indien van tevoren duidelijk was geweest dat over lege buizen precario zou worden geheven, zouden eiseressen nimmer de buizen hebben aangekocht tegen de prijs die zij ervoor hebben betaald.
Eiseressen wijzen er verder op dat, indien de lege buizen binnen één jaar na het instemmingsbesluit onverhoopt niet in gebruik zouden zijn genomen, zij onmogelijk deze buizen kunnen laten verwijderen omdat zij verklonken zijn in een cluster van buizen. Hadden eiseressen van te voren geweten dat de gemeente precario zou heffen op lege buizen, dan hadden zij VSTI opdracht gegeven de buizen zo aan te leggen dat deze op elk moment zouden kunnen worden verwijderd.
Eiseressen hebben bovendien aangevoerd tevens bezwaar te maken tegen de voorschriften 4 en 5 van de voorwaarden, verbonden aan de besluiten van 19 november 2002.
Eiseressen hebben in dit verband aangevoerd dat deze voorschriften, die voorschrijven dat het herstelwerk aan de openbare weg door de gemeente wordt verricht, in strijd zijn met het aan artikel 5.4 van de Tw ten grondslag liggende beginsel - inmiddels ook aanvaard door de OPTA in een besluit van 7 maart 2003, nr. OPTA/IBT/2003/20081 - dat degene die graaft, in beginsel ook voor herbestrating dient te zorgen. Bovendien is het volgens eiseressen niet een aspect dat in het kader van de gemeentelijke coördinatie door middel van nadere voorwaarden bij een instemmingsbesluit mag worden betrokken.
Verweerder is volgens eiseressen op grond van artikel 5.2, vierde lid, onder c, van de Tw slechts bevoegd aanwijzingen te geven bij de verplaatsing, opruiming en medegebruik van voorzieningen. Zulks kan niet zover gaan dat de gemeente eiseressen kan verplichten een overeenkomst te sluiten met een door de gemeente gewenste aannemer.
Alvorens de rechtbank zich in deze gedingen kan uitlaten over de (rechtmatigheid van de) aan de instemmingsbesluiten van 19 november 2002 verbonden voorwaarden dient de rechtbank allereerst te beoordelen of verweerder - nog los van de vraag of lege HDPE-buizen zijn aan te merken als kabels in de zin van de Tw - in deze kwesties terecht een instemmingsbesluit op grond van artikel 5.2, derde lid, van de Tw heeft genomen.
De rechtbank merkt op dat het uitgangspunt van hoofdstuk vijf van de Tw is dat de daarin geregelde gedoogplicht een recht inhoudt voor de aanbieders van openbare communicatienetwerken om kabels aan te leggen tussen twee punten.
Artikel 5.2 van de Tw voorziet daarbij in een gemeentelijke coördinatie van de graafwerkzaamheden in haar openbare gronden. Omdat dit veelal de wegen, straten, fietspaden en trottoirs betreft, bestaat er blijkens de parlementaire geschiedenis bij dit wetsartikel een behoefte de werkzaamheden te coördineren zodat een straat niet onnodig lang en/of vaak opgebroken is. Bovendien werd het volgens de parlementaire geschiedenis wenselijk geacht dat daarmee doublures in de kabelinfrastructuur zouden worden voorkomen, dat er beter gecoördineerd graafwerk zou worden verricht en er minder schade aan wegen en overlast voor gebruikers van de wegen zou ontstaan.
De rechtbank begrijpt het in artikel 5.2 van de Tw neergelegde systeem dan ook als volgt.
Voordat met de uitvoering van de (graaf)werkzaamheden kan worden begonnen, dient de netwerkaanbieder eerst de instemming van de desbetreffende gemeente te hebben. In het instemmingsbesluit kan de gemeente voorwaarden stellen met betrekking tot het tijdstip, de plaats en de wijze van uitvoering van de graafwerkzaamheden. Het vijfde lid van artikel 5.2 van de Tw voorziet daarbij voorts in de mogelijkheid om in afwijking van de melding een ander tijdstip van aanvang of een andere wijze van uitvoering van de werkzaamheden vast te stellen.
Met een af te geven instemmingsbesluit wordt derhalve beoogd de gemeente voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een coördinatiebevoegdheid te verstrekken. De gemeente dient de voorgenomen werkzaamheden derhalve te beoordelen teneinde de coördinerende taak te kunnen waarmaken.
Hieruit vloeit ontegenzeggelijk voort dat zodra de werkzaamheden waarvoor instemming is gevraagd zijn afgerond, de werking van het instemmingsbesluit eindigt. Dat artikel 5.2 zich alleen richt op werkzaamheden wordt benadrukt door het feit dat de instemming blijkens artikel 5.2, derde lid, aanhef en onder b, van de Tw slechts benodigd is omtrent tijdstip, plaats en werkwijze van uitvoering van de werkzaamheden.
Niet staat ter discussie dat de onderhavige HDPE-buizen, waarvoor verweerder op 19 november 2002 instemmingsbesluiten heeft genomen, reeds tussen mei 2000 en mei 2001 zijn aangelegd. Bovendien staat vast dat verweerder hiervoor reeds eerder krachtens het bepaalde in artikel 2.1.5.1 van de APV aan VSTI een vergunning heeft verleend (waarbij de rechtbank terzijde opmerkt niet in te zien hoe het hebben en onderhouden van die buizen als gebruik van een weg kan worden aangemerkt).
Daar de coördinatieplicht als bedoeld in artikel 5.2 van de Tw is bedoeld om de overlast van het leggen van kabels tot een minimum te beperken en van een dergelijke coördinatie in de onderhavige kwesties geen sprake meer kon zijn omdat de kabels reeds waren aangelegd, had verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan afwijzend op het verzoek om een instemmingsbeslissing als bedoeld in artikel 5.2, derde lid, van de Tw dienen te beslissen.
Met het standpunt, dat het nemen van een instemmingsbesluit tevens noodzakelijk is bij de instandhouding van de in de Tw bedoelde voorzieningen - waarvan overigens in deze kwesties geen sprake is -, gaat verweerder er naar het oordeel van de rechtbank aan voorbij dat, indien voor de instandhouding geen (graaf)werkzaamheden worden verricht, geen instemmingsbesluit nodig is. Artikel 5.2, derde lid, van de Tw bepaalt immers dat het moet gaan om het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid.
Indien zich in de toekomst een situatie voordoet waarin voor de instandhouding van de kabels (waarbij de rechtbank buiten beschouwing laat op welk moment van kabels in de zin van de Tw. kan worden gesproken) werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Tw moeten worden verricht, dient steeds de procedure als bedoeld in artikel 5.2, derde lid, van de Tw te worden gevolgd en zal verweerder een aparte afweging omtrent het geven van instemming moeten maken. Een systeem zoals verweerder dat voor ogen staat - bij de aanleg van kabels een instemmingsbesluit nemen dat zich blijkens de eraan verbonden voorwaarden uitstrekt tot de periode na de (initiële) aanleg en het vervolgens voor werkzaamheden die daarna worden aangekondigd buiten de in artikel 5.2 voorgeschreven procedure zijn coördinerende taak uitoefenen - is volstrekt in strijd met het bepaalde in artikel 5.2 van de Tw.
Ook de opvatting van verweerder, dat bij elke overdracht van eigendom niet alleen een melding op grond van artikel 6 van de Verordening dient te worden gedaan maar ook een aanvraag om een instemmingsbesluit als bedoeld in artikel 5.2 van de Tw, past, gelet op hetgeen hierboven is overwogen, niet in de systematiek van artikel 5.2 van de Tw.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder bij de besluiten van 19 november 2002 ten onrechte instemming heeft verleend als bedoeld in artikel 5.2, derde lid, van de Tw op het – al dan niet namens eiseressen – door VSTI op 7 september 2001 ingediende verzoek. Indien verweerder al had mogen veronderstellen dat VSTI namens eiseressen om een instemmingsbesluit zou hebben gevraagd had verweerder niet anders kunnen doen dan deze afwijzen.
Aan bespreking van hetgeen eiseressen verder in beroep hebben aangevoerd komt de rechtbank niet toe.
Het beroep van eiseres I en II wordt gegrond verklaard. De bestreden besluiten 1 en 2 komen voor vernietiging in aanmerking. Aangezien bovenstaand oordeel ertoe leidt dat verweerder nog maar één rechtens juiste beslissing kan nemen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op de hierna aangewezen wijze zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiseres I en II gegrond te verklaren, de ter zake van eiseressen afgegeven instemmingsbesluiten van 19 november 2002 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseressen I en II in verband met de behandeling van de desbetreffende geschillen tot aan deze uitspraak redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank bepaalt de totale proceskosten op € 1288,= aan kosten van door een derde aan eiseressen I en II beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep van eiseres I en eiseres II gegrond,
- vernietigt de bestreden besluiten 1 en 2,
- herroept de beide ter zake van eiseres I en II afgegeven besluiten van 19 november 2002 en bepaalt dat het (vermeende) verzoek (van eiseres I en II) om een instemmingsbesluit wordt afgewezen,
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten 1 en 2,
- bepaalt dat verweerder aan eiseres I en II het door ieder van hen afzonderlijk betaalde griffierecht van € 232,-- vergoedt,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 1288,-- en wijst de gemeente Rijswijk aan als de rechtspersoon die afzonderlijk aan eiseres I en II € 644,= moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. van den Hurk als voorzitter en mr. A.I. van Strien en
mr. Y.E. de Muynck als leden.
De beslissing is, in tegenwoordigheid van mr. A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op
mei 2005.
De griffier: De voorzitter:
Een belanghebbende - onder wie in elk geval eiseressen wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden.