ECLI:NL:RBROT:2005:AT8468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/150102-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • U. Urbanus
  • A. van den Berg
  • J. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot invoer van cocaïne met voorwaardelijk opzet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij een plan om ongeveer 360 kilogram cocaïne vanuit Brazilië naar Nederland te smokkelen, verborgen in containers met kokosnoten. De officier van justitie, mr. Harmeijer, eiste een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de verdachte bij einduitspraak gevangen moest worden genomen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn mededaders in de periode van augustus 2003 tot en met 5 mei 2004 handelden met opzet, door de cocaïne te verstoppen in containers en deze naar Nederland te vervoeren. De rechtbank vond het niet aannemelijk dat de verdachte niet op de hoogte was van de cocaïne, gezien de omstandigheden waaronder hij handelde. De verdachte had geen ervaring met de handel in kokosnoten en er waren aanwijzingen dat hij niet de initiatiefnemer was van de invoer, maar wel bewust de risico's had aanvaard.

De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering werd gebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van de handel in verdovende middelen op de samenleving. De beslissing werd genomen na afweging van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/150102-04
Datum uitspraak: 29 juni 2005
Tegenspraak
Raadsman: mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [adres 1], feitelijk wonende te [woonplaats] op het adres [adres 2].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 juni 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/150102-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 en A2).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Harmeijer heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren met aftrek van voorarrest;
- de gevangenneming van verdachte bij einduitspraak.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij en zijn mededader(s)
in de periode van augustus 2003 tot en met 5 mei 2004 te Tiel en/of te Sprundel, althans in Nederland en/of
te Antwerpen, en/of in Brazilië,
tezamen en in vereniging met elkaar,
ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen
misdrijf, om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, ongeveer 360 kilogram cocaïne,
opzettelijk conform een tevoren gemaakt plan:
- in Brazilië, twee koelcontainers hebben gekocht, en
- cocaïne hebben verstopt, in een daartoe geprepareerde ruimte in de bodem van een container en
- de containers hebben laten laden met (groene) kokosnoten en
- de container (met nummer [containernummer] en waarin cocaïne was verstopt) per schip hebben laten vervoeren vanuit Brazilië naar Antwerpen en
- de container (waarin cocaïne was verstopt) te Antwerpen hebben laten inklaren en
- de (zee)vrachtkosten hebben betaald, te Antwerpen en
- een trekker hebben gehuurd, (bij Prins Autoverhuur te Tiel) en
- twee trailers hebben gehuurd, (bij TIP) te Rotterdam en
- naar Antwerpen zijn gereden, om de container op te halen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
BEWIJSOVERWEGINGEN
Ten aanzien van de bewezenverklaring overweegt de rechtbank nog het navolgende.
Door en namens verdachte is ter zitting betoogd dat het handelen van verdachte uitsluitend gericht was op de invoer van een partij kokosnoten uit Brazilië via Nederland naar Estland. Hij heeft gesteld dat hij niet geweten heeft dat zich in een van de twee containers met kokosnoten een partij cocaïne bevond.
De rechtbank acht dit betoog van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank neemt hierbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking
- Het is algemeen bekend dat het zeer veel voorkomt dat harddrugs vanuit Zuid-Amerikaanse landen per schip, verborgen in containers met (vaak) zuidvruchten, per schip naar Nederland worden gebracht;
- Voor verdachte onbekende personen bleken zonder nader onderzoek bereid te investeren in de levering van een aanzienlijke hoeveelheid kokosnoten aan hem, terwijl hij geen enkele geen ervaring met de handel in (zuid)vruchten had; de onbekenden namen bovendien allerlei kosten voor hun rekening;
- Verdachte is met deze onbekenden zaken gaan doen zonder enige poging de achtergrond en betrouwbaarheid van deze personen na te gaan;
- Verdachte behoefde nauwelijks enig initiatief te nemen en behoefde slechts de opdrachten van [mededader 1] uit te voeren;
- De partij kokosnoten bleek twee keer zo groot als verwacht.
- De kokosnoten werden niet naar Riga verscheept, maar naar Antwerpen, hetgeen een aanzienlijke extra kostenpost meebracht, nu de kokosnoten vervolgens van Antwerpen over land naar Estland moesten worden vervoerd. Verdachte had geen enkele invloed op de beslissing de kokosnoten naar Antwerpen te verschepen. De extra kosten die deze verscheping met zich bracht werden door [mededader 1] betaald.
Deze omstandigheden zijn zodanig dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte op grond daarvan wist dat er iets grondig mis was met het transport en dat er een aanmerkelijke kans bestond dat met de kokosnoten cocaïne werd meegevoerd. Door te blijven meewerken aan het vervoer van de containers met kokosnoten naar Nederland heeft hij welbewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Bij hem was er mitsdien sprake van opzet op de invoer van cocaïne in de zin van voorwaardelijk opzet.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft tezamen met enkele mededaders getracht om een partij van 360 kilo cocaïne binnen Nederlands grondgebied te brengen. Deze cocaïne was verstopt in de bodem van een met groene kokosnoten beladen container, is vanuit Brazilië verzonden en vervolgens in Antwerpen gelost met bestemming Estland. Verdachte heeft onder meer gegevens met betrekking tot het verdere vervoer van de lading naar Nederland aan een van zijn mededaders en heeft als geadresseerde opgetreden. Vervolgens heeft hij een trekker en twee trailers gehuurd waarmee hij heeft geprobeerd de container in Antwerpen op te halen. Dat is niet gelukt omdat de betreffende container met lading door de douane in beslag was genomen.
Dit is een ernstig feit. Verdovende middelen zoals cocaïne zijn niet alleen in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid, maar zij vormen ook een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en overlast die de handel in verdovende middelen veroorzaakt. De met de verkoop van cocaïne in Nederland of andere Westerse landen te behalen winsten zijn vele malen groter dan in Brazilië, hetgeen onderstreept dat verdachte en zijn mededaders louter hebben gehandeld uit financieel gewin. Verdachte heeft meegewerkt aan het transport, louter met het oog er financieel beter van te worden, zonder zich te bekommeren om de gevolgen of de legaliteit van de lading.
Gelet op de aard en de ernst van voormeld feit is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 23 februari 2005 niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank heeft bij die beslissing met name laten meewegen dat verdachte niet de initiatiefnemer van de beoogde invoer van cocaïne is geweest en in de ogen van de rechtbank ten aanzien van het transport geen zwaardere rol heeft gespeeld dan de medeverdachte [mededader 2], tegen wie de officier van justitie een gevangenisstraf van drie jaren heeft gevorderd. Deze omstandigheden rechtvaardigen in de ogen van de rechtbank een even zware straf voor beide medeverdachten.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
De officier van justitie heeft de gevangenneming van de verdachte gevorderd. Nu verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt en verdachte tot een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur wordt veroordeeld, zal de rechtbank deze vordering toewijzen en de gevangenneming van verdachte bevelen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straffen zijn behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte ter zake van het feit strafbaar;
- veroordeelt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 3 (drie) jaren;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- beveelt de gevangenneming van veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Urbanus, voorzitter,
en mrs. Van den Berg en Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juni 2005.