ECLI:NL:RBROT:2005:AT7770
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. Rutten
- M. van der Ven
- A. van der Bijl-de Jong
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs van uitlokking en medeplichtigheid in ripdeal
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 14 juni 2005, stond de verdachte terecht op beschuldiging van uitlokking en medeplichtigheid aan een ripdeal. De officier van justitie, mr. Van der Heem, had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank benadrukte dat voor bewezenverklaring van uitlokking een dubbele opzet vereist is, wat inhoudt dat de uitlokker zowel moet aanzetten tot het plegen van een delict als moet weten wat de bestanddelen van dat delict zijn. In dit geval was er geen bewijs dat de verdachte de medeverdachten had aangezet tot het plegen van het delict, noch dat zij op enige wijze had samengewerkt met hen.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet betrokken was bij het maken van het plan voor de ripdeal en dat er geen bewijs was voor (consecutieve) medeplichtigheid. De verdachte had wel kennis van het plan, maar dit leidde niet tot een rechtsplicht om het slachtoffer te waarschuwen. De rechtbank vond het verwerpelijk dat de verdachte het slachtoffer niet had geïnformeerd, maar dit was niet voldoende om tot een veroordeling te komen.
De benadeelde partij had een vordering ingediend voor schadevergoeding, maar deze werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte niet was veroordeeld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en wees de vordering van de officier van justitie tot gevangenneming af.