Parketnummer van de berechte zaak: 10/030161-04
Datum uitspraak: 14 juni 2005
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1975,
wonende op het adres [adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Schie” te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 en 31 mei 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding onder bovengenoemd parketnummer, zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. Van deze dagvaarding en vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 tot en met A5).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Van der Heem heeft gerekwireerd, zakelijk weergegeven:
- de bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. primair
hij op 22 november 2004 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen een kogel geschoten in het hoofd van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten poging diefstal in vereniging met geweld en dreiging met geweld van een hoeveelheid van ongeveer 1 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.
2.
hij op 22 november 2004 te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon merk: Nokia, toebehorende aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
TOELICHTING OP DE BEWEZENVERKLARING
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende:
Verdachte heeft met een doorgeladen vuurwapen een man op het hoofd geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat dit wapen afgaat en als gevolg daarvan dodelijk letsel wordt veroorzaakt. Verdachte heeft derhalve met het voor doodslag vereiste opzet - in de zin van voorwaardelijk opzet - gehandeld.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
Feit 1 primair
Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] werd het plan opgezet het latere slachtoffer [slachtoffer] van zijn drugs te beroven, ofwel om een (zogenaamde) ripdeal te plegen. Zij hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] gevraagd mee te doen. In een coffeeshop werd de rolverdeling besproken. [medeverdachte 1] zou [slachtoffer] bellen en hem naar zijn woning lokken, alwaar twee andere medeverdachten, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], als zogenaamde kopers zouden optreden, [medeverdachte 4] en verdachte zouden deze [slachtoffer] gewapend bij de woning opwachten, hem bedreigen met een wapen en hem vervolgens van zijn verdovende middelen beroven, terwijl medeverdachte [medeverdachte 2] in de vluchtauto op hen zou wachten.
Op 22 november 2004 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] [slachtoffer] gebeld met de vraag of hij één (1) kilo cocaïne kon leveren. Op dat moment waren alle verdachten in de woning aanwezig. De rolverdeling werd in de woning nogmaals doorgesproken. Ook werd(en) in de woning (een) vuurwapen(s) getoond of overhandigd.
De verdachte heeft, samen met [medeverdachte 4], [slachtoffer] bij de toegangsdeur van de woning opgewacht. Op het moment dat [slachtoffer] bij de woning kwam heeft verdachte een reeds in de woning doorgeladen vuurwapen getrokken. Hiermee werd [slachtoffer] bedreigd en op het hoofd geslagen. Uiteindelijk is dat wapen afgegaan, waarbij [slachtoffer] in het hoofd is geraakt. Hierna zijn verdachte en [medeverdachte 4] weggerend, [slachtoffer] in hulpeloze toestand en zwaar gewond in het portiek achterlatend. Na twee weken in coma te hebben gelegen is [slachtoffer] in het ziekenhuis overleden.
Dat dit een zeer ernstig feit is behoeft geen betoog.
De dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden en de andere mensen in de nabijheid van het slachtoffer.
Door het handelen van verdachte is de samenleving ernstig geschokt. Bovendien versterkt een dergelijk geweldsmisdrijf de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur.
Gelet op alle omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, de rol van verdachte en de straffen die in het algemeen bij soortgelijke delicten worden opgelegd, zal de rechtbank echter een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank voorts meegewogen dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitiele Documentatieregister d.d. 22 december 2004, reeds eerder is veroordeeld. Voorts liep verdachte in een proeftijd van een eerdere veroordeling. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden wederom strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat na te noemen straf passend en geboden is.
DE VORDERING BENADEELDE PARTIJ
Op de wijze voorzien in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting gevoegd als benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], terzake van het ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 8.562,96.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en heeft voorts gevorderd aan de verdachte de maatregel van schadevergoeding op te leggen tot datzelfde bedrag, bij niet betaling te vervangen door vervangende hechtenis.
Namens de verdachte is noch de aansprakelijkheid noch de door de benadeelde partij gestelde hoogte van de schade- betwist.
Nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden en de verdachte de omvang van de gevorderde schade niet heeft betwist en deze de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De rechtbank acht tevens oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- verklaart de verdachte terzake van die feiten strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van het bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van vier (4) jaren en zes (6) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan [benadeelde partij], wonende te [adres], te betalen € 8.562,96 (zegge achtduizend vijfhonderdtweeenzestig euro en zesennegentig eurocent);
- veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 8.562,96 (zegge achtduizend vijfhonderdtweeenzestig euro en zesennegentig eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfentachtig (85) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hech-tenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt daarbij dat, indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de staat ten behoeve van voormelde benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting van de verdachte om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen vervalt, en bepaalt tevens dat indien en voor zover door de verdachte voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat vervalt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Rutten, voorzitter,
en mrs. Van der Ven en Van der Bijl-de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ivankovic, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juni 2005.