ECLI:NL:RBROT:2005:AT7196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10/150058-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Klein Wolterink
  • mr. Poiesz
  • mr. Van Reekum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van grote hoeveelheden cocaïne door verdachte met medeverdachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van in totaal 384 kilo cocaïne. De verdachte, geboren in 1960 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland in twee afzonderlijke zendingen. De eerste zending vond plaats tussen 29 oktober en 15 november 2000, waarbij ongeveer 312 kilo cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland werd gesmokkeld via Schiphol. De tweede zending vond plaats in maart 2004, waarbij ongeveer 72 kilo cocaïne in een zeecontainer de Rotterdamse haven binnenkwam. De verdachte, werkzaam als expediteur op Curaçao, had bij beide zendingen een coördinerende rol en was zich bewust van de illegale aard van de transporten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 jaar, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 4 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de rol van de verdachte en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank wees ook verzoeken tot opheffing en schorsing van de voorlopige hechtenis af, gezien de ernst van de feiten en het risico op herhaling. De uitspraak is gedaan na een onderzoek op de terechtzittingen van 23, 24 en 26 mei 2005.

Uitspraak

Parketnummer van de berechte zaak: 10/150058-04
Datum uitspraak: 9 juni 2005
Tegenspraak
VONNIS
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats],
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres:
[adres],
ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden-Zoetermeer te Zoetermeer.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23, 24 en 26 mei 2005.
TENLASTELEGGING
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/150085-04 (zaak Maan), zoals deze ter terechtzitting van 30 november 2004 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, en de op 17 november 2004 afzonderlijk uitgebrachte (parallel-) dagvaarding onder voormeld parketnummer (zaak Venus). Van deze dagvaardingen en vordering zijn kopieën in dit vonnis gevoegd (bladzijden genummerd A1 t/m A5).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Harmeijer heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -:
- bewezenverklaring van het onder 1 (zaak Maan) en 2 (zaak Venus) ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van voorarrest.
BEWEZEN
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op de wijze als hieronder vermeld, namelijk dat:
1.
hij
in de periode van 3 maart 2004 tot en met 11 maart 2004
te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met ander(en),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij
in de periode van op 29 oktober 2000 tot en met 15 november 2000 te
Schiphol, gemeente Haarlemmermeer
tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 312
kilogram cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
BEWIJS
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN
De bewezen feiten leveren op:
1.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A van de Opiumwet (oud) gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
MOTIVERING VAN DE STRAF
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen twee keer schuldig gemaakt aan de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. De eerste zending heeft in het jaar 2000 plaatsgevonden, waarbij ongeveer 312 kilo cocaïne vanuit Curaçao naar Nederland is gesmokkeld. De cocaïne is in een luchtvrachtcontainer, met als deklading hulpgoederen voor India, via Schiphol Nederland binnengebracht. Bij de tweede zending begin maart 2004 is in een zeecontainer, vanuit Curaçao, ongeveer 72 kilo cocaïne de Rotterdamse haven binnengekomen.
Verdachte, werkzaam als expediteur op Curaçao, heeft bij de eerste zending samen met een medeverdachte de documenten voor de verzending van de luchtvracht vanuit Curaçao verzorgd, wetende dat de luchtvracht als deklading voor de smokkel van cocaïne zou gaan dienen. Bij de tweede zending heeft verdachte de verscheping van verhuisgoederen vanuit Curaçao naar Rotterdam geregeld. Ook bij dit transport wist verdachte dat de verhuisgoederen in de container als deklading voor de invoer van cocaïne werden gebruikt.
Verdachte heeft zich met voormelde handelingen schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
De handel in verdovende middelen, zoals cocaïne, vormt een ernstige inbreuk op de Nederlandse en internationale rechtsorde en bedreigt de volksgezondheid, nu het gebruik van verdovende middelen tot verslaving aan het gebruik daarvan kan leiden. Verdachte heeft zich bij het plegen van dit strafbare feit uitsluitend laten leiden door eigen winstbejag, zonder zich te bekommeren om de maatschappelijke gevolgen ervan.
Op deze feiten kan niet anders gereageerd worden dan door het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de sturende rol die verdachte bij de transporten gespeeld heeft, waarbij hij vanuit Curaçao de transporten gecoördineerd en georganiseerd heeft. Aangezien echter van zijn daadwerkelijke betrokkenheid bij niet meer dan twee transporten is gebleken heeft de rechtbank gemeend een beduidend lagere straf te moeten opleggen dan door de officier van justitie geëist, in het bijzonder hierbij gelet ook op de straffen die aan de medeverdachte in het Zambesi-onderzoek worden opgelegd.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 15 juni 2004 niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
VOORLOPIGE HECHTENIS
De raadsman heeft verzocht, primair, de opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte, aangezien de gronden die ten grondslag liggen aan de voorlopige hechtenis van verdachte niet meer in voldoende mate bestaan, en subsidiair, de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, nu het persoonlijk belang van verdachte zwaarder weegt dan het algemeen belang dat is gediend bij de voorlopige hechtenis van verdachte.
De rechtbank overweegt daaromtrent het navolgende.
Gelet op de grote hoeveelheden cocaïne, alsmede de belangrijke rol die verdachte bij de invoer daarvan heeft gespeeld, is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak sprake van ernstige strafbare feiten waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt.
Voorts is gebleken dat verdachte na de eerste zending cocaïne kennelijk de verleiding niet heeft kunnen weerstaan om enkele jaren later nogmaals aan een dergelijk drugstransport deel te nemen. Gelet daarop alsmede op het feit dat aan verdachte voor zijn deelname aanzienlijke geldbedragen in het vooruitzicht zijn gesteld, dan wel zijn uitbetaald, dient naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat verdachte zich opnieuw schuldig zal maken aan soortgelijke strafbare feiten.
Op grond van het bovenstaande zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis worden afgewezen.
Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis af zal eveneens worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat het persoonlijke belang dat door de raadsman is aangevoerd, niet opweegt tegen het belang van de strafvordering dat is gediend met handhaving van de voorlopige hechtenis, waarbij in het bijzonder van betekenis is de ernst van de feiten waaraan verdachte zich heeft schuldig gemaakt.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is behalve op de reeds genoemde artikelen gegrond op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 en 10 (oud) van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
- veroordeelt de verdachte terzake van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten tot een gevangenisstraf voor de tijd van 4 (vier) jaar en 6 (zes) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
- wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
- wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Klein Wolterink, voorzitter,
en mrs. Poiesz en Van Reekum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bernard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2004.