Parketnummer van de berechte zaak: 10/061494-04
Datum uitspraak: 15 april 2005
Tegenspraak
van de RECHTBANK ROTTERDAM, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
[geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] (China).
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 april 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld is in de inleidende dagvaarding onder parketnummer 10/061494-04. Van deze dagvaarding is een kopie in dit vonnis gevoegd (bladzijde genummerd A1 en A2).
DE EIS VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE
De officier van justitie mr. Roebroek heeft gerequireerd - zakelijk weergegeven -
- de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op de navolgende wijze dat:
hij in op of omstreeks 22 december 2004 in Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk personen, genaamd [slachtoffer] en [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd gehouden, met het oogmerk (een) ander, te weten die [slachtoffer] of [slachtoffer], te dwingen iets te doen, immers heeft hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen, die [slachtoffer] en slachtoffer] belet het pand aan [adres] te verlaten door die [slachtoffer] en [slachtoffer] vast te pakken en te slaan en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voor te houden en door te laden en te richten op die [slachtroffer] en die [slachtoffer] en [slachtoffer] permanent te bewaken, teneinde die [slachtoffer] of [slachtoffer] te dwingen een geldbedrag (15.000 euro) aan verdachte en/of zijn mededaders te betalen;
De rechtbank merkt op dat zij de tenlastelegging aldus verstaat dat met ‘een ander’ bedoeld wordt [slachtoffer] voor zover [slachtoffer] is gegijzeld en [slachtoffer] voor zover [slachtoffer] is gegijzeld.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van wettige bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist, in een bijlage bij dit vonnis worden opgenomen.
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat geen sprake kan zijn van medeplegen van gijzeling nu bij verdachte niet het opzet aanwezig is geweest op het plegen van gijzeling. Er is geen sprake geweest van nauwe en bewuste samenwerking en verdachte heeft geen uitvoeringshandelingen verricht. Ten aanzien hiervan overweegt de rechtbank het volgende.
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Bewuste samenwerking veronderstelt dat de medeplegers met opzet samenwerken tot het verrichten van de delictueuze gedraging (i.c. gijzeling). Ook stilzwijgende samenwerking kan echter medeplegen opleveren. Dit is met name het geval in de situatie waarin iemand bewust ergens bij blijft, niet ingrijpt, zich niet distantieert van de situatie en de ander dat kennelijk accepteert, hetgeen een totaalbeeld kan opleveren van een (stilzwijgende) samenwerking die voldoende kan zijn voor medeplegen. Voor wat betreft de vereiste gezamenlijke uitvoering is niet vereist dat de medeplegers allen eigenhandig aan de uitvoering van de delictshandeling deelnemen.
In het onderhavige geval is de verdachte aanwezig geweest in de woning aan de [adres] te Rotterdam, waar het slachtoffer [slachtoffer] verbaal is bedreigd en met een bierflesje op zijn hoofd is geslagen. De verdachte is vervolgens met het slachtoffer [slachtoffer] en twee mededaders naar de woning van één van die mededaders in Capelle a/d IJssel gereden. In die woning zijn [slachtoffer] en [slachtoffer] diverse malen verbaal bedreigd en bedreigd met een vuurwapen. Vervolgens hebben de verdachte en zijn mededaders [slachtoffer] en [slachtoffer] gedurende ongeveer veertien uren belet de woning te verlaten door hen – telkens in wisselende samenstelling – te bewaken. De verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van de gedragingen van zijn mededaders, terwijl zulks in een eerder stadium naar het oordeel van de rechtbank mogelijk was, en heeft ervoor gekozen de woning niet te verlaten. Tenslotte overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat de verdachte (verbale dan wel fysieke) bedreigingen heeft geuit, doch dat door hem wel uitvoeringshandelingen zijn verricht in die zin dat de verdachte naar [slachtoffer] heeft gebeld met het verzoek naar de [adres] te komen, alsmede dat de verdachte is meegegaan met [slachtoffer] en twee mededaders naar de woning in Capelle a/d IJssel. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van medeplegen van gijzeling door verdachte.
STRAFBAARHEID VAN HET FEIT
Het bewezen feit levert op:
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is strafbaar.
STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is strafbaar.
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op 21 december 2004 telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer [slachtoffer] en hem gevraagd om naar een woning aan de [adres] te Rotterdam te komen. Daar aangekomen is [slachtoffer] door één van de mededaders aangesproken op het feit dat hij nog geld schuldig was aan meerdere personen, waaronder verdachte. [slachtoffer] is met een bierflesje op zijn hoofd geslagen en verbaal bedreigd. Vervolgens is [slachtoffer] aangespoord om zijn vriendin [slachtoffer] te bellen en haar te vragen om mee te gaan naar de woning aan de [adres] te Capelle a/d IJssel. Verdachte is met twee mededaders en [slachtoffer] naar die woning in Capelle a/d IJssel gereden. Daar aangekomen zijn [slachtoffer] en [slachtoffer] diverse malen verbaal bedreigd en bedreigd met een vuurwapen. Tevens is het vuurwapen door een mededader tegen het hoofd van [slachtoffer] gehouden. Op zowel [slachtoffer] als [slachtoffer] werd druk uitgeoefend om te komen tot betaling van een geldbedrag van ongeveer € 15.000,-, welk bedrag zij in totaal schuldig zouden zijn aan verdachte en zijn mededaders. In de woning zijn [slachtoffer] en [slachtoffer] gedurende een periode van ongeveer veertien uur voortdurend bewaakt door de verdachte en zijn mededaders, die elkaar daarbij ook afwisselden. Op het moment dat de bewaking van [slachtoffer] en [slachtoffer] blijkbaar iets was verminderd zijn beiden uit de woning gevlucht, waarbij een gevecht is ontstaan tussen [slachtoffer] en de verdachte. De verdachte is daarbij ernstig gewond geraakt.
De verdachte en zijn mededaders hebben door hun wijze van handelen ernstig misbruik gemaakt van hun overmachtspositie (ook in aantal) ten opzichte van [slachtoffer] en [slachtoffer]. Beiden zijn tegen hun wil in de woning in Capelle a/d IJssel vastgehouden en moeten zich, getuige hun vluchtpoging, gedurende die periode ernstig bedreigd en zeer angstig hebben gevoeld. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een ernstig feit dat voor de slachtoffers vaak leidt tot psychische schade. De verdachte is volledig aan deze gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] en [slachtoffer] voorbij gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op een dergelijk feit niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank in het voordeel van de verdachte in aanmerking genomen dat hij blijkens het op zijn naam gesteld uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 december 2004 niet hier te lande is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het feit dat de verdachte naar haar oordeel een enigszins ondergeschikte rol in het geheel heeft gespeeld, alsmede dat de verdachte naar aanleiding van de onderhavige gebeurtenissen ernstige verwondingen heeft overgehouden aan handen en hoofd. Om die redenen legt de rechtbank aan de verdachte een lagere straf op dan de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
- stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
- verklaart de verdachte terzake van het feit strafbaar;
- veroordeelt de verdachte terzake van het primair bewezen verklaarde feit tot een gevangenisstraf voor de tijd van 15 (vijftien) maanden;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Buchner, voorzitter,
en mrs. Van der Ven en Poppe-Gielesen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Meulendijk, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 april 2005.