ECLI:NL:RBROT:2005:AT5019

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
10.150180-04
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij mensensmokkel en vrijspraak van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 mei 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken zou zijn bij mensensmokkel. De verdachte, geboren op [geboortedatum] en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het helpen van personen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging en vroeg om een gevangenisstraf van twee jaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 oktober 2003 tot en met 7 december 2004 betrokken was bij het ophalen en onderbrengen van personen die wederrechtelijk in Nederland verbleven, en dat hij hen van valse reisdocumenten voorzag. Tijdens de rechtszittingen zijn afgeluisterde telefoongesprekken als bewijs gebruikt, maar de rechtbank heeft twijfels geuit over de betrouwbaarheid van de stemherkenning door tolken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte uit winstbejag handelde, wat noodzakelijk is voor de strafbaarheid van het feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten had begaan. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de beschuldigingen en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Nevenzittingsplaats Alkmaar
Parketnummer : 10.150180-04
Datum uitspraak: 2 mei 2005
OP TEGENSPRAAK
VONNIS van de Rechtbank Rotterdam, zittinghoudende te Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het
OPENBAAR MINISTERIE
tegen:
[verdachte 10],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode en woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in PI Noord-Holland Noord, HvB Zwaag te Zwaag.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 20 januari 2005, 9 februari 2005, 22 en 24 maart 2005 en 4, 6, 7 en 18 april 2005.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, zakelijk weergegeven, tot:
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde;
- veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar met aftrek van de tijd door verdachte in voorlopige hechtenis doorgebracht.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en mr. A.L. Kuit, raadsman van de verdachte, naar voren is gebracht.
1. TENLASTELEGGING
Op vordering van de officier van justitie is de omschrijving van de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 maart 2005 gewijzigd op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
Aan de verdachte is, nadat vervolgens een vordering van de officier van justitie strekkende tot wijziging van de tenlastelegging is toegelaten, gedateerd 4 april 2005, ten laste gelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2004 tot en met 7 december 2004 te Rotterdam en/of Den Haag en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, beroepsmatig, althans uit gewoonte, in elk geval meermalen, althans eenmaal,
een of meer perso(o)n(en) (met Aziatische persoonskenmerken)
(telkens) uit winstbejag opzettelijk behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot en/of het verblijven in Nederland en/of enig andere staat welke gehouden is mede ten behoeve van Nederland grenscontrole uit te oefenen, en/of
die perso(o)n(en) (met Aziatische persoonskenmerken)
daartoe (telkens) uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar,
(in ieder geval) de volgende perso(o)n(en):
- Xiao Hwua Chen (geboren 15 december 1989 te Jian Su, China) en/of
- Lin Fang (geboren 25 december 1988 te Kwandong, China),
althans een of meer perso(o)n(en) (telkens) (tegen betaling)
- naar een woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], gebracht/begeleid en/of
- (vervolgens) onderdak (kost en inwoning) verschaft, althans ondergebracht, in die woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], en/of
- werkzaamheden laten verrichten,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat die toegang en/of dat verblijf wederrechtelijk was/waren;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 1 oktober 2003 tot en met 7 december 2004 te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of te China en/of te Tsjechië en/of te Duitsland en/of te België en/of te Spanje en/of te Engeland,
(mede) leiding heeft gegeven, althans heeft deelgenomen, aan een organisatie, die tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het (ondermeer) plegen van mensensmokkel en/of (gewoonte)witwassen,
immers, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar (meermalen) (ondermeer):
een of meer perso(o)n(en), van wie de toegang en/of het verblijf in Nederland wederrechtelijk was/waren, (tegen betaling) uit het buitenland opgehaald en/of in Nederland ondergebracht en/of van een of meer (valse/vervalste) reisdocument(en) en/of (trein/bus)ticket(s) voorzien en/of naar het buitenland vervoerd/doen vervoeren en/of
geld(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van geld(en) gebruik gemaakt, terwijl hij verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat/die geld(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
2. VOORVRAGEN
1. Geldigheid van de dagvaarding
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is.
2. Bevoegdheid rechtbank
De rechtbank verklaart zichzelf bevoegd tot kennisneming van de zaak.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid van de officier van justitie het volgende.
Vast staat dat verdachte niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en dat de aan verdachte ten laste gelegde strafbare gedragingen deels buiten Nederland hebben plaats gevonden. Op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht is de Nederlandse strafwet toepasselijk op ieder die zich in Nederland aan enig strafbaar feit schuldig maakt. Vervolging in Nederland is mogelijk, ook ten aanzien van van dat strafbare feit deel uitmakende gedragingen, die buiten Nederland hebben plaats gevonden, indien een relevant deel van de strafbare gedragingen in Nederland is verricht. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in casu voor.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
4. Aanwezigheid van redenen tot schorsing van de vervolging
Uit het onderzoek op de terechtzitting zijn de rechtbank geen gronden gebleken die
moeten leiden tot schorsing van de vervolging
3. VRIJSPRAAK
De rechtbank overweegt met betrekking tot de hierna te noemen onderwerpen het volgende.
Stemherkenning en bruikbaarheid van verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken
In dit onderzoek is veelvuldig gebruik gemaakt van het met een technisch hulpmiddel opnemen van telefoongesprekken, welke vervolgens door een tolk zijn vertaald van een Fuzhou-dialect in het Engels danwel in het Mandarijn. Het aldus verkregen resultaat is vervolgens door een andere tolk vertaald in de Nederlandse taal en opgenomen in de zogenaamde tapverslagen. Deze tapverslagen bevatten een woordelijke weergave van het gesprek danwel een kennelijk door de tolk gemaakte samenvatting van de inhoud van het gesprek.
In het merendeel van de tapverslagen is de identiteit van (één van de) verdachten als (één van de) deelnemers aan het telefoongesprek vermeld.
Daarbij doen zich drie verschillende situaties voor:
a. die waarbij de deelnemer(s) aan een telefoongesprek door middel van het noemen van een naam wordt (worden) geïdentificeerd;
b. die waarbij is aangegeven dat identificatie door stemherkenning door de betrokken tolk heeft plaats gevonden. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, dat op verzoek van de rechtbank is uitgebracht, blijkt, dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van de betrouwbaarheid van de stemherkenning door de tolken.
c. die waarbij de deelnemer(s) aan het telefoongesprek wordt (worden) geïdentificeerd, maar waarbij niet duidelijk is geworden hoe de identificatie heeft plaats gevonden, terwijl in het gesprek geen namen worden genoemd. Uit de verhoren van de tolken daaromtrent kan evenmin worden opgemaakt hoe deze identificatie heeft plaatsgevonden.
De rechtbank zal voor het bewijs slechts die verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken als “ander geschrift” laten meewerken, indien:
1. de deelnemer(s) door middel van het noemen van een naam wordt (worden) geïdentificeerd;
2. op grond van de inhoud van andere bewijsmiddelen (bijv. observaties en/of camerabeelden en/of verklaringen) de identiteit van ten minste één van de deelnemers aan dat gesprek vaststaat en
3. voorts de inhoud van het betreffende gesprek uit een oogpunt van beantwoording van de bewijsvraag voldoende steun vindt in de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Het onder 2. en 3. gestelde vindt ook toepassing in het geval dat geen woordelijk verslag van het telefoongesprek is opgenomen, maar een samenvatting van de inhoud van het gesprek is weergegeven.
De rechtbank is voorts van oordeel dat
- niet is gebleken dat dit dwangmiddel zonder voldoende grond is toegepast;
- de gesprekken op rechtmatige wijze zijn afgeluisterd;
- met betrekking tot de kwaliteit van de door de tolken gemaakte vertalingen niet is gebleken dat er voldoende redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit bewijsmateriaal.
Ten aanzien van feit 1.
Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte in zijn woning onderdak heeft verschaft aan niet rechtmatig in Nederland verblijvende personen, hierna te noemen “illegalen”. Voor de strafbaarheid van dit feit is het echter noodzakelijk, dat wordt bewezen dat verdachte genoemde hulp heeft gegeven uit winstbejag.
De rechtbank is van oordeel dat uit de in het strafdossier ten aanzien van dit feit opgenomen bewijsmiddelen - met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bruikbaarheid van de afgeluisterde telefoongesprekken - niet kan worden afgeleid dat verdachte op enigerlei wijze geldelijk of anderszins voordeel heeft genoten uit dit feit. Niet kan worden vastgesteld dat de “illegalen” die in de woning verbleven enige vergoeding aan verdachte betaalden.
Evenmin kan worden gezegd - zoals de officier van justitie heeft gesteld – dat het feit, dat één van de in de woning aangetroffen “illegalen” als oppas voor de kinderen van verdachte fungeerde, als vorm van winstbejag kan worden aangemerkt. Verdachte betaalde deze oppas voor haar werkzaamheden naar zijn zeggen een bedrag van € 500,- per maand en voorzag haar voorts van onderdak en eten, zodat niet gezegd kan worden dat er sprake is geweest van een dusdanig geringe vergoeding voor haar werkzaamheden dat – indirect - sprake zou zijn van enige verrijking. Het feit dat verdachte een persoon die niet rechtmatig in Nederland verblijft werkzaamheden heeft laten verrichten is wel strafbaar, maar dat feit is niet aan verdachte tenlastegelegd.
Ten aanzien van feit 2.
De rechtbank is van oordeel dat uit de in het strafdossier ten aanzien van dit feit opgenomen bewijsmiddelen - met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de bruikbaarheid van de afgeluisterde telefoongesprekken - niet kan worden afgeleid dat verdachte deel heeft uitgemaakt van een organisatie die tot oogmerk had het plegen van mensensmokkel.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat verdachte in samenwerking met medeverdachte [verdachte 9] voor illegaal in Nederland verblijvende personen bankiersdiensten heeft verricht. Deze bankiersdiensten hebben hieruit bestaan dat verdachte ten behoeve van in Nederland verblijvende illegalen gelden heeft verstrekt danwel geïncasseerd, waarvan het equivalent in China bij de familie van de betrokken personen gelijktijdig is geïncasseerd danwel verstrekt. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de bewijsmiddelen voorts komen vast te staan dat [naam], alias [naam], persoonlijk een aantal keren gebruik heeft gemaakt van deze bankiersdienst. Niet is komen vast te staan dat de hiermee gemoeide gelden afkomstig waren van mensensmokkel. Derhalve is evenmin komen vast te staan dat verdachte op enig moment heeft deelgenomen aan de organisatie van [naam]. Uit de contacten die verdachte zijdelings heeft gehad met andere leden van de organisatie van [naam] kan evenmin worden afgeleid dat verdachte zelf op enig moment heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenstaande niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1. en 2. is ten laste gelegd.
De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Westdorp, voorzitter,
mr. B. Franke en mr. F.J. Lourens, rechters,
in tegenwoordigheid van W. Veenstra en mr. A. de Graag, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 mei 2005.